ECLI:NL:RBAMS:2019:10268

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/654040-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak wegens onvoldoende bewijs en vormverzuim

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 6 april 2018 in [plaats] zou hebben geprobeerd [persoon] te dwingen tot ontuchtige handelingen, heeft de rechtbank Amsterdam op 25 februari 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Tijdens de zitting op 11 februari 2019 heeft de officier van justitie, mr. K. van der Willigen, gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging en een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Sietsma, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verklaringen van de aangeefster en getuigen niet betrouwbaar waren en dat er sprake was van schending van de voorschriften voor het registreren van verhoren.

De rechtbank constateerde dat er een vormverzuim had plaatsgevonden, omdat de verhoren van de aangeefster en getuigen niet correct waren opgenomen. Dit vormverzuim leidde tot de conclusie dat de resultaten van het onderzoek niet mochten bijdragen aan het bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster en de verdachte lijnrecht tegenover elkaar stonden en dat er onvoldoende ondersteunend bewijs was voor de aangifte. De rechtbank kon niet vaststellen wat er precies was gebeurd en concludeerde dat de emotionele toestand van de aangeefster na het feit niet voldoende steun bood voor de aangifte.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij, omdat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden. De beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. V.V. Essenburg als voorzitter, en mrs. R.H.G. Odink en A.A. Spoel als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. T. Smit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654040-18 (Promis)
Datum uitspraak: 25 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Sietsma naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 april 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte,
(nadat die [persoon] te kennen had gegeven dat verdachte van haar af moest blijven)
  • voornoemde [persoon] geslagen en/of gestompt en/of
  • de broek en/of de bovenkleding van die [persoon] getracht uit te trekken en/of
  • de borst en/of het bovenlichaam en/of het been van voornoemde [persoon] gestreeld en/of aangeraakt en/of
  • die [persoon] op de mond gezoend en/of
  • zijn, verdachtes hand op de mond van die [persoon] gelegd en/of
  • zijn, verdachtes handen om de keel van die [persoon] gelegd en/of de keel van voornoemde [persoon] dichtgeknepen.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde en gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 4 weken met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, omdat het feit niet kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaring van aangeefster en getuigen dienen te worden uitgesloten van het bewijs wegens schending van de voorschriften vervat in de Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten en de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, met als gevolg dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs resteert.
Mocht de rechtbank hieraan voorbijgaan dan zou volgens de raadsman eveneens vrijspraak moeten volgen omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de verklaring van aangeefster ondersteunt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat moet worden getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de aangifte.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het verzoek om bewijsuitsluiting
De rechtbank constateert dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. De politie heeft het verhoor van aangeefster en getuigen in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registeren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten en de Aanwijzing opsporing en vervolging inzake seksueel misbruik, niet opgenomen. Uit het dossier blijkt dat de aangifte door een storing niet auditief is geregistreerd.
In artikel 359a Sv is bepaald dat de rechtbank na vaststelling van een onherstelbaar vormverzuim (onder meer) kan bepalen dat resultaten van het onderzoek niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit. Die beslissing dient te worden genomen en gemotiveerd aan de hand van de factoren die in het tweede lid van het artikel zijn genoemd, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Van de verdediging die een beroep doet op schending van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv mag worden verlangd dat duidelijk en gemotiveerd aan de hand van deze factoren wordt aangegeven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg dit dient te leiden. Alleen op een zodanig verweer dient door de rechtbank een met redenen omklede beslissing te worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is het verweer van de raadsman met betrekking tot die factoren onvoldoende concreet onderbouwd en voldoet het daarom niet aan de eisen die artikel 359a Sv stelt, zodat hetgeen is aangevoerd omtrent de uitsluiting van bewijs onbesproken kan worden gelaten. Het verweer van de verdediging wordt gelet hierop verworpen.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het plegen of dulden van een of meer ontuchtige handelingen. Daartoe overweegt de rechtbank dat zij niet kan vaststellen wat er precies is gebeurd. De lezingen van aangeefster en verdachte staan lijnrecht tegenover elkaar, met name ten aanzien van de vraag of en hoe door verdachte geweld of dreiging met geweld is toegepast in zijn handelen tegenover aangeefster. De aangifte wordt onvoldoende ondersteund door het overige bewijsmateriaal. Weliswaar zijn oppervlakkige beschadigingen op de onderlip van aangeefster en krassen in de nek van verdachte waargenomen, maar op grond daarvan kan noch de lezing van aangeefster, noch de lezing van getuige worden ontkracht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de geëmotioneerde toestand van aangeefster na het feit, waarover de getuigen verklaren, onvoldoende steunbewijs oplevert. Dit maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het niet voldoende duidelijk is geworden dat zich op 6 april 2018 in de woning van getuige [getuige] te [plaats] de aanranding heeft afgespeeld zoals ten laste gelegd. Om die reden zal zij verdachte dan ook vrijspreken.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.V. Essenburg, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 februari 2019.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.