ECLI:NL:RBAMS:2019:10271

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/702846-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake vuurwapenbezit, witwassen en cocaïnehandel

Op 5 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie, witwassen en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte werd op 22 december 2018 in Amsterdam aangehouden na een politieactie waarbij hij samen met een medeverdachte werd betrapt op het handelen in harddrugs. Tijdens de aanhouding overhandigde de verdachte twee wikkels cocaïne aan de politie en probeerde hij te vluchten, waarbij hij een vuurwapen in het water gooide. Bij de fouillering van de verdachte werd een aanzienlijk geldbedrag van € 5.230,- en £ 410,- aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 maanden, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, het aanwezig hebben van cocaïne en het witwassen van het geldbedrag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. Het in beslag genomen geldbedrag werd verbeurd verklaard, evenals het vuurwapen en de patroonhouder. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702846-18 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
verblijvende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G. Dankers en van wat verdachte en zijn raadsman mr. Y. Bouchikhi naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 22 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Grand Power, model P1 F, kaliber 9mm Luger (synoniem voor 9mm x 19) zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of
  • een patroonmagazijn en/of 16, in elk geval een of meer patronen, in elk geval een munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie III voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 22 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan een onbekend gebleven persoon, althans aanwezig heeft gehad, 1,49 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
Primair:hij op of omstreeks 22 december 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag ad 5.230 euro en/of 410 Britse Pond, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair:hij op of omstreeks 22 december 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ad 5.230 euro, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op 22 december 2018 wordt verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ), samen met medeverdachte [medeverdachte] , op de [straat 1] in Amsterdam staande gehouden door de politie op verdenking van de handel in harddrugs. Een tweetal verbalisanten heeft even daarvoor gezien dat de twee verdachten op de [straat 2] arriveren op een snorfiets. Vervolgens hebben de verbalisanten waargenomen dat [verdachte] van de snorfiets afstapt en iets kleins aan een onbekend gebleven persoon overhandigt.
Tijdens de staandehouding overhandigt [verdachte] desgevraagd twee wikkels cocaïne aan de politie.
De verbalisanten delen vervolgens mee dat verdachten worden aangehouden. Hierop rent [verdachte] weg. De vlucht van [verdachte] eindigt met een val op de grond en een worsteling met één van de verbalisanten, waarbij de eerstgenoemde een voorwerp in de [water] gooit. Dit blijkt later een pistool te zijn, een en ander zoals beschreven in de tenlastelegging. De verbalisanten treffen onder [verdachte] een patroonhouder met zestien patronen, bestemd voor een dergelijk pistool, aan. Daarop is [verdachte] aangehouden. Bij zijn insluitingsfouillering blijkt dat [verdachte] € 5.230,- en £ 410,- aan contanten bij zich had.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op de grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie, de aanwezigheid van een materiaal bevattende cocaïne en het voorhanden hebben van een geldbedrag terwijl hij wist dat dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. De officier van justitie heeft er in het bijzonder op gewezen dat zij de verklaring die verdachte over het geld heeft afgelegd niet aanmerkt als een ‘concrete, verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken’ verklaring, terwijl de feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat hij heeft opgemerkt dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] het onder 2 ten laste gelegde samen met een ander of anderen heeft gepleegd en dat eveneens niet kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen. Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Hij heeft een schriftelijke pleitnotitie overgelegd die aan het dossier is toegevoegd. De raadsman heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. [verdachte] moet worden vrijgesproken van het witwassen, omdat hij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het in zijn kleding aangetroffen geldbedrag die steun vindt in ander bewijs. Tevens is niet gebleken dat het geldbedrag en de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
Vrijspraak van het onder 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, in overeenstemming met de opvatting van de officier van justitie en de verdediging, het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. [verdachte] dient daarvan te worden vrijgesproken.
4.4.2.
