ECLI:NL:RBAMS:2019:10216

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2019
Publicatiedatum
3 juli 2020
Zaaknummer
13/993055-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een boekhouder voor het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en oplegging van beroepsverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een boekhouder, die beschuldigd werd van het indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting voor vier verschillende bedrijven in de periode van 2011 tot en met 2017. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 23 mei 2019, waar de officier van justitie, mr. O.J.M. van der Bijl, de vordering heeft gedaan en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. B.W. Newitt, zijn verdediging heeft gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal 91 onjuiste aangiften heeft ingediend, wat heeft geleid tot een aanzienlijk benadelingsbedrag voor de belastingdienst.

De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder ambtsedige verklaringen van de Belastingdienst en processen-verbaal van ambtshandeling. De verdachte heeft erkend dat hij de aangiften niet conform de boekhouding heeft ingediend, maar deze heeft aangepast op verzoek van een cliënt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan de tenuitvoerlegging is opgeschort, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast is hem een beroepsverbod van vijf jaar opgelegd.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de rol van de verdachte, zijn proceshouding en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd. Ondanks het hoge benadelingsbedrag heeft de rechtbank besloten om af te wijken van de eis van de officier van justitie, omdat de verdachte geen financieel voordeel heeft genoten van de fraude en openheid van zaken heeft gegeven tijdens het onderzoek. De rechtbank heeft benadrukt dat de verdachte als boekhouder zich bewust moest zijn van de ernst van zijn handelen en dat hij de maatschappij heeft benadeeld door zijn daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993055-18 (Promis)
Datum uitspraak: 6 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvend op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. O.J.M. van der Bijl en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.W. Newitt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij ten name van vier bedrijven 91 onjuiste aangiften heeft gedaan in de periode 2011 t/m 2017. De tenlastelegging is als bijlage bij dit vonnis opgenomen en geldt hier als ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat het ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de onder 5 genoemde bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte. De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.

