ECLI:NL:RBAMS:2019:10221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/994075-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid consumentenvuurwerk in strijd met het Vuurwerkbesluit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een grote hoeveelheid consumentenvuurwerk. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van ongeveer 5300 kilogram vuurwerk in de periode van 29 december 2014 tot en met 10 januari 2015, zonder de vereiste vergunningen of meldingen zoals voorgeschreven in het Vuurwerkbesluit. Tijdens de zitting op 26 februari 2019 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. C.T. van Weerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het vuurwerk op 10 januari 2015 in een pand in Amsterdam Zuidoost heeft opgeslagen, zonder dat hiervoor de benodigde vergunningen waren verkregen. De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwerk van zijn broer had gekocht en dat hij het in zijn garage had opgeslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn broer beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte de eigenaar was van het vuurwerk en dat hij het voorhanden had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van medeplegen met anderen, omdat er geen bewijs was van nauwe samenwerking.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, en een geldboete van € 5.000,-. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ook is er rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak, aangezien het feit meer dan vier jaar geleden had plaatsgevonden. De rechtbank heeft de in beslag genomen hoeveelheden vuurwerk onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/994075-18
Datum uitspraak: 12 maart 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 26 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. C.F. van Drumpt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.T. van Weerd, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2014 tot en met 10 januari 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk,
ongeveer 5323 kilogram (consumenten)vuurwerk, althans meer dan 25 kilogram, (consumenten)vuurwerk,
voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 en/of artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan
krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit;
(strafbaarstelling: 1a, 2 en 6 Wet op de economische delicten juncto artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer juncto artikel 1.2.4. lid 1 Vuurwerkbesluit juncto artikel 47 en 91 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Ook zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in de ten laste gelegde periode een hoeveelheid van ongeveer 5300 kilogram consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad en daarmee een verbodsbepaling van het Vuurwerkbesluit heeft overtreden.
Uit het dossier en het verhandelde op de zitting leidt de rechtbank af dat op 10 januari 2015 ongeveer 5300 kilogram vuurwerk is aangetroffen in een pand in Amsterdam Zuidoost, terwijl voor dit pand geen vergunning was verleend of melding was gedaan als bedoeld in het Vuurwerkbesluit.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het aangetroffen vuurwerk voorhanden heeft gehad. Hiervoor is het volgende van belang. Verdachte heeft op 14 januari 2015 verklaard dat hij het aangetroffen vuurwerk heeft gekocht van zijn broer, dat hij daar eigenaar van is, dat hij het vuurwerk met zijn busje heeft vervoerd van Diemen naar Amsterdam, dat hij het vuurwerk heeft opgeslagen in zijn garage en dat hij een deel van het vuurwerk heeft verkocht aan een ander en dat het verkochte vuurwerk op een pallet met behulp van een steekwagen over is gebracht naar een andere ruimte tegenover zijn garage. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte ongeveer 5300 kg vuurwerk voorhanden heeft gehad. Hij was immers de eigenaar daarvan en hij heeft op enig moment 5300 kg vuurwerk in zijn garage opgeslagen. Op zitting is verdachte weliswaar van voornoemde verklaring teruggekomen door te verklaren dat zijn broer het vuurwerk tegen zijn wil heeft opgeslagen in zijn garage en dat verdachte hier niets tegen kon doen omdat hij vrijwel nooit huur betaalde. De rechtbank is echter van oordeel dat de eerste verklaring van verdachte betrouwbaar is en dat de op zitting afgelegde verklaring dat niet is. De rechtbank komt hiertoe omdat de eerste verklaring is afgelegd kort na de aanhouding van verdachte, op een moment dat hij, anders dan ten tijde van de inhoudelijke behandeling, nog niet kon worden beïnvloed door de inhoud van het dossier. Daarnaast is de eerste verklaring gedetailleerd met betrekking tot de wijze waarop het vuurwerk in de verschillende delen van het pand terecht is gekomen. Verdachte heeft zijn op zitting afgelegde verklaring niet onderbouwd. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier, terwijl zijn eerste verklaring overeenkomt met de door de broer van verdachte, [persoon 1] , afgelegde verklaringen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als de op zitting afgelegde verklaring van verdachte wordt gevolgd, de rechtbank tot bewezenverklaring zou komen van het voorhanden hebben van het in zijn garagebedrijf aangetroffen vuurwerk. Verdachte huurde immers een deel van het pand waar hij zijn garagebedrijf had gevestigd, waaronder de ruimte waar de grootste hoeveelheid vuurwerk is aangetroffen. Deze ruimte was onderdeel van zijn garagebedrijf en was voor hem vrij toegankelijk. Verdachte was zich bewust van de aanwezigheid van het vuurwerk. Hij heeft zelf verklaard dat hij wist dat het er lag. Hij kwam dagelijks in de garage. Hieruit volgt dat verdachte als huurder en gebruiker van de ruimte de beschikkingsmacht had over dit vuurwerk, dan wel de plaats waar het was opgeslagen. Hij kon immers in enige mate bepalen wat er met het vuurwerk zou gebeuren. Hiermee is bewezen dat hij het vuurwerk voorhanden heeft gehad. Dat zijn broer (de verhuurder van het pand) het vuurwerk in de ruimte zou hebben opgeslagen en dat verdachte daar niets aan zou kunnen doen omdat hij de huur vrijwel nooit heeft betaald, maakt niet dat hij in dat geval geen beschikkingsmacht had over het vuurwerk, zoals de verdediging heeft aangevoerd. Ook zonder het betalen van de huur was verdachte nog steeds huurder en gebruiker van de ruimtes en had hij zeggenschap over hetgeen zich daar bevond, waaronder het aangetroffen vuurwerk.
