ECLI:NL:RBAMS:2019:10279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 november 2019
Publicatiedatum
22 juni 2021
Zaaknummer
13/087812-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval op voetgangersoversteekplaats door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag

Op 1 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 juli 2017 betrokken was bij een verkeersongeval op de Ceintuurbaan te Amsterdam. De verdachte, een taxichauffeur, heeft door zijn onvoorzichtige rijgedrag een scootmobielrijdende voetganger, hierna aangeduid als het slachtoffer, zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte onvoldoende op de verkeerssituatie lette en geen voorrang verleende aan het slachtoffer, dat op een voetgangersoversteekplaats overstak. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Tijdens de zitting op 18 oktober 2019 heeft de officier van justitie gepleit voor een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat er geen sprake was van roekeloosheid of aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onoplettend en onvoorzichtig heeft gereden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer, die nog steeds lijdt onder de gevolgen van de opgelopen verwondingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/087812-18
Datum uitspraak: 1 november 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Heikens, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 1 juli 2017 te Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, door onvoldoende op te letten en met de door hem bestuurde personenauto geen voorrang te verlenen aan [slachtoffer] die rijdend in een scootmobiel op een zebrapad de Ceintuurbaan overstak, dan wel het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht. Deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam gereden. Doordat verdachte, zo blijkt uit getuigenverklaringen, gezien de situatie te hard heeft gereden en bij het naderen van het zebrapad zelfs gas bij gaf, had hij onvoldoende overzicht en heeft hij pas veel te laat gezien dat het slachtoffer overstak, waardoor er geen tijd meer was om te remmen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleidooi om vrijspraak van het primair ten laste gelegd verzocht. Er is geen sprake van roekeloosheid dan wel van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Verdachte heeft echt niets gezien ondanks dat hij goed zicht had. De politie heeft niet kunnen vaststellen wat de snelheid van verdachte is geweest. De verklaring van de getuige [naam getuige 1] dat hij een taxi met wel 60-70 km/u langs zag rijden, moet als zeer onbetrouwbaar worden gewaardeerd. Deze getuige stond stil voor het zebrapad en het ongeval heeft naast hem plaatsgevonden. Deze getuige kan dit niet hebben waargenomen. Verdachte heeft immers voor het zebrapad nog een uitwijkmanoeuvre gemaakt. Ten onrechte wordt geen rekening gehouden met de verklaring van de medewerker van Taco Mundo die stelt dat verdachte tussen de 40 en 45 km/u reed.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 van de WVW komt het volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
De Hoge Raad heeft ook overwogen dat niet in zijn algemeenheid kan worden aangegeven of een enkele verkeersfout voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Bij die beoordeling zijn meerdere factoren van belang.
Voorts verdient het opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. [1]
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het ongeval aan verdachtes schuld te wijten is, omdat hij aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest.
Verdachte reed op 1 juli 2017 met zijn taxi over de trambaan van de Ceintuurbaan te Amsterdam. Aldaar heeft op een voetgangersoversteekplaats een aanrijding plaatsgevonden tussen verdachte en het voor verdachte van rechts komende slachtoffer [slachtoffer] die met haar scootmobiel de Ceintuurbaan aan het oversteken was. Als gevolg van de aanrijding heeft het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Na technisch politieonderzoek is niet komen vast te staan wat de precieze snelheid van verdachte was op het moment van de aanrijding. De rechtbank stelt echter vast dat deze snelheid in ieder geval hoger was dan ter plaatse verantwoord. Daarbij wordt voorop gesteld dat het moeilijk is voor getuigen om snelheden in te schatten, zodat aan de getallen die verschillende getuigen hebben genoemd op zichzelf geen harde conclusies kunnen worden verbonden. Dat verdachte in ieder geval sneller heeft gereden dan verantwoord was, baseert de rechtbank op het volgende. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat er naast hem een taxibus passeerde, die best hard reed, vermoedelijk zo’n 60 a 70 km/u. Ook de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] hebben verklaard dat de taxi in hun beleving te snel reed. Verder hebben de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] (een van de passagiers van verdachte) verklaard dat verdachte in hun beleving te hard reed. Daar komt bij dat verdachte naar eigen zeggen 50 á 60 km/u reed, wat hoe dan ook te snel was voor de situatie ter plaatse.
