ECLI:NL:RBAMS:2019:10228

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 december 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
13/055354-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling met verwerping van het beroep op noodweer

Op 5 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar waren en dat de verdachte opzet had op het toebrengen van pijn en/of letsel. De tenlastelegging betrof mishandeling op 7 en 8 september 2017, waarbij de verdachte de aangeefster meermalen had geslagen, getrapt en geknepen. De rechtbank verwierp het beroep op noodweer van de verdachte, omdat niet aannemelijk was dat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding. De rechtbank achtte de bewezenverklaring van de mishandeling op basis van de verklaringen van de aangeefster en de waarnemingen van verbalisanten. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 30 dagen voor het geval hij de taakstraf niet naar behoren zou verrichten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/055354-18 (Promis)
Datum uitspraak: 5 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.E. Kötter naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2017 en/of 8 september 2017 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door haar meermalen, in elk geval eenmaal op/tegen haar arm en/of op/tegen haar lichaam te stompen en/of te slaan en/of haar tegen haar been te schoppen of te trappen en/of haar in haar kaak/kaken, in elk geval haar gezicht te knijpen en/of haar bij haar keel vast te pakken en/of in haar keel te knijpen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar tegen haar been te trappen, tegen haar arm te slaan en haar in het gezicht te knijpen. Zij acht niet bewezen dat verdachte aangeefster bij haar keel heeft gepakt of haar in haar keel heeft geknepen, zodat verdachte van dat deel van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft overeenkomstig zijn pleitnota vrijspraak bepleit. Hij heeft allereerst aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De verklaringen van aangeefster zijn op een aantal punten onderling tegenstrijdig en ook over het handelen van verdachte heeft aangeefster tegenstrijdig verklaard. Zo heeft zij pas bij het doen van aangifte verteld over het schoppen tegen haar benen, het slaan op de lippen en de vermeende verkrachting. Bovendien heeft aangeefster een ongeloofwaardige verklaring afgelegd over haar eigen handelen en heeft zij zichzelf willen neerzetten als een weerloos meisje, terwijl uit het dossier een ander beeld van haar opdoemt.
Daarnaast is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is geweest die aangeefster het letsel heeft toegebracht. Verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend.
Subsidiair is betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van pijn en/of letsel bij aangeefster. Meer subsidiair doet de raadsman een beroep op noodweer.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
De rechtbank overweegt ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer als volgt.
Aangeefster heeft op 3 oktober 2017 aangifte gedaan van mishandeling. Zij heeft verklaard dat zij op de avond van 7 september 2017 naar de woning van haar ex-vriendje [verdachte] op het adres [adres 1] ging om kleding op te halen en dat zij en [verdachte] toen ruzie hebben gekregen, waarbij aangeefster meermalen door [verdachte] tegen haar linkerarm is geslagen, tegen haar benen is getrapt en in haar gezicht is geknepen. Aangeefster verklaarde dat zij tot de volgende ochtend is gebleven. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat aangeefster die avond en nacht bij hem was, dat hij en aangeefster ruzie hebben gekregen en dat aangeefster de ochtend van 8 september 2017 iets voor 8:30 uur de woning heeft verlaten.
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , waren op 8 september 2017 omstreeks 8:25 uur aan het surveilleren op het Centraal Station toen zij werden aangeklampt door aangeefster. Zij verklaarde dat zij door haar ex-vriend was geslagen en dat zij daardoor letsel had opgelopen aan haar arm.
Die verklaringen van aangeefster zijn naar het oordeel van de rechtbank niet tegenstrijdig en vinden bovendien op essentiële punten steun in de bevindingen van verbalisanten. Verbalisant [verbalisant 2] heeft waargenomen dat aangeefster een bloeduitstorting had op de linkerkant van haar mond, dat zij een kras had op haar gezicht en dat een forse bloeduitstorting zichtbaar was op haar linker arm. Aangeefster is hierna naar het politiebureau overgebracht waar verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ook hebben gezien dat de bovenarm van aangeefster blauw was, dat op haar linkerwang een rode kras zichtbaar was en dat op haar onderlip een blauw plekje zat. Van het letsel zijn foto’s gemaakt die onderdeel uitmaken van het dossier.
Indien en voor zover de aangifte niet volstrekt identiek is aan de verklaringen van aangeefster bij de politie in de ochtend van 8 september 2017, maakt dat niet dat haar verklaringen daarmee onbetrouwbaar moeten worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat aangeefster consistent heeft verklaard over het geweld dat tegen haar is gebruikt tussen 7 en 8 september 2017 terwijl verbalisanten op 8 september 2017 bovendien vers letsel hebben waargenomen. De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster daarom betrouwbaar en heeft deze gebruikt voor de bewezenverklaring. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.2.
Toebrengen van pijn en letsel door verdachte