De rechtbank is van oordeel dat het ten laste gelegde medeplegen niet is bewezen. Er is niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en een ander bij het voorhanden hebben van het vuurwerk. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met een ander afspraken heeft gemaakt over bijvoorbeeld de manier van opslaan of de bestemming van het vuurwerk.
4.2
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 29 december 2014 tot en met 10 januari 2015 te Amsterdam, opzettelijk, ongeveer 5300 kilogram consumentenvuurwerk voorhanden heeft gehad buiten een inrichting als bedoeld in artikel 1.1.4 en/of artikel 2.2.1, 3.2.1 of 3A.2.1 Vuurwerkbesluit, waarvoor een omgevingsvergunning is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en/of artikel 2.2.1 Vuurwerkbesluit waarvoor een melding is gedaan krachtens artikel 2.2.4 Vuurwerkbesluit.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en een geldboete van € 5.000,-. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met het tijdsverloop in de zaak. De officier van justitie heeft verzocht het in beslag genomen vuurwerk verbeurd te verklaren.
De raadsman heeft verzocht bij een strafoplegging in matigende zin rekening te houden met de marktwaarde van het vuurwerk dat is vernietigd, de overschrijding van de redelijke termijn, de penibele financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij heeft verzocht de straf te beperken tot een taakstraf of een voorwaardelijke gevangenisstraf.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een zeer grote hoeveelheid consumentenvuurwerk. Dit vuurwerk lag in ruimtes die niet voldeden aan de voorschriften van het Vuurwerkbesluit. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een gevaarlijke situatie, er werd vlak bij het vuurwerk gewerkt met open vuur en in een naastgelegen ruimte waren brandbare vloeistoffen opgeslagen. Ook beschikte verdachte niet over specialistische kennis over het vuurwerk. Verdachte heeft zich van het gevaar waaraan hij de directe omgeving heeft blootgesteld geen rekenschap gegeven. Gezien de aanzienlijke hoeveelheid vuurwerk acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend.
In matigende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte niet eerder voor een dergelijk feit is veroordeeld, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 29 januari 2019, en houdt zij rekening met het tijdsverloop in het strafrechtelijk onderzoek. Het ten laste gelegde heeft ruim 4 jaar geleden plaatsgevonden. Uit het strafdossier blijkt dat in het pand behalve vuurwerk een hennepkwekerij is aangetroffen. De laatste onderzoekshandelingen naar deze strafbare feiten dateren van 2016. Daarna hebben de zaken kennelijk stilgelegen en is de overdracht van deze zaak naar het Functioneel Parket moeizaam verlopen. Verdachte heeft lange tijd niets over de zaak vernomen. Pas zeer recentelijk is de strafzaak met betrekking tot de hennepkwekerij geseponeerd en is verdachte in deze zaak gedagvaard. Er is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn (ruim twee jaar), terwijl de omvang en de complexiteit van de zaak niet zodanig zijn dat een extra vertraging gerechtvaardigd was. Verdachte heeft onnodig lang in onzekerheid verkeerd over de afwikkeling van zaak. De rechtbank ziet hierin aanleiding verdachte uitsluitend een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest.
Onttrekking aan het verkeer
De in beslag genomen hoeveelheden vuurwerk - die zijn vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht - dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, en artikel 1.2.4 van het Vuurwerkbesluit.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 30 (dertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: het vuurwerk zoals vermeld op de beslaglijst die als bijlage aan dit vonnis is gehecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. B. Vogel en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2019.