ECLI:NL:RBAMS:2019:10230

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
13/209705-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing van een minderjarige met bedreiging op de openbare weg

Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 augustus 2019, waarbij de verdachte een 14-jarige jongen op de Karspeldreef in Amsterdam bedreigde met geweld om zijn gouden ketting af te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de jongen heeft aangesproken met de woorden 'Give me that shiny thing' en 'Or I stab you', wat leidde tot de afgifte van de ketting uit angst voor de bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en het strafblad van de verdachte. De rechtbank sprak de verdachte vrij van twee andere tenlastegelegde feiten, namelijk diefstal uit een auto en poging tot diefstal van een auto, omdat er onvoldoende bewijs was om deze feiten te bewijzen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor de geleden schade, zowel materieel als immaterieel, en heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van straatroven, vooral wanneer minderjarigen als slachtoffers worden gekozen, en de gevolgen die dergelijke misdrijven hebben voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/208705-19 (Promis)
Datum uitspraak: 4 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
nu gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C. Nij Bijvank en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
1.
Straatroof op de openbare weg Karspeldreef in Amsterdam op [persoon 1] door bedreiging met geweld, gepleegd op 16 augustus 2019
2.
Diefstal uit een auto van een navigatiesysteem van [persoon 2] door middel van braak of verbreking van een autoruit, welk feit hij samen met een ander heeft gepleegd in de periode van 24 augustus 2019 tot 27 augustus 2019 in Amsterdam
3.
Poging tot diefstal van een personenauto van [persoon 2] door vernieling van een ruit en het contactslot van deze auto en inklimming in het voertuig, welk feit hij samen met een ander heeft gepleegd in de periode van 24 augustus 2019 tot 27 augustus 2019 in Amsterdam
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage (
bijlage I) die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde te komen, zodat verdachte van dat feit moet worden vrijgesproken. Het onder 1 en 3 tenlastegelegde kan wel wettig en overtuigend worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het verdachte is geweest die de ketting heeft geroofd. Verdachte kan niet worden herkend op de camerabeelden en voldoet ook niet aan de door aangever en de getuigen opgegeven signalementen. Voorafgaand aan het tenlastegelegde zou verdachte blijkens het dossier nabij de plaats delict zijn gecontroleerd, maar uit het dossier blijkt niet hoe de identiteit van verdachte zou zijn vastgesteld. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een bedreiging met geweld, mede omdat niet duidelijk is of de vermeende bedreiging in de Engelse of Nederlandse taal is geuit.
Ten aanzien van het verdachte onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen hetgeen verdachte onder 2 en 3 is tenlastegelegd. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 26 augustus 2019 is melding gemaakt van een voertuig met ingeslagen ruit die geparkeerd stond op het terrein P&R op de Comeniusstraat te Amsterdam. Verbalisanten constateerden eenmaal ter plaatse aangekomen dat het ging om een voertuig voorzien van Duits kenteken [kenteken] .
Op 28 augustus 2019 zag een verbalisant dat naast de ruit ook het contactslot niet meer intact was en bovenop het dashboard een paar draadjes uit het dashboard staken en het erop leek dat een item van het dashboard weg was. De zoon van de eigenaar van het voertuig, [persoon 2] , heeft op 28 augustus 2019 aangifte gedaan van diefstal van het navigatiesysteem uit zijn auto en poging tot diefstal van zijn auto. [persoon 2] heeft verklaard dat hij zijn voertuig op 24 augustus 2019 omstreeks 10:00 uur in goede staat en zonder schade op het P&R terrein geparkeerd.