Partiële vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank oordeelt, met de officier van justitie en de verdediging, dat niet is bewezen dat [verdachte] het onder 2 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander, te weten medeverdachte [medeverdachte] , heeft begaan, zodat [verdachte] van dat deel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Ook is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs in het dossier is aangetroffen waaruit het dealen van drugs door [verdachte] wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het aantreffen van 1,49 gram van een materiaal bevattende cocaïne bij [verdachte] en de waarneming van verbalisanten dat hij iets kleins aan een onbekend gebleven persoon overhandigt acht de rechtbank, met de officier van justitie en de verdediging, daarvoor onvoldoende. [verdachte] zal daarom eveneens van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.4.3.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in de
bijlagebij dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie, de aanwezigheid van 1,49 gram van een materiaal bevattende cocaïne en het voorhanden hebben van een geldbedrag terwijl hij wist dat dat geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank overweegt hiertoe ten aanzien van het geldbedrag in het bijzonder het volgende.
Juridisch kader witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] zich aan witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat in deze zaak geen directe link kan worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en het aangetroffen geldbedrag. [verdachte] wordt immers vrijgesproken van de verdenking van handel in verdovende middelen. De rechtbank zal daarom gebruik maken van een toetsingskader dat volgt uit vaste rechtspraak. Dit houdt in dat witwassen pas bewezen kan worden als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat – zoals door de officier van justitie is gerekwireerd – het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het Openbaar Ministerie om zicht te bieden op het bewijs waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid. De toetsing door de zittingsrechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen. Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet. Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld en de goederen. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de geldbedragen en de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tegen de achtergrond van dit kader wordt het volgende overwogen en opgemerkt.
Vermoeden van witwassen
Tijdens de fouillering van [verdachte] op 22 december 2018 is meer dan € 5.000,- euro in contanten aangetroffen. Het betrof onder meer een aanzienlijke hoeveelheid 100 eurobiljetten. Dit terwijl [verdachte] de afgelopen jaren een relatief laag legaal inkomen heeft gehad en destijds student was. Daarnaast is een hoeveelheid verdovende middelen onder [verdachte] aangetroffen en was hij in het bezit van een geladen vuurwapen. Een en ander rechtvaardigt het vermoeden dat hier sprake is van witwassen. Gelet hierop mag van [verdachte] worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft over de herkomst van het geldbedrag. Een dergelijke verklaring heeft [verdachte] niet gegeven. Integendeel.
Verklaring herkomst geld
Over het bij hem aangetroffen geldbedrag heeft [verdachte] bij de politie geen uitleg willen geven. Pas in een e-mail van 3 februari 2019 heeft de raadsman namens [verdachte] bericht dat het aangetroffen geldbedrag van € 5.230,- bestond uit een door hem van ene [naam] geleend geldbedrag. Op de terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat [naam] een kennis van de familie is en dat hij haar begin december 2018 een bedrag heeft genoemd dat hij wilde lenen. [naam] heeft vervolgens het afgesproken geldbedrag op 22 december 2018 aan hem overhandigd, zodat [verdachte] de dag daarna – tijdens een reeds met een particuliere verkoper geplande afspraak – een Volkswagen Polo zou kunnen kopen.
Deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk, onvoldoende concreet, niet verifieerbaar en op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Op basis van de inhoud van de door [verdachte] afgelegde verklaring is niet aannemelijk geworden dat het aangetroffen geldbedrag door [naam] aan de verdachte is verstrekt, laat staan dat dit geld een legale herkomst heeft. De overgelegde leenovereenkomst behelst geen gegevens over een zekerheidstelling voor het geval afbetaling geheel of gedeeltelijk achterwege blijft. Daarnaast is er geen enkele logische reden denkbaar waarom het geld niet op een bankrekening is gestort, juist omdat [naam] , getuige de door de verdediging overgelegde stukken, wel gebruik maakt van een bankrekening. Voorts tonen de door de verdediging overgelegde stukken niet aan dat [naam] rondom het sluiten van de leenovereenkomst het beweerdelijk aan de verdachte afgegeven geldbedrag heeft opgenomen, terwijl wel bewijsstukken zijn geproduceerd van (veel) eerdere substantiële geldopnames door [naam] . Daar komt bij dat niet aannemelijk is gemaakt dat het geldbedrag daadwerkelijk voor de aankoop van een personenauto bestemd was, omdat geen enkel stuk is overgelegd dat wijst op een daadwerkelijke afspraak met een autoverkoper.
Conclusie
Omdat verdachte geen concrete min of meer verifieerbare verklaring heeft gegeven voor het geld dat hij voorhanden had welke verklaring niet als hoogst onwaarschijnlijk kan worden bestempeld, acht de rechtbank bewezen dat het geld dat op 22 december 2018 tijdens zijn fouillering is aangetroffen
– middellijk of onmiddellijk – afkomstig was uit enig misdrijf en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad en hij aldus dat geld heeft witgewassen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1. op 22 december 2018 te Amsterdam,
