Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
2.[gedaagde 2] ,
[gedaagde 3],
1.De procedure
- de gelijkluidende dagvaardingen van 11 februari 2016, met producties;
- de herstelexploten van 12 februari 2016, 22 april 2016 en het exploot van 30 mei 2018 waarbij de eerder op de parkeerrol geplaatste zaak weer is opgebracht;
- de publicatie in de Staatscourant van 4 juni 2018 waarin een uittreksel van de voormelde exploten van betekening en oproeping van [gedaagde 2] is aangekondigd;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 22 mei 2019, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 16 augustus 2019 gehouden comparitie en de daarin vermelde stukken;
- de brief van 9 september 2019 namens [eisers] , met daarin opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de conclusie van repliek, tevens houdende een wijziging van eis, met producties;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte uitlaten producties van [eisers] , met producties;
- de akte uitlating producties van [gedaagde 1] ;
- de toewijzende beslissing van de rolrechter van 29 januari 2020 op het verzoek van [eisers] om pleidooi toe te staan;
- het proces-verbaal van de op 18 februari 2021 gehouden pleidooien en de daarin vermelde stukken;
- de brief van 19 maart 2021 namens [gedaagde 1] , met daarin een opmerking naar aanleiding van het proces-verbaal;
- de brief van 25 maart 2021 namens [eisers] , met daarin opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
2. Het in het vorige lid bepaalde is uitsluitend toepasselijk indien het huwelijk eindigt door overlijden van een der echtgenoten (…)
a. als onderdeel van [naam trust] , inclusief The Letter of Wishes;
voor haar rekening:
- de (hypothecaire) schulden welke rusten op de hiervoor sub 1 en 2 bedoelde registergoederen; én
- de eigen-woning schulden aan [holding trust] B.V.; én
- de schulden aan [holding trust] B.V., welke verband houden met de sub 1 en 2 bedoelde registergoederen;
achttienduizendcertificaten, genummerd [nummers] , welke zijn uitgegeven tegenover aandelen in het geplaatst kapitaal van [naam holding] B.V. wordt de waarde van deze certificaten, conform het bepaalde in de huwelijkse voorwaarden, met mijn echtgenote verrekend alsof we in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, in welk geval dit legaat vervalt en verwijs ik voorts naar de hierna vermelde slotverklaringen.
(…)
- ten gevolge van de huwelijkse voorwaarden de certificaten welke aan mij zijn uitgegeven tegenover de aandelen [naam holding] B.V. thans nog onder het “als-of” beding van de huwelijkse voorwaarden vallen;
3. Ik wens dat na mijn overlijden, met inachtneming van het bepaalde in de huwelijkse voorwaarden, [naam trust] en The Letter of Wishes, de navolgende situatie zal ontstaan:
- mijn echtgenote is gerechtigd tot de (certificaten van de) registergoederen aan de [adres 1] te [plaats] en de woning aan de [adres 2] ;
- mijn kinderen krijgen al mijn andere vermogensbestanddelen.
Ik verzoek mijn erfgenamen te handelen conform deze wens.
(…)”
de laatste wil” van erflater, zonder dat daarvoor goede redenen werden gegeven.
