ECLI:NL:RBAMS:2019:10267

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2019
Publicatiedatum
12 februari 2021
Zaaknummer
13/702712-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met gebroken oogkas en neus

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 16 september 2018, toen de verdachte verhaal ging halen bij de aangever, met wie zijn moeder eerder in conflict was geraakt. De verdachte heeft de aangever in het gezicht gestompt en, terwijl deze op de grond lag, in het gezicht getrapt. De rechtbank heeft op 30 januari 2019 uitspraak gedaan na een zitting op 16 januari 2019. De officier van justitie concludeerde dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kon worden, omdat er geen medische verklaring was voor het zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door de aangever te stompen en te trappen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest, en de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd gelast. De rechtbank weegt mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat hij onvoldoende heeft meegewerkt aan hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/702712-18 (Promis) en 23/003993-16 (TUL)
Datum uitspraak: 30 januari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Ang en van wat verdachte en zijn raadsman mr. G. Palanciyan naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een gebroken oogkas en/of een gebroken neus, heeft toegebracht, door voornoemde [persoon] met dat opzet
  • een of meermalen (met gebalde vuist) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan en/of stompen en/of
  • een of meermalen (met geschoeide voet) in het gezicht, althans tegen het hoofd, te trappen en/of schoppen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 16 september 2018 te Amsterdam, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
  • een of meermalen (met gebalde vuist) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of
  • een of meermalen (met geschoeide voet) in het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft getrapt en/of geschopt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft aangegeven dat - nu een geneeskundige verklaring ontbreekt - niet bewezen kan worden dat aangever zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de aangifte en de verklaring van getuige [getuige].
De verdachte heeft aangever, met wie zijn moeder nog een rekening te vereffenen had, opgezocht en zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde om de reden zoals door de officier van justitie aangegeven. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte aangever heeft opgezocht. Wel heeft verdachte aangever driemaal in het gezicht gestompt, maar aangever heeft zelf ook een aandeel gehad in het conflict. Verdachte wilde zijn moeder verdedigen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet bewezen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van mening dat - nu het gestelde letsel niet met een medische verklaring is onderbouwd - niet bewezen kan worden dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte zal van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in de
bijlagevan dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe in het bijzonder dat verdachte na een woordenwisseling die boosheid bij verdachte veroorzaakte, aangever meermalen met gebalde vuist in het gezicht heeft gestompt en aangever vervolgens, toen hij op de grond lag, met geschoeide voet in het gezicht heeft getrapt of geschopt. Algemene ervaringsregels leren dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Door met geschoeide voet in het gezicht van een op de grond liggend persoon te schoppen of te trappen, bestaat de aanmerkelijke kans dat zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aldus was bij verdachte sprake van voorwaardelijk opzet op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 16 september 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [persoon]
- meermalen met gebalde vuist in het gezicht, heeft gestompt en
- meermalen met geschoeide voet in het gezicht, heeft getrapt en/of geschopt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit, gelet op zijn strafblad en gebrek aan zelfinzicht, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in de zaak met parketnummer 23/003993-16 zal worden gelast.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, met daarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft verzocht om – naast algemene voorwaarden – aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten: hulp en begeleiding met betrekking tot sociale vaardigheden en verdachte zijn agressieproblematiek. Voorts heeft de raadsman de rechtbank verzocht de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen onder verlenging van de proeftijd. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de tenuitvoerlegging te gelasten en de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is verhaal gaan halen bij aangever met wie zijn moeder op een eerder moment in conflict was geraakt. Verdachte heeft aangever in het gezicht gestompt en vervolgens, toen hij op de grond lag, in het gezicht getrapt of geschopt. Aangever is hierdoor gewond geraakt. Op de foto’s van aangever die zich in het dossier bevinden is te zien dat hij behoorlijk onder het bloed zat. Meerdere mensen zijn getuige geweest van de agressie van verdachte jegens aangever, waaronder een groep kinderen. Verdachte heeft daarmee ook de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving.
Verdachte heeft het feit begaan ondanks de omstandigheid dat hij reeds eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld en de proeftijd ten tijde van het plegen van deze poging tot zware mishandeling nog liep, zoals blijkt uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van
17 december 2018 betreffende verdachte. Gelet hierop en in aanmerking genomen de ernst van het feit acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend.
Anders dan door de raadsman bepleit, ziet de rechtbank geen aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte zou gebaat zijn bij hulp en begeleiding, maar de rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat verdachte op enige wijze zal meewerken aan begeleiding door de reclassering, opgelegd als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel, of dat een voorwaardelijk strafdeel verdachte er in de toekomst van zal weerhouden om strafbare feiten te plegen. De rechtbank betrekt daarbij dat de reclassering intensief maar tevergeefs heeft geprobeerd om verdachte te helpen maar dat verdachte onvoldoende heeft meegewerkt. De rechtbank is van oordeel dat begeleiding aldus dient plaats te vinden in een vrijwillig kader in plaats van een strafrechtelijk kader. Hierbij heeft de rechtbank tevens meegewogen dat verdachte op dit moment in een vrijwillig kader hulpverlening ontvangt vanuit Cura XL en dat hij dit wenst voort te zetten.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden opleggen. Aangezien de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij haar eigen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is de op te leggen straf lager dan door de officier van justitie gevorderd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 15 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/003993-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 8 augustus 2017 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 1 (één) maand gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op het grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 8 augustus 2017,
namelijk 1 maand gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. E.G.C. Groenendaal en J.H. Broek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. Smit, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2019.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[…]

4.

[…]