Beoordeling
6. Vaststaat dat [naam overledene] en [naam 4] in december 2015 telefonisch met elkaar gesproken hebben. Ter zitting is gevraagd naar de verklaring van [naam 4] . [naam 2] , voorzitter van het pensioenfonds, heeft ter zitting aangegeven dat hij naar aanleiding van deze procedure gesproken heeft met [naam 4] en dat [naam 4] zich niet kan herinneren of er in december 2015 met [naam overledene] over de mogelijkheid van vervroeging is gesproken. [naam 4] heeft wel verklaard dat [naam overledene] aan hem niets heeft verteld over zijn ziekte of dat er enige vorm van urgentie uit het gesprek bleek. [eiseres] heeft dit laatste niet betwist. Nu niet meer vast is te stellen of de mogelijkheid van vervroeging besproken is ( [naam 4] kan zich dit immers niet meer herinneren en [naam overledene] kan hier uiteraard ook geen verklaring meer over afleggen) moet het ervoor worden gehouden dat hier niet over gesproken is. Dit ligt ook meer in de rede, nu het pensioenfonds zich op het standpunt stelt dat medewerkers van het pensioenfonds zonder aanleiding, waarvan wel vaststaat dat [naam overledene] die niet heeft gegeven, geen reden hebben om over vervroeging te beginnen omdat zij dan meer informatie geven dan op dat moment zinvol is.
7. Vervolgens dient zich de vraag aan of het pensioenfonds wel over vervroeging had
moeteninformeren. [eiseres] verwijt het pensioenfonds dat zij, door [naam overledene] niet te informeren, heeft gehandeld in strijd met haar informatie- en zorgplicht voortvloeiend uit de artikelen 46 lid 2 jo. 48 leden 1 tot en met 3 PW. Deze artikelen luiden als volgt:
“
Artikel 46 lid 2 PW:
De pensioenuitvoerder verstrekt de deelnemer, de gewezen deelnemer of de gewezen partner op verzoek informatie die specifiek voor hem relevant is waaronder een indicatie van het mogelijk te bereiken kapitaal op de pensioendatum bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd en een indicatie van de hoogte van de in te kopen periodieke uitkeringen bij aanwending van het mogelijk te bereiken kapitaal bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten.
Artikel 48 leden 1 tot en met 3 PW:
1. De informatie die de pensioenuitvoerder verstrekt of beschikbaar stelt is correct, duidelijk en evenwichtig. De informatie wordt tijdig verstrekt of beschikbaar gesteld.
2. De pensioenuitvoerder bevordert dat persoonlijke informatie aansluit bij de informatiebehoefte en kenmerken van de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde.
3. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde inzicht geeft in de keuzemogelijkheden die er zijn in de pensioenregeling en de gevolgen van belangrijke gebeurtenissen voor het pensioen.”
8. Het pensioenfonds heeft er terecht op gewezen dat deze normering, naast het verstrekken van generieke informatie over het pensioenfonds en pensioenregeling, ook op de persoon toegesneden informatie betreft. Daarbij dient wel in acht te worden genomen dat bij het verstrekken van op de persoon toegesneden informatie het pensioenfonds niet fungeert als pensioenadviseur een ook niet verplicht is tot het geven van pensioenadvies. Een pensioenfonds kan verzocht worden om informatie te verstrekken die specifiek voor de (gewezen) deelnemer relevant is om te verstrekken. In dat geval is het pensioenfonds verplicht om de (gewezen) deelnemer te wijzen op de verschillende mogelijkheden die de pensioenregeling kent op dat relevante punt en wat de consequenties van deze keuzes zijn.
9. Het vervroegen van de pensioeningangsdatum is geen onderwerp dat onlosmakelijk samenhangt met de mogelijkheid tot uitruil. Aan de ene kant kan een (gewezen) deelnemer overgaan tot uitruil, zonder zijn pensioeningangsdatum te vervroegen en aan de andere kant kan de pensioeningangsdatum vervroegd worden, zonder daarbij tot uitruil over te gaan. Als algemene regel kan dus niet gesteld worden dat als een (gewezen) deelnemer informatie vraagt over de mogelijkheden van uitruil, dat een pensioenfonds dan ook informatie dient te verstrekken over de mogelijkheden van vervroeging (en vice versa). Voordat deze verplichting ontstaat, zal daar een concrete aanleiding voor moeten zijn.
10. Gelet op hetgeen tussen partijen vaststaat met betrekking tot het telefoongesprek tussen [naam overledene] en [naam 4] , wordt geoordeeld dat [naam overledene] het pensioenfonds geen aanleiding heeft gegeven om over vervroeging te informeren. Niet in geschil is immers dat [naam overledene] geen blijk heeft gegeven van zijn medische toestand en/of van het feit dat hij wegens een letale ziekte waarschijnlijk binnen korte termijn zou komen te overlijden of dat hij op een andere manier heeft aangegeven dat zijn informatieverzoek met betrekking tot de realisatie van een partnerpensioen urgent was. Een en ander had het pensioenfonds niet af hoeven te leiden uit het enkele vraag hoe [naam overledene] alsnog een partnerpensioen voor [eiseres] kon realiseren. Die vraag is afdoende beantwoord door te informeren over de reglementaire mogelijkheden tot uitruil zoals genoemd in artikel 10 van het pensioenreglement. Vervroeging is op zichzelf geen mogelijkheid om een partnerpensioen te realiseren, het is slechts een mogelijkheid om eventueel op een eerder moment dan genoemd in artikel 10 een partnerpensioen te kunnen realiseren. Dat deze situatie zich voordeed, waarbij op (zeer) korte termijn een partnerpensioen gerealiseerd moest worden omdat [naam overledene] mogelijk zijn 65e levensjaar en daarmee de ingangsdatum van het ouderdomspensioen niet meer ging halen, is zoals gezegd niet besproken en had het pensioenfonds dus ook niet kunnen vermoeden.
11. Hoe ongelukkig de situatie uiteindelijk ook is uitgevallen voor [eiseres] , met het oog op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het pensioenfonds geen onrechtmatig handelen worden verweten doordat zij [naam overledene] niet op eigen initiatief heeft geïnformeerd over de mogelijkheden van vervroeging. De op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van [eiseres] dienen daarom te worden afgewezen. Dit leidt ertoe dat ook de overige vorderingen van [eiseres] zullen worden afgewezen.
12. De kantonrechter merkt ten overvloede op dat uit hetgeen ter zitting is besproken en uit het oordeel van de Ombudsman Pensioenen d.d. 23 augustus 2017 volgt dat het pensioenfonds bereid was om [eiseres] tegemoet te komen door haar alsnog een vervroegd partnerpensioen toe te kennen als zij een gezondheidsverklaring kon overleggen, inhoudende dat [naam overledene] ten tijde van het aangaan van het geregistreerd partnerschap in november 2015 niet op de hoogte was van een eventuele ziekte die uiteindelijk in mei 2016 tot zijn overlijden heeft geleid. Ook hier volgt uit dat [naam overledene] kennelijk niet aan het pensioenfonds heeft gemeld dat hij sinds september 2015 ernstig ziek was en dit heeft aan de door het pensioenfonds geopperde oplossing in de weg gestaan.
13. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.