ECLI:NL:RBAMS:2019:10223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
13/224764-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake wapenbezit, drugshandel en witwassen

Op 17 mei 2019 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 november 2018 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen, het bezit van cocaïne en MDMA, en het witwassen van een geldbedrag van € 9.000. Tijdens de terechtzitting op 3 mei 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en de verdediging van de verdachte, mr. Y. Bouchikhi, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de Nieuwendijk in Amsterdam werd aangehouden na een verkeersdelict. Bij de fouillering van de verdachte werden een vuurwapen, munitie, cocaïne en MDMA aangetroffen. De rechtbank achtte het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie bewezen, ondanks de ontkenning van de verdachte dat hij zich bewust was van het wapen. Ook het bezit van de drugs werd bewezen geacht.

Wat betreft het witwassen van het geldbedrag van € 9.000, concludeerde de rechtbank dat de verdachte niet kon aantonen dat dit geld legaal was verkregen. De rechtbank oordeelde dat het geld vermoedelijk afkomstig was uit criminele activiteiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank verklaarde de in beslag genomen geldbedragen en het vuurwapen verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/224764-18 (Promis)
Datum uitspraak: 17 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Bouchikhi, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Amsterdam, althans in Nederland (een) wapen(s) als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin
van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een (omgebouwd) gaspistool van het merk Kimar, model Derringer, kaliber 6 mm
en/of
munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 48 kogelpatronen, kaliber .22 long rifle voorhanden heeft gehad;
2.
hij op of omstreeks 10 november 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 58 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 12 wikkels, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 178 XTC-pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA zijnde cocaine en/of MDMA
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2018, te Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) Euro 9.000,00 en/of Euro 8.225 heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of gebruik van heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 10 november 2018 wordt verdachte rond 00.20 uur in de nacht op de Nieuwendijk staande gehouden door een agent nadat gezien werd dat hij met zijn scooter over het voetpad reed en daarbij slingerend om voetgangers heen reed. Verdachte werd gevorderd om zijn rijbewijs te tonen. Verdachte droeg een heuptasje waarin hij volgens de verbalisant nerveus naar zijn rijbewijs zocht terwijl hij met zijn andere hand de inhoud van het tasje afschermde van het zicht. Vanwege het verdachte gedrag van verdachte heeft de verbalisant hem aan een fouillering onderworpen. In het heuptasje van verdachte is een vuurwapen, munitie, een zakje cocaïne en 12 wikkels met daarin cocaïne aangetroffen.
Vervolgens heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van verdachte. In zijn slaapkamer zijn 2 zakken met daarin in totaal 178 MDMA pillen gevonden. Tevens hing er in zijn slaapkamer een jas met daarin een geldbedrag van € 9.000 in coupures van € 50. In de woonkamer zijn twee dozen met daarin een groot aantal videocamera’s aangetroffen. Verder zijn er in de auto van verdachte achter de bijrijdersstoel twee soortgelijke camera’s gevonden.
4.2
Ten aanzien van feit 1: het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet vrij worden gesproken van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Verdachte heeft verklaard dat hij van een kennis iets kreeg overhandigd, gewikkeld in een doek. Dit moest hij afgeven aan iemand bij een coffeeshop. Hij wist naar eigen zeggen niet dat er een wapen in het doek zat. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen. Er zijn ook geen sporen van verdachte teruggevonden op het wapen.
De rechtbank acht, net als de officier van justitie, het voorhanden hebben van het wapen en de munitie bewezen. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte als ongeloofwaardig terzijde. Hiervoor is van belang dat noch de verbalisant die verdachte heeft aangehouden noch de verbalisant die het wapen heeft onderzocht, melding hebben gemaakt van een doek waarin het wapen was gewikkeld. Sterker nog; uit het proces-verbaal van de verbalisant die het wapen heeft onderzocht, blijkt dat het vuurwapen door het openen van de ritssluiting van het heuptasje direct zichtbaar en voorhanden was. Bovendien had verdachte naast het vuurwapen in zijn tasje ook bijbehorende munitie die in een origineel doosje zat. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte wist wat hij bij zich droeg.
4.3
Ten aanzien van feit 2: het aanwezig hebben van drugs
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat is bewezen dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde drugs aanwezig heeft gehad. De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Ten aanzien van feit 3: het witwassen
4.4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het bedrag van € 9.000, dat in de zak van een jas in zijn slaapkamer is aangetroffen, en de videocamera’s die in de woonkamer en in de auto zijn aangetroffen, heeft witgewassen.
Uit het dossier blijkt niet dat het geld en de camera’s afkomstig zijn van een delict dat door verdachte is gepleegd. Uit het dossier blijkt immers alleen dat verdachte een wapen, munitie en drugs voorhanden dan wel aanwezig heeft gehad. Gezien de coupures waarin het geld is aangetroffen en de plaats waar het is aangetroffen, namelijk cash in briefjes van € 50 (in een jas waar het zo voor het grijpen lag en wat een groot risico betekent), bestaat er een vermoeden van witwassen. Van verdachte mag daarom worden gevergd dat hij een concrete en enigszins verifieerbare verklaring over de herkomst van het geld geeft. Verdachte heeft hierover in eerste instantie niet zoveel verklaard. Dat hij het geld legaal heeft verdiend is niet gebleken. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het geld bestaat uit fooien die hij tijdens zijn werk in de horeca heeft gekregen. Dit is echter ongeloofwaardig gezien de hoeveelheid en de grootte van de geldbiljetten. De enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van het geld is dat het een criminele herkomst heeft.