Het dossier biedt geen bewijs dat het verdachte is geweest die zich aan de diefstal van het navigatiesysteem heeft schuldig heeft gemaakt. Gelet op de bevindingen van de politie gaat de rechtbank ervanuit dat het navigatiesysteem op de plaats van het dashboard bevestigd was geweest waar nu alleen nog wat draadjes uitstaken en dat niet kan worden uitgesloten dat dit systeem in de periode van 24 augustus tot en met 26 augustus 2019 is gestolen. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte in die periode bij deze auto brengt, zodat hij van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Op 27 augustus 2019 ontving de politie opnieuw een melding met betrekking tot het voertuig van [persoon 2] . De meldster heeft verklaard dat zij zag dat een negroïde man voorover in de auto hing en zijn witte shirt over de deur van de auto had gehangen, terwijl een andere man op de bijrijdersstoel zat. De politie is vervolgens ter plaatse gekomen en vast staat dat verbalisanten verdachte bij het voertuig hebben aangetroffen. Verbalisanten constateerden dat de verlichting en de radio van de auto aanstonden.
Om te komen tot een bewezenverklaring van een strafbare poging tot diefstal van de auto (al dan niet in vereniging) moet kunnen worden vastgesteld dat verdachte het voornemen had om het voertuig weg te nemen en dit voornemen moet zich door een begin van uitvoering hebben geopenbaard. Verdachte ontkent dit opzet te hebben gehad en uit het dossier vloeit dit evenmin voort. Op basis van het dossier kan namelijk slechts worden vastgesteld dat verdachte door het kapotte raam in de auto heeft gehangen. De ruit was op 26 augustus 2019 al niet meer intact en niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit heeft gedaan. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdacht het contactslot van de auto heeft vernield. De enkele omstandigheid dat verdachte door het kapotte raam in een auto hing, rechtvaardigt niet de gevolgtrekking dat verdachte het voertuig kennelijk wilde stelen. De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich aan het onder 3 ten laste gelegde heeft schuldig gemaakt, zodat hij ook van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.3.2.
Het oordeel over het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 16 augustus 2019 om 18:00 uur door de politie is gecontroleerd op de Karspeldreef ter hoogte van de "[naam bakkerszaak]". Ook kan op basis van de aangifte, de verklaring van getuige [getuige] en de beschrijving van de camerabeelden worden vastgesteld dat aangever [persoon 1] omstreeks 18:08 uur ter hoogte van de “[naam bakkerszaak]” door een man is aangesproken die tegen hem zei: "Give me that shiny thing" en "Or I stab you" en/of “Geef me je ketting of ik steek je”. Voor aangever was het direct duidelijk dat de man doelde op zijn gouden ketting met daaraan een hanger van een gouden leeuwenkop en hij heeft de ketting en hanger uit angst voor de geuite bedreiging aan de man afgegeven.
Verbalisant [verbalisant] beschrijft dat het signalement van verdachte dat collega’s hebben opgetekend naar aanleiding van de controle, overeenkomt met het signalement van de afperser zoals blijkt uit de camerabeelden. Dat de betreffende persoon op het eerste moment volgens de verbalisant een doek in zijn rechter kontzak droeg en op het andere moment in zijn linker kontzak, maakt niet dat deze herkenning onjuist zou zijn. Verbalisant [verbalisant] heeft ook de politiefoto van verdachte vergeleken met de camerabeelden van het delict en constateert dat de haardracht, de gezichtsvorm en uiterlijke kenmerken overeenkomen. Bovendien wordt bij de insluitingsfouillering van verdachte op 28 augustus 2019 de goudkleurige hanger van aangever aangetroffen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de van aangever weggenomen hanger en de onder verdachte in beslag genomen hanger dezelfde zijn, nu deze hanger door aangever mede vanwege een specifieke beschadiging is herkend. Het kan, gelet op het voorgaande, niet anders zijn dan dat het verdachte is geweest die aangever door middel van bedreiging met geweld van zijn gouden ketting met hanger heeft beroofd. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij de hanger zonder ketting op 24 augustus 2019 heeft gevonden toen hij op een festival was, maar die verklaring acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat zowel aangever als getuige [getuige] verklaren te hebben gehoord dat verdachte bedreigd is met woorden, wordt ook het door de raadsman subsidiair gevoerde verweer verworpen. Dat zij een verschillende herinnering hebben aan de taal waarin die bedreiging werd geuit maakt dat niet anders, temeer nu uit de beelden blijkt dat aangever zijn handen naar zijn nek brengt en vervolgens iets afgeeft aan de dader. Dat ondersteunt dat een dreigement was geuit. Of die woorden in het Engels en/of in het Nederlands zijn gezegd, doet aan de aard van die bedreigende bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank niet af.