Er hadden voor verdachte meerdere redenen moeten zijn om extra voorzichtig te rijden en zijn snelheid te matigen. Verdachte is als taxichauffeur goed bekend in Amsterdam en wist dat er op de Ceintuurbaan meerdere voetgangersoversteekplaatsen zijn waar mensen kunnen oversteken. De betreffende oversteekplaats werd bovendien ook aangegeven door middel van een verkeersbord aan de rechterzijde van de weg. Toen verdachte de voetgangersoversteekplaats naderde had hij moeten zien dat rechts naast hem op de rijbaan de auto van de getuige [naam getuige 1] stil stond vlak voor die oversteekplaats teneinde het latere slachtoffer voorrang te verlenen. Verdachte reed bovendien op een trambaan waardoor zijn remweg door de gladde tramrails langer zou kunnen zijn. Dit alles maakt dat er sprake is van meer dan een enkel moment van onoplettendheid.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van verdachte dat zijn zicht op de voetgangersoversteekplaats zou zijn belemmerd door een aan de rechterzijde van de weg geparkeerde vrachtauto. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte, als hij wel goed had opgelet, het slachtoffer tijdig zou hebben kunnen zien. Door zijn snelheid niet te matigen heeft verdachte zichzelf in een situatie gebracht waarin hij niet meer adequaat kon reageren.
Conclusie
Gelet op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en is derhalve van oordeel dat het ongeval aan verdachte zijn aanmerkelijke schuld te wijten is.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 1 juli 2017 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, in de hoedanigheid van beroepschauffeur, daarmee rijdende over de Ceintuurbaan zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken bekken, gebroken ribben, gebroken linker sleutelbeen en kneusing van de hersenen, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Ceintuurbaan, komende uit de richting van de Amstel, en gaande in de richting van het Sarphatipark,
verdachte is een op de Ceintuurbaan gelegen voetgangersoversteekplaats genaderd, welke werd aangegeven middels een in zijn verdachtes rijrichting gekeerd bord L02 van bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, welk bord zich, gezien zijn, verdachtes rijrichting aan de rechter zijde van die Ceintuurbaan bevond en
verdachte heeft in strijd met het gestelde in artikel 49 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een voetganger die een scootmobiel bestuurde, te weten voornoemde [slachtoffer] , die zich op die voetgangersoversteekplaats, gezien zijn, verdachtes rijrichting, doende was om die Ceintuurbaan van rechts naar links over te steken, geen voorrang verleend en niet of in onvoldoende mate heeft gelet op het direct voor hem gelegen weggedeelte van die Ceintuurbaan
waarna vervolgens verdachte en zijn personenauto tegen die [slachtoffer] is aangereden, waardoor aan deze [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
9. Motivering van de straffen en maatregelen
9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden.
9.2
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
Verdachte is voor zijn werkzaamheden afhankelijk van zijn rijbewijs. Verdachte is first offender.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft bij het naderen van de voetgangersoversteekplaats onvoldoende snelheid geminderd en onvoldoende opgelet. Daardoor heeft hij het overstekende slachtoffer ( [slachtoffer] ) over het hoofd gezien. De rechtbank rekent dit verdachte aan als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag.
De gevolgen van het ongeval zijn van grote invloed geweest op het leven van het slachtoffer en haar familie, zoals ook gebleken is uit de door haar dochters voorgelezen slachtofferverklaring. Het slachtoffer ondervindt tot op de dag van vandaag nog steeds zowel fysieke als psychische gevolgen van het ongeval. Zij heeft veel pijnklachten en lijdt als gevolg van een hersenbeschadiging aan vergeetachtigheid. Het slachtoffer is in het dagelijks leven totaal afhankelijke van anderen geworden en kan voor haar dochters niet meer de moeder zijn die zij zou willen.
De rechtbank acht een straf en een maatregel op zijn plaats. Voor wat betreft de strafoplegging heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen worden opgelegd en de oriëntatiepunten voor straftoemeting, die in een situatie als de onderhavige, waarbij sprake is van aanmerkelijke schuld en zwaar lichamelijk letsel, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 6 maanden als uitgangspunt nemen.
Gelet op de mate van schuld die de rechtbank bewezen acht, de ernst van de verweten gedraging en de gevolgen daarvan, acht de rechtbank ook in dit geval een werkstraf van 120 uur passend en geboden, en ziet zij, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om een lagere straf op te leggen.
Daarnaast acht de rechtbank in het kader van de verkeersveiligheid het opleggen van een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen noodzakelijk. Gezien het tijdsverloop, het voorval vond inmiddels tweeëneenhalf jaar geleden plaats, en het persoonlijke belang van verdachte in verband met zijn werkzaamheden, bestaat er echter aanleiding dit geheel in voorwaardelijke vorm te doen. Deze voorwaardelijke maatregel strekt er mede toe verdachte ervan te doordringen in de toekomst meer voorzichtigheid in het verkeer in acht te nemen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 november 2019.

Voetnoten

1.Zie onder meer de arresten van de Hoge Raad van 1 juni 2004, LJN AO5822 en van 29 april 2008, LJN BD0544.