ECLI:NL:RBAMS:2019:10212

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2019
Publicatiedatum
2 juli 2020
Zaaknummer
13/730051-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een ontstekingsmechanisme met verminderd toerekeningsvatbaarheid en opname in FPK

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 april 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een ontstekingsmechanisme en het stichten van brand. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 8 maart en 1 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en de raadsvrouw, mr. I. Raterman, aanwezig waren. De rechtbank heeft ook deskundigen van Reclassering Nederland gehoord. De tenlastelegging omvatte onder andere het voorhanden hebben van een wapen van categorie II en het opzettelijk stichten van brand, waarbij gevaar voor personen en goederen bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een ontstekingsmechanisme had gemaakt en geactiveerd, maar oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar het voorhanden hebben van het ontstekingsmechanisme werd bewezen verklaard. De rechtbank heeft rekening gehouden met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van middelen. De rechtbank heeft besloten om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met bijzondere voorwaarden waaronder opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK). De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen bevolen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van behandeling voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/730051-18
Datum uitspraak: 1 april 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats 1] , gedetineerd in [naam PPC] te [plaats 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 maart 2019 en 1 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Raterman, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de toelichting van reclasseringswerkers mevrouw F.M. Embregts en de heer F.P.T.M. Lommers van Reclassering Nederland, die ter terechtzitting van 1 april 2019 als deskundige zijn gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na de op de terechtzitting van 8 maart 2019 toegelaten wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 2 december 2018 tot en met 4 december 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland een wapen van categorie II onder 7 als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie en/of onderdelen en/of hulpstukken van dat wapen, te weten een ontstekings- en/of activeringsmechanisme, in elk geval een voorwerp bestemd voor het treffen van personen en/of zaken door vuur en/of
ontploffing, voorhanden heeft gehad;
Artikel 26 lid 1 Wet wapens en munitie
2.
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 2 december 2018 tot en met 4 december 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht en/of een of meerdere ontploffing(en) teweeg heeft gebracht, door opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten (onder meer) een ontstekings- en/of activeringsmechanisme tot ontploffing te brengen, waarbij gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
Artikel 157 wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode 2 december 2018 tot en met 4 december 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter voorbereiding van het/de te plegen misdrij(f)(ven), te weten het opzettelijk stichten van een brand en/of het teweeg brengen van een ontploffing waarbij levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten is (artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk een of meer voorwerp(en) en/of stof(fen), te weten (onder meer) een ontstekings en/of
activeringsmechanisme kennelijk bestemd tot het begaan van dat/die misdrij(f)(ven), heeft verworven en/of vervaardigd en/of voorhanden heeft gehad;
Artikel 157 juncto 46 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 2 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [persoon 1] en/of een of meerdere medewerker(s) van de zorginstantie [naam zorginstantie] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte in een emailbericht dreigend de woorden toegevoegd:
"Ik voel me zeer beledigd.
Ik ben geen incompetent IS'er.
En ik wist niet dat RF relay schakelaars en lucifers en e-sigaret coils verboden zijn..
Maar dat vind je niet terug in IS how to guides.
Operation Gladio V2 anyone?
Doei"
en/of bij dit emailbericht een of meerdere foto's gevoegd waarop zichtbaar was dat hij, verdachte, mogelijk een zelfgemaakte, op afstand bedienbaar elektronisch ontstekings- en/of activeringsmechanisme voorhanden had en/of had vervaardigd en/of dit ontstekings- en/of activeringsmechanisme een steekvlam en/of kleine explosie veroorzaakte.
Artikel 285 Wetboek van Strafrecht

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting af dat verdachte een ontstekingsmechanisme heeft gemaakt en dat opzettelijk heeft geactiveerd waardoor er een steekvlam is ontstaan. De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat uit het dossier en verhandelde op de terechtzitting niet blijkt dat hierdoor levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was.