  • een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Grand Power, model P1 F, kaliber 9mm Luger (synoniem voor 9mm x 19) zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en
  • een patroonmagazijn en 16 patronen, munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie van Categorie III voorhanden heeft gehad;
2. op 22 december 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad, 1,49 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
3. op 22 december 2018, te Amsterdam, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 5.230 euro, heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met daarbij eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft een vuurwapen met munitie voorhanden gehad. Hij heeft het geladen vuurwapen naar eigen zeggen bewaard voor een vriend, het bij zich gehouden en vervolgens toen de politie hem wilde aanhouden in het water gegooid.
Het gevaar van het voorhanden hebben van een dergelijk geladen wapen bestaat eruit dat het op een keer ook daadwerkelijk kan worden gebruikt. Het voorhanden hebben van wapens is daarom bijzonder gevaar zettend. Daarnaast zorgt ook reeds het enkele bezit daarvan in de samenleving niet alleen voor gevoelens van angst en onveiligheid maar wordt dit ook als schokkend ervaren en daardoor ook ten sterkste afgekeurd. Reden waarom daartegen streng en consequent dient te worden opgetreden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen. Door witwassen worden de inkomsten uit misdrijven in het legale economische betalingsverkeer gebracht.
Hierdoor wordt het plegen van strafbare feiten gestimuleerd en het werkt ontwrichtend op de legale economie. Verdachte heeft zich hier naar het zich laat aanzien niet veel om bekommerd, maar enkel gehandeld vanuit eigen financieel oogpunt. Dat valt verdachte aan te rekenen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. Het gebruik van cocaïne levert gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stof sterk verslavend is, en kan bij regelmatig gebruik schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich mee brengen. Het gebruik hiervan is tevens bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting aansluiting gezocht bij de uitspraken van rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken. De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij blijkens het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2019 niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair
120 dagen passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
  • een smartphone merk Samsung, goednummer 5682706;
  • een smartphone merk iPhone, goednummer 5682707;
  • een smartphone merk BQ Aquaris, goednummer 5682708;
  • een geldbedrag ter waarde van € 5.230,- en £ 410,-, goednummer 5682700;
  • wikkels met verdovende middelen, goednummer 5682709;
  • een vuurwapen, goednummer 5682711;
  • een patroonhouder gevuld met patronen, goednummer 5682715.
9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het geldbedrag bestaande uit € 5.230,- en £ 410,- moet worden verbeurdverklaard. Het vuurwapen en de patroonhouder gevuld met patronen moeten worden onttrokken aan het verkeer. De telefoons moeten worden geretourneerd aan verdachte. De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over de in beslag genomen wikkels met verdovende middelen.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de in beslag genomen geldbedragen aan verdachte te retourneren.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
9.3.1.
Verbeurdverklaring
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geldbedrag bestaande uit € 5.230,- dat aan verdachte toebehoort, wordt verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien het geldbedrag geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het onder feit 3 bewezen geachte zijn verkregen.
9.3.2.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de wikkels met verdovende middelen, het vuurwapen en de patroonhouder gevuld met patronen, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
9.3.3.
Retour rechthebbende
Het geldbedrag bestaande uit £ 410,- en de telefoons behoren aan verdachte toe. Nu niet vast is komen te staan dat de goederen verband houden met de bewezen verklaarde strafbare feiten, dienen deze te worden teruggegeven aan de rechthebbende, zijnde [verdachte] .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36d, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 3 primair is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaar niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of ander is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
witwassen.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
35 (vijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart verbeurd:
- een geldbedrag bestaande uit € 5.230,- (goednummer: 5682700).
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • twee wikkels met verdovende middelen (goednummer: 5682709);
  • een vuurwapen (goednummer 5682711);
  • een patroonhouder gevuld met patronen (goednummer) 5682715.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • een smartphone merk Samsung (goednummer 5682706);
  • een smartphone merk iPhone (goednummer 5682707);
  • een smartphone merk BQ Aquaris (goednummer 5682708);
  • een geldbedrag bestaande uit £ 410,- (goednummer 5682700).
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]

1.[...]

2.

[...]

3.[...]

4.[...]