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank anders - dan de raadsman -wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan het hem onder 1 tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage (
bijlage II) opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 16 augustus 2019 te Amsterdam op de openbare weg Karspeldreef met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [persoon 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een gouden ketting met als hanger een leeuwenkop aan die [persoon 1] toebehorende door tegen die [persoon 1] te zeggen: "Give me that shiny thing" en "Or I stab you" en/of "Geef me je ketting of ik steek je", in elk geval woord(en) van dreigende aard of strekking
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Daarnaast vordert zij de oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en de overige voorwaarden die de reclassering heeft voorgesteld. Bij haar eis heeft zij ten nadele van verdachte rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheid dat het slachtoffer minderjarig was, verdachte enige en recente documentatie heeft op het gebied van gewelds- en vermogensdelicten en geen enkele rekenschap heeft gegeven voor zijn daden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht dat verdachte geen hogere gevangenisstraf wordt opgelegd dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair is betoogd dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke straf als de rechtbank voor oplegging van een gevangenisstraf van langere duur kiest.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een 14-jarige jongen beroofd van zijn gouden ketting met hanger. Verdachte is op het slachtoffer afgestapt en heeft gedreigd dat hij het slachtoffer zou neersteken als hij zijn ketting niet aan verdachte zou afgeven. Het is een ernstige bedreiging, te meer omdat verdachte een minderjarige als slachtoffer heeft uitgezocht. Dat het misdrijf grote impact heeft gehad op het slachtoffer blijkt uit de slachtofferverklaring die de vader van het slachtoffer ter terechtzitting heeft voorgedragen en uit hetgeen ter onderbouwing van het verzoek tot schadevergoeding is aangevoerd. Het slachtoffer heeft door het handelen van verdachte te kampen gehad met concentratie- en slaapproblemen en heeft zich onveilig en angstig gevoeld. Verdachte heeft zichzelf kennelijk enkel financieel willen bevoordelen zonder oog te hebben voor de gevolgen voor het slachtoffer. Dergelijke strafbare feiten brengen bovendien ook in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 oktober 2019, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Dat heeft hem er niet van weerhouden opnieuw een strafbaar feit te begaan. Met het justitiële verleden van verdachte wordt daarom in zijn nadeel rekening gehouden bij het bepalen van de straf.
Aangezien de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie, zal naar beneden toe worden afgeweken van de strafeis. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank met de officier van justitie eens dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats is. De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting zoals die bij het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor een straatroof zijn vastgesteld. De LOVS geeft in het geval van recidive als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
De rechtbank heeft beoordeeld of er andere factoren zijn die maken dat in het geval van verdachte naar boven of beneden toe van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. Als strafverzwarende omstandigheid weegt mee dat verdachte een brutale roof heeft gepleegd nu het feit op klaarlichte dag en op de openbare weg heeft plaatsgevonden terwijl nietsvermoedend winkelend publiek daarvan getuige kon zijn.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van 28 oktober 2019 betreffende verdachte. Daaruit komt naar voren dat de reclassering, ondanks dat verdachte niet intrinsiek gemotiveerd lijkt te zijn voor begeleiding, een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wel wenselijk vindt vanwege de vele problemen van verdachte op verschillende leefgebieden. Verdachte heeft zowel bij de reclassering als ter terechtzitting verklaard dat hij mee wil werken aan het toezicht.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering waaruit de noodzaak van begeleiding naar voren komt. De rechtbank zal daarom een deel van de vrijheidsstraf voorwaardelijk opleggen, met de hierna te noemen voorwaarden. Een deels voorwaardelijke straf kan bovendien dienen als stok achter de deur om verdachte te motiveren mee te werken aan de nodig geachte hulpverlening. De rechtbank zal daaraan een proeftijd van 3 (drie) jaren koppelen gelet op de noodzaak om het leven van verdachte op de rit te krijgen en te houden.