De rechtbank acht – anders dan de raadsman – op grond van na te melden bewijsmiddelen bewezen dat het verdachte is geweest die aangeefster het letsel heeft toegebracht.
In een tapgesprek van 29 september 2017 tussen verdachte en [persoon 2] vertelt verdachte tegen [persoon 2] dat hij ruzie heeft gehad met aangeefster en met haar heeft gevochten. Verdachte heeft [persoon 2] ook verteld dat aangeefster door zijn klappen blauwe plekken op haar arm had. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat dit grootspraak was, maar de rechtbank hecht geen geloof aan die verklaring. De rechtbank concludeert dat verdachte aangeefster heeft geslagen omdat dit past bij het letsel en omdat zij de hele nacht in de woning van verdachte heeft verbleven en er geen anderen bij waren. Ook kan zij niet mishandeld zijn door een ander nadat zij de woning verliet omdat zij toen snel daarna de politie agenten al aansprak.
De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de raadsman dat verdachte geen opzet heeft gehad op mishandeling van aangeefster door het slaan tegen de arm, het knijpen in het gezicht en het schoppen tegen het been. Uit de aard van deze gedragingen leidt de rechtbank af dat hij wel degelijk opzet heeft gehad om aangeefster pijn te doen dan wel letsel toe te brengen.
4.3.3.
Noodweer
De raadsman van verdachte heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat om die reden vrijspraak moet volgen. Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, in ieder geval het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, van de kant van aangeefster, omdat zij doordraaide en verdachte probeerde aan te vallen met een volle fles Bacardi. Ook heeft aangeefster een ventilator richting verdachte gegooid. Verdachte heeft aangeefster alleen maar weggehouden en hij heeft geprobeerd haar tegen te houden. Die wijze van handelen voldoet in de ogen van de raadsman aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft zich van begin af aan op het standpunt gesteld dat hij aangeefster niet heeft aangeraakt en beschrijft dus zelf niet het scenario waarop de raadsman het noodweer baseert. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt bovendien zijn weerlegging in hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het verloop van de avond en nacht reeds heeft vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat verdachte de bewezenverklaarde gedragingen heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding of het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de in de bijlage (
bijlage I) opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte op 7 september 2017 en/of 8 september 2017 te Amsterdam
[persoon 1] heeft mishandeld door haar meermalen tegen haar arm en tegen haar lichaam te slaan en haar tegen haar been te schoppen en haar in haar gezicht te knijpen.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezenverklaarde mishandeling is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de geëiste straf te matigen en bij de strafoplegging rekening te houden met de volgende omstandigheden. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke delicten, de redelijke termijn is overschreden en verdachte heeft zijn leven goed op orde in die zin dat hij inkomen genereert en een dak boven zijn hoofd heeft. Bovendien kunnen verdachte en aangeefster inmiddels goed met elkaar opschieten en hebben zij een kindje gekregen dat zij samen opvoeden.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn ex-vriendin. Op die manier heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de huiselijke sfeer en in de woning van verdachte, een plek waar het slachtoffer vaker heeft verbleven. Het slachtoffer had zich op die plek en in de nabijheid van verdachte veilig moeten kunnen voelen.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, die ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM in acht moet worden genomen, met acht dagen is overschreden. Dit leidt ertoe dat deze overschrijding in beperkte mate als strafmatigende omstandigheid zal worden verdisconteerd in de strafmaat.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke delicten. Dat weegt de rechtbank in enige mate in het voordeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van hetgeen door de raadsman van verdachte en verdachte zelf ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden naar voren is gebracht. Er zijn geen aanwijzingen dat zich na september 2017 incidenten hebben voorgedaan tussen verdachte en het slachtoffer. Zij zijn inmiddels ouders geworden van een zoon en onderhouden op een vriendschappelijke manier contact met elkaar. Zij dragen ook beiden de zorg voor hun zoontje. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat verdachte ouder en wijzer is geworden en vindt het met name van belang dat verdachte en het slachtoffer, gelet op de toekomst die zij als ouders van hun kindje samen voor zich hebben, goed met elkaar blijven omgaan. Het voornaamste doel van bestraffing is in dit geval dat daarvan een waarschuwing uitgaat.
De rechtbank vindt al met al een taakstraf van 60 uur passend. Deze straf zal, anders dan de officier van justitie heeft geëist, geheel voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich niet opnieuw aan een soortgelijk feit schuldig te maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder het kopje ‘bewezenverklaring’ is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 dagen vervangende hechtenis.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.J.E. Geradts, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Breukelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 december 2019.
[...]

[...]