4.Het bewijs

De rechtbank is op grond van de op de terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte en de hierna opgesomde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Tenzij anders vermeld bevinden de bewijsmiddelen zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier [naam dossier] volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
1. De op de terechtzitting van 23 mei 2019 afgelegde bekennende verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik heb alle in de tenlastelegging genoemde aangiften omzetbelasting ingediend. De aangiften zijn niet gedaan conform de boekhouding, maar aangepast op verzoek van [persoon 1]. Ik wist dat de ingediende aangiften omzetbelasting niet klopten met de werkelijkheid. Ik stelde de bedragen naar beneden bij afhankelijk van het bedrag dat [persoon 1] kon betalen aan de Belastingdienst.
2. Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring omzetbelasting opgemaakt door ambtenaar Belastingdienst mw. [persoon 2] van 17 januari 2017, DOC-051, doorgenummerde pag. 1414 (deel 1) met als bijlagen de ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken januari 2011 tot en met december 2015 van [naam bedrijf BV 1], documentpagina’s: 10, 18, 21, 29, 37, 44, 45, 54, 73, 74, 75, 85, 86 en 87.
3. Een proces-verbaal van ambtshandeling van 7 maart 2017, AMB-002, doorgenummerde pag. 83-86 (deel 1).
4. Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring omzetbelasting opgemaakt door ambtenaar Belastingdienst mw. [persoon 2] van 17 januari 2017, DOC-050, doorgenummerde pag. 1326 (deel 1), met als bijlagen de ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1e kwartaal 2011 tot en met 4e kwartaal 2011 en van januari 2012 tot en met december 2015 van [naam bedrijf BV 2] op de documentpagina’s: 12, 14, 24, 25, 36, 38, 50, 51 en 52.
5. Een proces-verbaal van ambtshandeling van 13 maart 2017, AMB-003, doorgenummerde pag. 87-90 (deel 1).
6. Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring omzetbelasting opgemaakt door ambtenaar Belastingdienst mw. [persoon 2] van 14 september 2017, DOC-063, doorgenummerde pag. 120 (deel 2), met als bijlagen de ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 1e kwartaal 2016 tot en met 4e kwartaal 2016 van [naam bedrijf BV 3] documentpagina’s: 5 tot en met 16.
7. Een proces-verbaal van ambtshandeling van 20 november 2017, AMB-017, doorgenummerde pagina 203 (deel 1).
8. Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring omzetbelasting opgemaakt door ambtenaar Belastingdienst mw. [persoon 2] van 7 december 2017, DOC-092, doorgenummerde pag. 368 (deel 2), met als bijlagen de ingediende aangiften omzetbelasting over de tijdvakken 2e kwartaal 2017 en 3e kwartaal 2017 van [naam bedrijf BV 4], documentpagina’s: 8 tot en met 10.
9. Een aanvangsproces-verbaal [naam bedrijf BV 4] van 27 december 2017, AMB-034, doorgenummerde pag. 288, documentpagina’s: 4 tot en met 6.
10. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 1] van 29 november 2017, V-05-04, doorgenummerde pag. 629-630.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in rubriek 4 bewezen dat verdachte
in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 oktober 2017 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk bij de belastingwet voorziene elektronische aangiften als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten 91 elektronische aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2017, te weten
A) ten name van [naam bedrijf BV 1] ([naam bedrijf BV 1])
57 maandaangiften omzetbelasting over de tijdvakken januari 2011 tot en met december 2015 (DOC-051, AMB-020, DOC-040), waaronder de aangiften over de tijdvakken
- februari 2011 (DOC-051, p. 10), en
- oktober 2011 (DOC-051, p. 18), en
- januari 2012 (DOC-051, p. 21), en
- september 2012 (DOC-051, p. 29), en
- mei 2013 (DOC-051, p. 37), en
- december 2013 (DOC-051, p. 44), en
- januari 2014 (DOC-051, p. 45), en
- oktober 2014 (DOC-051, p. 54), en
- mei 2015 (DOC-051, p. 73-75), en
- september 2015 (DOC-051, p. 85-87), en
B) ten name van [naam bedrijf BV 2] ([naam bedrijf BV 2])
28 maandaangiften omzetbelasting en 1 kwartaalaangifte omzetbelasting over de tijdvakken januari 2011 tot en met december 2014 (DOC-050, AMB-021, DOC-041), waaronder de aangiften over de tijdvakken
- vierde kwartaal 2011 (DOC-050, p. 12) en
- februari 2012 (DOC-050, p. 14), en
- december 2012 (DOC-050, p. 24), en
- januari 2013 (DOC-050, p. 25), en
- december 2013 (DOC-050, p. 36), en
- februari 2014 (DOC-050, p. 38), en
- december 2014 (DOC-050, p. 50-52), en
C) ten name van [naam bedrijf BV 3] ([naam bedrijf BV 3])
4 kwartaalaangiften omzetbelasting, te weten de aangiften over de tijdvakken (DOC-063, AMB-008)
  • eerste kwartaal 2016 (DOC-063, p. 5-7), en
  • tweede kwartaal 2016 (DOC-063, p. 8-10), en
  • derde kwartaal 2016 (DOC-063, p. 11-13), en
  • vierde kwartaal 2016 (DOC-63, p. 14-16), en
D) ten name van [naam bedrijf BV 4] ([naam bedrijf BV 4])
1. kwartaalaangifte omzetbelasting over het derde kwartaal 2017 (DOC-092, p. 8-10, AMB-032),
onjuist heeft gedaan,
immers hebben verdachte en zijn mededader opzettelijk op het bij de Belastingdienst te Apeldoorn elektronisch ingediende aangiftebiljet omzetbelasting over genoemde kwartalen / maanden in genoemde perioden een onjuist en te laag bedrag aan omzet / belastbaar bedrag / belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en met de bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende die proeftijd geen werkzaamheden als boekhouder verricht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf in matigende zin rekening te houden met de ondergeschikte en afhankelijke rol van verdachte, met zijn proceshouding en met de geringe vergoeding die hij voor de werkzaamheden heeft ontvangen. De raadsman vindt het in dit geval niet passend om te kijken naar het totale benadelingsbedrag in het onderzoek. Er zou gekeken moeten worden naar het financiële voordeel dat verdachte heeft gehad; tussen de € 34.157,80 en € 122.713,75. De oriëntatiepunten van de rechtbanken geven in dat geval een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf als uitgangspunt. De gedragingen van verdachte hebben verder geen merkbare marktverstoring teweeg gebracht of het vertrouwen in de markt merkbaar geschaad. Als aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd zal hij zijn huurhuis verliezen en moeten zijn katten naar het asiel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als boekhouder jarenlang onjuiste aangiften omzetbelasting ingediend voor diverse bedrijven van een van zijn cliënten. Hij heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan het medeplegen van belastingfraude. Hij heeft zijn cliënt in staat gesteld op zeer grote schaal fraude te plegen.
De rechtbank heeft gekeken naar op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken gezamenlijk hebben vastgesteld. Gezien de hoogte van het benadelingsbedrag van ruim 2,5 miljoen euro aan te weinig betaalde omzetbelasting zou in beginsel een gevangenisstraf van enige jaren op zijn plaats zijn. De rechtbank vindt het in deze zaak echter niet passend het benadelingsbedrag als uitgangspunt te nemen voor de strafmaat. Reden hiervoor is dat niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de precieze omvang van de fraude, dat hij geen initiatiefnemer was, dat hij een ondergeschikte rol had en geen financieel voordeel heeft gehad van de belastingfraude en dat hij vanaf de start van de onderzoeken openheid van zaken heeft gegeven. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat verdachte de feiten heeft gepleegd als boekhouder en dat hij hiermee is begonnen toen hij nog in een proeftijd liep van een veroordeling voor het plegen van verduistering in dienstbetrekking. Verdachte moet zich als boekhouder bewust zijn geweest van het verwijtbare van zijn handelen. Hij heeft jarenlang belastingfraude gefaciliteerd en de schatkist, en daarmee de maatschappij, benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een forse taakstraf opleggen. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een beroepsverbod van vijf jaar opleggen om hem ervan te weerhouden opnieuw dergelijke feiten te plegen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c (oud), 22c, 22d, 28 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Ontzetverdachte uit het recht tot de
uitoefening van het beroep vanboekhouder, dan wel van administrateur, voor de duur van
5 (vijf) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 juni 2019.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.