De verklaring van verdachte dat hij de camera’s voor een totaalbedrag van € 1.000,- op Marktplaats heeft gekocht is ongeloofwaardig gezien de door de politie gestelde nieuwwaarde en de verkoopprijs die op internet is te vinden. Verdachte heeft geen stukken overgelegd om zijn verklaring te onderbouwen. De conclusie moet dan ook zijn dat de camera’s zijn gekocht met crimineel geld.
4.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van witwassen.
Het geldbedrag dat in zijn slaapkamer is aangetroffen is niet heel hoog. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag. Deze verklaring is concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. De politie heeft slechts summier onderzoek gedaan naar de inkomsten van verdachte en niet gekeken naar toeslagen of schadevergoedingen die hij heeft ontvangen. Uit de bankafschriften die door de verdediging zijn overgelegd blijkt dat hij meer heeft verdiend dan € 44.000.-. Verdachte heeft in de horeca gewerkt en daar veel fooien ontvangen. Hij woont bij zijn moeder en heeft behalve zijn zorgverzekering geen vaste lasten. Zodoende heeft hij flink kunnen sparen. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt ook dat verdachte contante opnames doet tussen de € 200,- en € 800,-. Verdachte heeft gezegd dat hij banken niet vertrouwt en daarom liever geld contant spaart.
Bij het onderzoek naar de aangetroffen camera’s is de politie ten onrechte uitgegaan van de nieuwwaarde van deze camera’s. Er zijn verschillende modellen op de markt die ook een verschillend prijskaartje hebben. De betreffende modellen waren verouderd en om die reden goedkoper.
4.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een geldbedrag van € 8.225,- heeft witgewassen en zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat dit geldbedrag de volgens de politie gestelde waarde betreft van de aangetroffen videocamera’s. Uit het dossier is echter niet af te leiden wat de exacte waarde is van die camera’s. Verdachte heeft verklaard dat hij op Marktplaats een totaal bedrag van € 1.000,- heeft betaald voor de camera’s en deze verklaring is onvoldoende weerlegd in het dossier. Gezien de inkomsten van verdachte is het mogelijk dat hij de camera’s met legaal verdiend geld heeft gekocht. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank geen vermoeden van witwassen is gerechtvaardigd voor dit geldbedrag.
Witwassen van € 9.000,-
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het aangetroffen bedrag van € 9.000 heeft witgewassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank leidt uit de beschikbare bewijsmiddelen en het onderzoek ter terechtzitting af dat in de slaapkamer van verdachte 176 biljetten van € 50,- en 10 biljetten van € 20,- zijn aangetroffen in een zak van een jas. Gezien de hoogte van dit bedrag, de coupures waaruit het bedrag bestaat en de plaats waar het bedrag is aangetroffen is een vermoeden van witwassen gerechtvaardigd.
Verdachte heeft bij de politie over de herkomst van het geld verklaard dat hij het geld heeft verdiend en dat hij het geld thuis bewaarde omdat hij geen vertrouwen heeft in banken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van het geld. De politie heeft nader onderzoek verricht naar de verklaring van de verdachte. De politie heeft informatie opgevraagd over het inkomen en vermogen van verdachte bij de Belastingdienst, de ING bank en de ABN AMRO bank. Deze gegevens zijn vervolgens geanalyseerd. De rechtbank volgt de politie in de conclusie dat uit de gegevens blijkt dat verdachte per maand tussen de € 468,55 en € 1.129,- netto per maand heeft verdiend en dus geen € 1.500,- tot € 2.000,- zoals hij zelf heeft verklaard. Verder heeft de politie geconcludeerd dat geen sprake is geweest van schenkingen, erfenissen of andere zaken waaruit verdachte inkomsten heeft gegenereerd. In de processen-verbaal over de door de Belastingdienst en ING ontvangen informatie zijn, anders dan de raadsman stelt, ontvangen zorgtoeslagen en schadevergoedingen wel genoemd. De rechtbank is, net als de officier van justitie, daarom van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte over zodanige legale inkomsten beschikte dat het aannemelijk is dat hij € 9.000 heeft gespaard. Voorts blijkt uit de processen-verbaal dat verdachte weliswaar af en toe contante geldbedragen op heeft genomen, maar ook dat hij diverse stortingen heeft gedaan van grotere geldbedragen (€ 2.200,- op 19 maart 2018 en € 1.250,- op 30 oktober 2018) en dat hij regelmatig geldbedragen van en naar zijn spaarrekening heeft overgemaakt. De rechtbank is van oordeel dat hiermee de verklaring van verdachte, inhoudende dat het aangetroffen geldbedrag zijn salaris is dat hij van zijn rekening haalde om te sparen omdat hij banken niet vertrouwt, niet aannemelijk is geworden. De door de raadsman ter terechtzitting overgelegde bankafschriften die in het dossier zijn gevoegd, maken dit beeld niet anders, temeer nu daaruit blijkt dat verdachte wel degelijk geld van zijn privérekening naar zijn spaarrekening overmaakt en contante gelden op zijn privérekening stort. De rechtbank acht de resultaten van het door het Openbaar Ministerie verrichte nadere onderzoek van dien aard dat mede op basis daarvan geen andere conclusie mogelijk is dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is. De eerst op de zitting afgelegde verklaring van verdachte dat het geldbedrag naast salaris ook uit fooien bestond, schuift de rechtbank als niet geloofwaardig terzijde. Verdachte heeft dit namelijk pas op de terechtzitting verklaard nadat hij de processen-verbaal over zijn inkomsten heeft kunnen lezen en hierover is bevraagd door de rechtbank. Daarbij komt dat het aangetroffen geldbedrag grotendeels bestaat uit coupures van € 50.-, wat ongebruikelijke coupures zijn voor fooien in meeste horecagelegenheden.