De rechtbank is voorts, anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw, van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting niet blijkt dat sprake was van een aanmerkelijke kans dat door activering van het ontstekingsmechanisme een brand of ontploffing is ontstaan waarmee de veiligheid van goederen van een ander of anderen in gevaar is gebracht, laat staan dat verdachte een dergelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte het ontstekingsmechanisme op een bord had gezet en een fles water binnen handbereik had en dat verdachte er zonder meer van uitging dat er niets fout zou gaan. Hij wilde juist niet dat het huis van zijn moeder zou beschadigen.
Dit alles maakt dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
4.2
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde
De rechtbank is, net als de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte van de strafbare voorbereidingshandelingen moet worden vrijgesproken. Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting blijkt niet dat verdachte een plan of een intentie had een brand te stichten of een ontploffing te doen ontstaan waarbij gevaar voor de veiligheid van goederen of voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor een ander of anderen te duchten was.
4.3
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde bedreiging. Uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting blijkt niet dat verdachte op enig moment opzet of voorwaardelijk opzet had op een bedreiging van medewerkers van zorginstelling [naam zorginstantie] .

5.Waardering van het bewijs

5.1
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
5.1.1
De bewijsoverweging
De rechtbank leidt uit het dossier af dat verdachte een ontstekingsmechanisme voorhanden heeft gehad. De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat verdachte daarmee in strijd heeft gehandeld met artikel 26 van de Wet wapens en munitie. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
5.1.2
Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis.

6.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
omstreeks de periode van 2 december 2018 tot en met 4 december 2018 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 7 als bedoeld in artikel 2 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een ontstekingsmechanisme bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en met de hier na te noemen adviezen van de psychiater en psycholoog. Ze heeft zich naar aanleiding van die adviezen op het standpunt gesteld dat de feiten verminderd aan verdachte moeten worden toegerekend. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht bij voornoemde straf de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden op te leggen. De officier van justitie heeft ervoor gezorgd dat de verplichte opname in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (hierna: FPK) kan plaatsvinden met ingang van 4 april 2019 in FPK [naam FPK] in [plaats 3] . Om die opname mogelijk te maken heeft zij de rechtbank verzocht vóór 4 april 2019 uitspraak te doen, de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren en te bepalen dat voor het transport van verdachte van de [naam PPC] naar [naam FPK] moet worden gezorgd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw kan zich vinden in de strafeis van de officier van justitie gezien de wens van verdachte om de voorgestelde behandeling te ondergaan.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft de Wet wapens en munitie overtreden door een ontstekingsmechanisme voorhanden te hebben. Dit is een ernstig feit. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en goederen. Uit het dossier en de inhoudelijke behandeling is gebleken dat verdachte dit ontstekingsmechanisme zelf heeft gemaakt en ook heeft getest.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte op 16 januari 2019 is veroordeeld tot een geldboete voor het plegen van wederspannigheid, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 14 maart 2019, waardoor artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Ten slotte heeft de rechtbank in belangrijke mate rekening gehouden met de persoon van verdachte en met de behandeling die wordt geadviseerd.
Er is onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte. De rechtbank heeft acht geslagen op de rapporten die over verdachte zijn opgesteld en in het bijzonder op het psychiatrisch onderzoek pro Justitia van 27 februari 2019, opgesteld door psychiater J. van der Meer, het psychologisch onderzoek pro Justitia van 4 maart 2019, opgesteld door GZ-psycholoog J. Yntema, en het advies van Reclassering Nederland van 4 maart 2019 opgesteld door reclasseringswerkers F.M. Embregts en F.P.T.M. Lommers en hun nadere toelichting op de terechtzitting van 1 april 2019.
