ECLI:NL:RBAMS:2019:10269

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/669123-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met taakstraf en schadevergoeding

Op 5 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 oktober 2017 in Amsterdam, waarbij de verdachte de aangever, een huurbaas en huisgenoot, zou hebben mishandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 22 maart 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. S.S.L. Haimé, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte onder andere het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever door middel van een duw en het gebruik van een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de verdachte zorgvuldig gewogen. De officier van justitie concludeerde dat de verdachte van het primair ten laste gelegde moest worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat de aangever zwaar lichamelijk letsel had opgelopen. De rechtbank heeft deze conclusie gevolgd en de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling, werd door de rechtbank als wettig en overtuigend bewezen beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd in verband met reclasseringstoezicht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, de aangever, toegewezen tot een bedrag van € 537,69, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om deze schadevergoeding aan de aangever te betalen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. C. Klomp als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669123-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1976,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
22 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.R. Bons en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.S.L. Haimé naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken neus en/of ander zwaar lichamelijk letsel, heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] met dat opzet (met kracht):
  • een duw tegen het lichaam te geven (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, te slaan en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam, te schoppen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, (met kracht):
  • een duw tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt;
Meer subsidiair:
hij op of omstreeks 29 oktober 2017 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , (met kracht):
  • een duw tegen het lichaam heeft gegeven (waardoor die [slachtoffer] ten val kwam) en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, met zijn, verdachtes, hand en/of met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen tegen de neus, althans het gezicht, en/of tegen de borst, althans het bovenlichaam, heeft geslagen en/of
  • meerdere malen, althans eenmaal, tegen de borst en/of het hoofd en/of de zijkant van het lichaam, in elk geval tegen het lichaam, heeft geschopt;
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , alsmede op de letselverklaring in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat het letsel is veroorzaakt doordat [slachtoffer] als gevolg van een duw voorover op de badkamervloer viel, maar deze verklaring is - met name gelet op het ontstane letsel - niet aannemelijk.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft algehele vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de letselverklaring in het dossier de verklaring van verdachte ondersteunt, namelijk dat hij [slachtoffer] uitsluitend heeft geduwd waarna laatstgenoemde voorover op de badkamervloer is gevallen. Volgens de raadsvrouw past het geconstateerde letsel, dat niet is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel, niet bij de handelingen die verdachte volgens aangever zou hebben gepleegd. De raadsvrouw wijst er verder op dat zij twijfelt aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangever, nu hij tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Bij zijn melding verklaart aangever immers dat is gestoken met een mes, terwijl hij later in zijn aangifte verklaart dat is geslagen met het heft van een mes. Daar komt bij dat aangever spreekt over een mes met een zwart lemmet en zo’n mes is niet aangetroffen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat primair is ten laste gelegd. De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat niet bewezen kan worden dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte moet van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4.2
Het oordeel over het subsidiair ten laste gelegde
Op basis van de bewijsmiddelen, die in de
bijlagevan dit vonnis zijn opgenomen, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat verdachte na een woordenwisseling die boosheid bij verdachte veroorzaakte, aangever heeft geduwd en aangever vervolgens, toen hij op de grond lag met zijn hand en met het heft van een mes tegen het gezicht heeft geslagen en tegen de borst, het hoofd en de zijkant van het lichaam heeft geschopt. Algemene ervaringsregels leren dat het hoofd, en het gezicht, een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Door op voornoemde wijze te handelen, bestaat de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Anders dan de raadsvrouw, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van aangever. Diens gedetailleerde aangifte wordt ondersteund door de letselverklaring in het dossier. Zo heeft aangever onder meer verklaard dat verdachte hem tegen zijn borst en zij heeft getrapt. Dit handelen past bij het door drs. Van der Plas geconstateerde letsel, te weten drukpijn op het borstbeen en de borstholte. Voorts heeft aangever verklaard dat verdachte hem met zijn linker hand en het heft van een mes in zijn rechter hand heeft geslagen tegen zijn neus en dat het handvat van het mes onder zijn oog is terechtgekomen en spreekt drs. Van der Plas over een (hecht)wond op het jukbeen en een gebroken neus. Daar komt bij dat de politie relateert dat zij een snee aan de binnenkant van de rechterhand van verdachte zien. Dit letsel past bij het zodanig (deels) vasthouden van een mes aan het lemmet dat een ander met het handvat kan worden geslagen. Voor de door de raadsvrouw gestelde mogelijke oorzaak van het letsel aan de hand van verdachte, te weten een mogelijke aanraking van die hand met een gat/beschadiging aan een deur in de woning, bestaat geen enkele aanwijzing en de rechtbank acht dit, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet aannemelijk. Dat de door de aangever opgegeven beschrijving van het mes, te weten een mes met een zwart heft, niet volledig overeenkomt met het door de politie aangetroffen bebloede mes met grijs heft, doet hier – net als de melding waarin aangever aangeeft dat is gestoken met een mes – niet aan af. Het gaat hier immers om een verklaring en waarneming die zijn gedaan onder bedreigende, stressvolle en chaotische omstandigheden.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat het door [slachtoffer] opgelopen letsel is veroorzaakt doordat hij na een duw op de badkamervloer is gevallen, aangezien het letsel beter past bij dit scenario dan bij het scenario dat hij door verdachte is mishandeld. De rechtbank overweegt dat het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk is geworden. Zoals al is opgemerkt, is onder meer sprake van een gebroken neus en een wond op het jukbeen van [slachtoffer] , wat niet passend is bij het letsel dat veroorzaakt wordt door een val op de grond ten gevolge van een duw. Verdachte heeft op de terechtzitting namelijk verklaard dat hij aangever, terwijl zij met hun gezicht naar elkaar toe en tegenover elkaar stonden, tegen de borst heeft geduwd en dat [slachtoffer] vervolgens op de badkamervloer is gevallen. Dit zou logischerwijs tot gevolg zou hebben dat aangever achterover, en niet voorover zoals verdachte heeft verklaard, zou zijn gevallen. Ook de verklaring van verdachte dat aangever meermalen ten val is gekomen ten gevolge van een duw acht de rechtbank niet aannemelijk, omdat deze lezing geen steun vindt in de bewijsmiddelen.
