Op 18 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in de zaak van de Gemeente Amsterdam (Burgemeester en Wethouders) tegen een belanghebbende. De zaak betreft de vaststelling van deskundigenkosten na de beëindiging van een verzoek tot prijsvaststelling op basis van artikel 13 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg). De rechtbank had eerder op 3 mei 2018 een commissie van drie deskundigen benoemd om advies uit te brengen over de prijs van onroerend goed waarop een voorkeursrecht was gevestigd. De deskundigencommissie bestond uit mr. J. Berkvens, de heer J. Diephuis en de heer A. Roos.
Tijdens de procedure heeft de belanghebbende op 14 november 2018 aangegeven zijn aanbod tot verkoop in te trekken, wat leidde tot een verzoek aan de rechtbank om de procedure te beëindigen zonder prijsvaststelling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen noodzaak meer was voor het uitbrengen van een advies door de deskundigen, aangezien de panden uit de verkoop waren gehaald. De rechtbank heeft vervolgens de kosten van de deskundigen, die in totaal € 23.806,27 bedroegen, aan de Gemeente Amsterdam opgelegd. De rechtbank heeft ook bepaald dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is, wat betekent dat de Gemeente de kosten onmiddellijk moet betalen, ongeacht eventuele rechtsmiddelen die tegen deze beschikking kunnen worden aangewend.
De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de Gemeente veroordeeld tot betaling van de deskundigenkosten, terwijl andere door de belanghebbende opgevoerde kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank heeft de beschikking verder afgewezen voor andere of meer gezochte vorderingen.