Uit het rapport van de psychiater blijkt dat sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een stoornis in het gebruik van een of ander onbekend middel, verdachte dient zichzelf wekelijks testosteron toe. Verder is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een autisme spectrum stoornis (hierna: ASS). Beide stoornissen hebben de gedragingen van verdachte beïnvloed ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De ASS zorgde er zeer waarschijnlijk voor dat betrokkene in mindere mate in staat was om de sociale situatie en de gevolgen van zijn handelen in te schatten en te overzien, terwijl het gebruik van testosteron dit mogelijk versterkt. De psychiater adviseert daarom het bewezen verklaarde feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psychiater schat het risico op recidive zonder aanvullende behandeling in als matig. Het risico op ernstige vormen van geweld wordt laag ingeschat.
De psychiater adviseert verdachte in een FPK te behandelen voor zijn ASS. Bij voorkeur vindt de behandeling plaats in een kliniek met expertise op het gebied van de behandeling van forensische patiënten met een ASS. Het advies is om vanuit deze kliniek toe te werken naar begeleid wonen. Aldaar kan de ambulante behandeling weer worden opgepakt door de forensische polikliniek waar verdachte nu ook wordt behandeld. Daarnaast is het van belang dat het gebruik van drugs en testosteron gestaakt blijft. De psychiater adviseert verder bij een voorwaardelijke straf als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringstoezicht te stellen. Zo kan de reclassering toezicht houden op de huidige behandeling bij een forensische polikliniek.
Uit het rapport van de psycholoog blijkt ook dat sprake is van een ASS, en van een stoornis in het cannabisgebruik. Deze stoornissen hebben het gedrag van verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten deels beïnvloed. Vanuit zijn ASS maakt verdachte inschattingsfouten waarbij hij niet kan overzien wat de gevolgen van zijn handelen zijn. Vanuit de ontwikkeling van verdachte is te begrijpen dat hij wantrouwend en angstig in de wereld staat. Hij is vooral op zichzelf gaan vertrouwen en mist de sociale afstemming met anderen. Hij houdt met een hardnekkige rigiditeit vast aan zijn eigen overtuigingen, waardoor hij koppig en eigenwijs over kan komen en zich niets wijs laat maken. Wanneer anderen hem pikeren of kwetsen heeft hij een sterke neiging het tegendeel te bewijzen. Zijn provocerende houding kan worden begrepen vanuit zijn defecte sociale inschattingsvermogen. Hij is vanuit zijn angstgevoeligheid geneigd tot verdediging van zichzelf, waarbij hij met een geagiteerde en provocerende afweer reageert. Het gebruik van middelen kan dit gedrag versterkten. Hierbij is de doorwerking van het middelengebruik in het gedrag ten tijde van de tenlastegelegde feiten moeilijk in te schatten omdat verdachte onvoldoende open was over zijn middelengebruik. De psycholoog adviseert verdachte het tenlastegelegde verminderd toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op recidive bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij in als hoog. Verdachte heeft zelf onvoldoende inzicht in zijn functioneren en gedrag. Zijn teruggetrokken bestaan zal zich voortzetten waarbij hij vanuit frustratie zijn toevlucht zal zoeken in het middelengebruik waardoor zijn problemen stand houden. Vereenzaming ligt op de loer, waarbij de aandachtbehoefte van verdachte in combinatie met zijn beperkte sociale capaciteiten ervoor zullen zorgen dat hij geneigd is te reageren met antisociale afweer, waardoor hij zich bedreigend op zal gaan stellen. Voorts kan het middelengebruik verdachte verder ontregelen, waardoor zijn reeds beperkte inschattingsvermogen en eigenaardige ideeën kunnen leiden tot provocatie, bedreigingen, maar mogelijk ook daadwerkelijk geweld, zeker als verdachte zich onheus bejegend voelt. Met name bij krenking kan verdachte vanuit zijn angstgevoeligheid reageren met agressieve afweer. Bij een continuering van de huidige hulpverlening wordt het risico op recidive ingeschat als matig, gezien het feit dat de behandelaren van verdachte inmiddels een redelijk beeld hebben en signalerend en interveniërend op kunnen treden als betrokkene afglijdt of ontregelt.
