In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid consumentenvuurwerk. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van ongeveer 5300 kilogram vuurwerk in de periode van 29 december 2014 tot en met 10 januari 2015, zonder de vereiste vergunningen of meldingen zoals voorgeschreven in het Vuurwerkbesluit. Tijdens de zitting op 26 februari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. C.T. van Weerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwerk op 10 januari 2015 in een pand in Amsterdam Zuidoost heeft opgeslagen, zonder dat hiervoor de benodigde vergunningen waren verkregen. De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwerk van zijn broer had gekocht en dat hij het in zijn garage had opgeslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn broer beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte de eigenaar was van het vuurwerk en dat hij het voorhanden had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van medeplegen met anderen, omdat er geen bewijs was van nauwe samenwerking.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 5.000,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ook is er rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak, aangezien het feit meer dan vier jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de in beslag genomen hoeveelheden vuurwerk onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.