5.Het bewijs

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn weergegeven in bijlage 1 bij dit vonnis.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vermelde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 10 november 2018 te Amsterdam, een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een pistool, namelijk een (omgebouwd) gaspistool van het merk Kimar, model Derringer, kaliber 6 mm en munitie in de zin van art. 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet van de Categorie III, te weten 48 kogelpatronen, kaliber .22 long rifle voorhanden heeft gehad;
2.
op 10 november 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 55 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 12 wikkels van een materiaal bevattende cocaïne en 178 pillen van een materiaal bevattende MDMA;
3.
op 10 november 2018, te Amsterdam een geldbedrag van euro 9.000,00 heeft voorhanden gehad, terwijl hij wist, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met daarbij opgelegd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd. De officier van justitie heeft bij zijn strafeis rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. De combinatie van het aantreffen van drugs en wapen dient strafverhogend te werken.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat als de rechtbank tot een bewezenverklaring van alle feiten komt, de strafeis van de officier van justitie te hoog is. Op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en de omstandigheid dat bij verdachte geen sprake is van recidive, dient een lagere straf opgelegd te worden dan is geëist. Verdachte heeft vijf maanden in voorarrest doorgebracht. Zijn voorlopige hechtenis is sinds een maand geschorst. Verdachte gaat een opleiding volgen en het zou niet passend zijn als hem een langere gevangenisstraf wordt opgelegd dan het voorarrest.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Hij heeft zich in een drukke straat in het centrum van Amsterdam begeven met een vuurwapen en bijbehorende patronen. Dit brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte had ook een grote hoeveelheid cocaïne bij zich en in zijn slaapkamer is een grote hoeveelheid xtc-pillen aangetroffen. Het verwerven van deze drugs houdt de handel ervan in stand. Georganiseerde drugscriminaliteit leidt tot veel onveiligheid en overlast voor de omgeving en maatschappij. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid drugs dat een gebruikershoeveelheid overstijgt, is sprake van een dealerindicatie. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het witwassen van € 9.000,-. Dit is een ernstig feit omdat hiermee het vertrouwen in het economische verkeer wordt geschaad en een dergelijk feit bijdraagt aan de instandhouding van criminaliteit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de oriëntatiepunten van het LOVS. In matigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 10 april 2019 is gebleken dat verdachte niet recentelijk is veroordeeld voor vergelijkbare strafbare feiten. De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 25 april 2019, waarin wordt geadviseerd om aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, mede gelet op de houding van verdachte ten aanzien van de door hem gepleegde strafbare feiten.

10.Het beslag

10.1
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de geldbedragen van € 8.800,- en € 200,- die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren zoals door de officier van justitie is geëist. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het onder 3 bewezen geachte is begaan. Deze voorwerpen staan vermeld onder 1 en 2 op de beslaglijst die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
10.2
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: het pistool, zoals vermeld op voornoemde beslaglijst onder 8, onttrekken aan het verkeer, zoals door de officier van justitie is geëist. Het voorwerp is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 1 bewezen geachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met wet.
10.3
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is geëist, de teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen geldbedragen vermeld onder de nummers 3 tot en met 7 van voornoemde beslaglijst, en van de in beslag genomen videocamera’s, vermeld onder nummer 9 van die beslaglijst. Van deze voorwerpen is gebleken dat zij aan verdachte toebehoren en niet is bewezen dat hij met deze voorwerpen strafbare feiten heeft begaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie
ten aanzien van feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 3
witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd: de geldbedragen zoals vermeld onder 1 en 2 van de beslaglijst die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het pistool zoals vermeld onder 8 van de beslaglijst die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de geldbedragen en de 49 videocamera’s die zijn vermeld onder 3, 4, 5, 6, 7 en 9 van de beslaglijst die als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2019.