in hoofdlijnen overeengekomen om de huwelijkse voorwaarden en de onverdeelde nalatenschap af te wikkelen casu quo te verdelen”. Zij legden daaraan onder meer “
de wens van de overledene, zoals neergelegd in voormeld testament” ten grondslag, alsmede het feit dat erflater de [aantal] certificaten [naam holding] B.V. nooit heeft kunnen overdragen aan [naam trust] . Bij voornoemde verdeling strekte tot uitgangspunt – kort gezegd – dat [adres 1] en [adres 2] werden toebedeeld aan [gedaagde 1] , onder de verplichting om ook de bijbehorende schulden te voldoen. Het overige vermogen werd toebedeeld aan de kinderen, onder de verplichting om de overige schulden te voldoen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
Vordering tot betaling van een geldsom
in hoofdlijnen overeengekomen om de huwelijkse voorwaarden en de onverdeelde nalatenschap af te wikkelen casu quo te verdelen”, dat wil zeggen door toedeling van het onroerend goed aan [gedaagde 1] en het overige vermogen aan de kinderen. In nummer 12 van de intentieovereenkomst hebben de betrokken partijen eveneens opgenomen dat de verdeling mede was gebaseerd op de wensen van erflater omtrent de afwikkeling van zijn vermogen. In de Verdelingsakte is bepaald dat de intentieovereenkomst van kracht blijft voor zover daarvan niet in de Verdelingsakte wordt afgeweken. Van het in nummer 12 van de intentieovereenkomst bepaalde is niet bij Verdelingsakte afgeweken. Ook daaruit wordt afgeleid dat de kinderen en [gedaagde 1] bij de totstandkoming van de verdeling uitvoering hebben willen geven aan de wens van erflater. Dit uitgangspunt stemt ook overeen met de verklaringen van [gedaagde 3] , zoals aangehaald onder 2.18. Hij verklaarde onder meer dat “
de doelstelling van alle erfgenamen is geweest de wens van onze vader uit te voeren” en “
er was overeenstemming dat het testament gevolgd werd, het enige waar de kinderen zich tegen verzet hebben is dat de bedrijven die naar de kinderen zijn gegaan de hypotheken op de panden die naar zijn vrouw zijn gegaan moesten aflossen”.
alle goederen zijn gewaardeerd in onderling overleg” en dat voor die waardering onder meer de brief van mr. Bosman van 28 januari 2013 als leidraad is genomen. In zoverre hebben partijen zich dus inderdaad georiënteerd op de waarde van de toe te delen vermogensbestanddelen. Maar daartegenover staat dat het vorderingsrecht van [gedaagde 1] op de nalatenschap uit hoofde van de huwelijkse voorwaarden en de waarde van de exacte erfdelen op geen enkele wijze concreet is berekend. Ook is niet gebleken dat partijen een taxatie van (een deel van) het vermogen hebben laten uitvoeren, wat wel voor de hand had gelegen als zij een verdeling bij helfte hadden beoogd. Bij dit alles komt dat, zoals ook uit de onder 2.8 aangehaalde notitie van [gedaagde 1] volgt, de waarde van de certificaten [naam holding] B.V. lastig was vast te stellen, omdat deze fluctueerde met de vooruitzichten van de onderneming en dat voor [eisers] duidelijk was dat deze werd gesteld op de waarde van het eigen vermogen per 31 december 2010. Dat een verdeling bij helfte niet doorslaggevend was bij de wijze waarop de verschillende vermogensbestanddelen werden verdeeld in de Verdelingsakte ziet de rechtbank bovendien bevestigd in de verklaring van [eiser 1] ter zitting dat mr. Bosman verschillende malen met [gedaagde 1] en de kinderen in het kader van de voorgenomen verdeling had uitgesproken dat “
het fijn was dat de verdelingtoevallignet zo uit kwam dat het een fifty-fifty verdeling was”. Ook daaruit kan worden afgeleid dat de gerichte toedeling van het onroerend goed aan [gedaagde 1] en het overige vermogen aan de kinderen doorslaggevend was en dat de verhouding tussen de aan [gedaagde 1] of de kinderen toekomende delen een bijkomstigheid was.
nietdoorslaggevend was. Uit deze bepalingen volgt immers juist dat partijen met de Verdelingsakte elkaar finale kwijting verleenden, dat geen sprake was van onder- of overbedeling en dat ieder de verdeling ten zijnen of harer bate of schade had aanvaard. De enige bepaling die suggereert dat de verhouding tussen de toe te delen vermogensbestanddelen aan de kinderen respectievelijk [gedaagde 1] voor partijen van belang was, is de oplegbepaling. [gedaagde 1] heeft (onweersproken) gesteld dat over de oplegbepaling niet vooraf door partijen is gesproken of onderhandeld. Juist omdat de oplegbepaling naar zijn aard in strijd is met de bedoeling die partijen met de door hun overeengekomen verdeling hadden, ligt niet voor de hand dat partijen bedoeld hebben dat daarop aan de hand van een naderhand op andere wijze vastgestelde waardering van de certificaten van [naam holding] B.V. een beroep zou kunnen worden gedaan.