De conclusie van de rechtbank is dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem te mishandelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 29 oktober 2017 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, met kracht:
  • een duw tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegeven waardoor die [slachtoffer] ten val kwam en
  • met zijn, verdachtes, hand en met de achterkant (het handvat) van een mes, tegen het gezicht van die [slachtoffer] heeft geslagen en
  • meerdere malen tegen de borst en het hoofd en de zijkant van het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen (naast de algemene voorwaarden) als bijzondere voorwaarden te worden verbonden de voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over de straf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn huurbaas, tevens huisgenoot, in de eigen woning van laatstgenoemde. De mishandeling heeft plaatsgevonden bij een ruzie. Hierbij heeft de slachtoffer letsel opgelopen, waaronder een gebroken neus en een wond in het gezicht, die gehecht moest worden. Verdachte heeft door zijn handelwijze een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en heeft bij hem ook een gevoel van onveiligheid teweeggebracht. De rechtbank rekent verdachte zijn handelen zwaar aan, met name ook gelet op de omstandigheid dat dit feit zich – in aanwezigheid van zijn minderjarige kind – in de huiselijke sfeer heeft voorgedaan, waar iemand zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen.
Daar komt bij dat verdachte het feit heeft begaan ondanks de omstandigheid dat hij eerder, weliswaar meer dan vijf jaren geleden, voor een soortgelijk feit is veroordeeld, zoals blijkt uit het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 februari 2019.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voortgangsverslag van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 18 maart 2019. De reclassering geeft aan dat verdachte zich goed houdt aan de afspraken die in verband met de schorsing van zijn voorlopige hechtenis zijn gemaakt. Verdachte is open in het contact en stelt zich coöperatief op. Daarnaast heeft de politie geen melding ontvangen dat verdachte het aan hem opgelegde contact- en locatieverbod zou hebben overtreden. De reclassering adviseert als bijzondere voorwaarden op te leggen een meldplicht en ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling met een maximum van 1 jaar.
Gelet op al het bovenstaande, acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek van voorarrest, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte zijn medewerking verleent aan reclasseringstoezicht en zich ambulant laat behandelen bij de Waag of een soortgelijke instelling, passend.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 132,17 aan materiële schadevergoeding. Dit bedrag bestaat uit de volgende posten:
  • kosten apotheek (€ 13,75);
  • kosten djellaba (€ 19,95);
  • kosten T-shirt (€ 3,99);
  • kosten deur (€ 20,-- );
  • kosten muurverf (€ 17,99);
  • kosten tandarts (€ 56,48).
Daarnaast vordert de benadeelde partij € 750, - aan immateriële schadevergoeding, vermeerdering van het totaalbedrag met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij algehele vrijspraak heeft bepleit. In het geval de rechtbank anders zou beslissen, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen wegens gebrek aan voldoende onderbouwing.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank ten aanzien van de posten kosten apotheek, djellaba en het T-shirt (totaal neerkomend op € 37,69) niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
Ten aanzien van de overige posten overweegt de rechtbank het volgende.
Overige materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de schade aan de deur en de schade aan het gebit van aangever waarvan vergoeding wordt gevorderd, rechtstreeks verband houden met het bewezen verklaarde feit. Om deze reden zal de rechtbank het gedeelte dat betrekking heeft op deze posten, te weten de posten bestaande uit kosten voor de deur, de muurverf en de tandarts, niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. De hoogte van de vordering is op de terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,--. De benadeelde partij zal voor het meerdere niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
Slotsom
De rechtbank komt tot de slotsom dat de vordering tot € 537,69 zal worden toegewezen, bestaande uit € 37,69 voor de materiële schade en € 500,-- voor de immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
180 (honderdtachtig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
60 (zestig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
1 (één) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, [adres reclassering] . Hierna moet de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang deze reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht en moet hij zich houden aan de aanwijzingen die van daaruit gegeven worden; en
meewerkt aan ambulante behandeling bij de Waag of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen/voorschriften die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar(s) worden gegeven.
Wijst de vordering van [slachtoffer] , wonende te [verblijfplaats slachtoffer] , toe tot een bedrag van
€ 537,69(vijfhonderdzevenendertig euro en negenenzestig eurocent), bestaande uit € 37,69 (zevenendertig euro en negenenzestig eurocent) aan materiële schade en € 500, - (vijfhonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt de verdachte voorts in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat te betalen
€ 537,69(vijfhonderdzevenendertig euro en negenenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van
12 dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.