Alles afwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden opleggen, waarvan drie maanden voorwaardelijk.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] en de schadevergoedingsmaatregel
Namens de benadeelde partij [persoon 1] heeft de wettelijk vertegenwoordiger, [wettelijk vertegenwoordiger persoon1] een vordering tot vergoeding van de geleden schade ingediend voor een bedrag van in totaal € 1.050,-, bestaande uit een bedrag van € 500,- aan materiële schade en een bedrag van € 550,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 16 augustus 2019.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen met de wettelijke rente. De materiële schade is in het schadevergoedingsverzoek en ter terechtzitting nader toegelicht en voldoende onderbouwd. De rechtbank kan daarbij gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid. Ook de immateriële schade is voldoende onderbouwd met een vergelijkbare casus. De officier van justitie vordert daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft - voor zover thans nog van belang - aangevoerd dat de vordering voor zover het gaat om de materiële schade onvoldoende is onderbouwd. Ook de gevorderde immateriële schadevergoeding is gebrekkig onderbouwd. Niet kan worden beoordeeld of de door de benadeelde partij gestelde concentratieproblemen het directe gevolg zijn van het tenlastegelegde of dat die een andere oorzaak kunnen hebben gehad die gelegen is in de persoonlijke omstandigheden van de benadeelde partij.
Vast staat dat de benadeelde partij door de straatroof rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid. De rechtbank schat de waarde van de gouden ketting op
€ 300,- (driehonderd euro).
Ook staat vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Het bewezenverklaarde heeft bij de benadeelde partij geleid tot slaap- en concentratieproblemen waardoor hij minder goede prestaties kon leveren op school, terwijl hij voor de beroving altijd goede cijfers haalde. In het verlengde daarvan overweegt de rechtbank dat evident is dat een dergelijk delict op een minderjarige jongen een enorme impact heeft en een (kortdurende) angstreactie veroorzaakt. Naar algemene ervaringsregels is dan ook te verwachten dat het feit nadelige gevolgen heeft gehad voor de gemoedsrust van het slachtoffer en in die zin schade heeft berokkend. Op grond van de namens de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op
€ 550,- (vijfhonderdvijftig euro).
De rechtbank wijst de vordering toe tot een bedrag van in totaal
€ 850,- (achthonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke vanaf 16 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan het resterende deel van de vordering desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel zoals opgenomen in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beveelt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
2. Veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. Veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaardendat:
1. Veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering Leger des Heils hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Leger des Heils op het volgende adres: [adres 2] . Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de reclassering dit nodig acht.
2. Veroordeelde moet meewerken aan diagnostiek. Op basis van de uitkomst daarvan kan de reclassering bepalen dat veroordeelde zich ambulant laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start in dat geval zo spoedig mogelijk en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
3. Veroordeelde moet verblijven in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo spoedig mogelijk. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
4. Veroordeelde moet zich houden aan de overige voorwaarden. Deze houden het volgende in:
- Veroordeelde houdt zich aan alle afspraken in het kader van schuldhulpverlening, ook als dit inhoudt dat beschermingsbewind wordt toegepast.
- Veroordeelde werkt mee aan toeleiding naar een zinvolle dagbesteding.
- Veroordeelde houdt zich aan alle afspraken bij Inforsa/F-ACT-team.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij [persoon 1]
Wijst de vordering van [wettelijk vertegenwoordiger persoon1] namens de benadeelde partij [persoon 1] , gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 850,- (achthonderdvijftig euro), bestaande uit een bedrag van
€ 300,- (driehonderd euro)aan materiële schade en een bedrag van
€ 550,- (vijfhonderdvijftig euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 augustus 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1]
€ 850,- (achthonderdvijftig euro)aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting
door hechtenis van 17 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 december 2019.
[...]