De psycholoog adviseert een behandeling in een eerste stadium uit te voeren in de vorm van een klinische opname in een FPK. Vanuit een langdurig abstinent toestandsbeeld zal dan een differentiaal diagnostisch onderzoek plaats moeten vinden, waarna de behandeling kan worden voortgezet in een ambulant kader. De psycholoog schat in dat de behandeling het meest effectief zal zijn als verdachte in een beschermde woonvorm voldoende begeleiding, toezicht en controle krijgt met een forensische ambulante behandeling. Verdachte zal hierbij een stok achter de deur nodig hebben, gezien het beperkte effect wat eerdere ambulante en vrijwillige kaders hebben opgeleverd. Een langdurig behandeltraject in een zeer stevig kader is geïndiceerd. Verdachte ervaart een hoge lijdensdruk en is intrinsiek gemotiveerd geholpen te worden.
Reclassering Nederland conformeert zich aan de adviezen van de psychiater en psycholoog. In het reclasseringsadvies van 4 maart 2019 staan bijzondere voorwaarden geformuleerd waarmee invulling wordt gegeven aan het geadviseerde behandeltraject. De reclasseringswerkers F.M. Embregts en F.P.T.M. Lommers hebben ter terechtzitting van 1 april 2019 het advies bevestigd. De officier van justitie heeft meegedeeld dat met veel moeite een plek voor verdachte is gevonden. Verdachte kan met ingang van 4 april 2019 opgenomen worden in FPK [naam FPK] .
De rechtbank neemt de adviezen van de psychiater en psycholoog over. De rechtbank zal het bewezen verklaarde feit in verminderde mate toerekenen aan verdachte. Uit de adviezen blijkt dat het heel belangrijk is dat verdachte wordt behandeld om zo het risico op recidive te verkleinen en verdachte te helpen. Een opname in een FPK is hierbij van groot belang. Verdachte heeft ter terechtzitting van 1 april 2019 verklaard graag mee te werken aan de geadviseerde behandelingen en een opname in FPK [naam FPK] . De rechtbank zal verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met de geadviseerde bijzondere voorwaarden zodat uitvoering kan worden gegeven aan het geadviseerde behandeltraject en de opname in FPK [naam FPK] .
Om de opname in FPK [naam FPK] mogelijk te maken, zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn. De rechtbank overweegt hierbij dat zij, gelet op de pro Justitia rapportages, van oordeel is dat er - indien verdachte onbehandeld blijft - ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte (wederom) een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal, zoals de officier van justitie heeft geëist, de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, die zijn vermeld op de aangehechte beslaglijst en die aan verdachte toebehoren, verbeurd verklaren. De voorwerpen zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.
De raadsvrouw heeft zich voor wat betreft het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 primair en subsidiair en onder 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien verdachte gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
4.
meldplicht bij de reclassering
zich meldt op afspraken met de reclassering, op een door de reclassering te bepalen tijdstip en locatie, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
5.
opname in een zorginstelling
zich op 4 april 2019 laat opnemen in Forensisch Psychiatrische Kliniek [naam FPK] en zich laat behandelen voor zijn autismespectrumstoornis. Hij houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de FPK geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
6.
meewerken aan indicatiestelling en plaatsing
meewerkt aan de indicatiestelling en plaatsing voor ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang als de reclassering dit wenselijk acht;
7.
drugsverbod
geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
8.
meewerken aan middelencontrole
meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor controle en bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Geeft de officier van justitie de opdracht ten behoeve van de opname van verdachte in FPK [naam FPK] op 4 april 2019, het transport te regelen van verdachte van de [naam PPC] in [plaats 2] naar [naam FPK] in [plaats 3] .
Verklaart verbeurd: de voorwerpen die zijn vermeld op de beslaglijst die aan dit vonnis is gehecht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verkaik, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 april 2019.