ECLI:NL:RBAMS:2019:10210

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 maart 2019
Publicatiedatum
26 juni 2020
Zaaknummer
C/13/660928 FA RK 19-474
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op dwaling met betrekking tot echtscheidingsconvenant en wijziging van omstandigheden in voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 maart 2019 een beschikking gegeven in een geschil tussen een man en een vrouw over voorlopige voorzieningen in het kader van hun echtscheiding. De man heeft verzocht om een zorgregeling voor hun minderjarige kinderen en om wijziging van de alimentatieverplichtingen, onder verwijzing naar dwaling bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de zitting met gesloten deuren op 5 maart 2019. De man en vrouw zijn op 17 december 1999 gehuwd en hebben samen twee minderjarige kinderen. In 2015 hebben zij een vaststellingsovereenkomst ondertekend en in 2018 een echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan. De man heeft zijn baan verloren en stelt dat hij onder druk is gezet om de documenten te ondertekenen, wat hij als dwaling aanmerkt. De vrouw verzet zich tegen de verzoeken van de man en stelt dat de afspraken in het convenant en het ouderschapsplan bindend zijn. De rechtbank oordeelt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoeken, maar dat er onvoldoende grond is om de bestaande afspraken te wijzigen. De rechtbank wijst de verzoeken van de man af en bevestigt de alimentatieverplichtingen zoals overeengekomen in het ouderschapsplan. De man moet € 300,- per kind per maand betalen aan de vrouw, en de kosten van de procedure worden gecompenseerd.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/660928 / FA RK 19-474
Beschikking van 19 maart 2019 betreffende voorlopige voorzieningen
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de man,
advocaat mr. S.V. de Jong te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen de vrouw,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek van de man, ingekomen op 24 januari 2019;
  • het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 1 maart 2019;
  • de brief met bijlagen van de zijde van de man, ingekomen op 1 maart 2019;
  • het aanvullende verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 4 maart 2019.
1.2.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren van 5 maart 2019.
Gehoord zijn: de man, bijgestaan door een tolk en zijn advocaat en de vrouw en haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Amsterdam op 17 december 1999 onder het maken van huwelijkse voorwaarden.
2.2.
Partijen hebben tezamen de navolgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2] ,
2.3.
Partijen hebben op 26 oktober 2015 een vaststellingsovereenkomst ondertekend bij een notaris. Deze overeenkomst luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
Appartementen
De comparant sub 2 (rechtbank: de man) is voornemens om in Israel appartementen te laten bouwen op een perceel grond, plaatselijk bekend als [naam perceel]: (…)
hetwel aan hem, comparant sub 2 en zijn zuster in onverdeelde eigendom toebehoort en zal comparant sub 2 na realisering ervan één (1) appartement juridisch eigendom verkrijgen van welke verkoop comparant sub 2 aan comparant sub 1 (rechtbank: de vrouw) vijftig duizend euro (€ 50.000,-) zal voldoen.
Beëindiging periodiek verrekenbeding
De verschenen personen zijn voorts overeengekomen gemeld periodiek verrekenbeding met ingang van kalenderjaar tweeduizend vijftien (2015) niet meer van toepassing te achten en beogen de huwelijksvoorwaarden dienovereenkomstig te wijzigen.
2.4.
De man is in juli 2018 zijn baan verloren, hij heeft in dit kader een beëindigingsvergoeding ontvangen.
2.5.
Partijen hebben een echtscheidingsconvenant en een ouderschapsplan opgesteld en op 6 september 2018 ten overstaan van mr. A.T. Eisenmann, ondertekend. Het echtscheidingsconvenant luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
Het huwelijk van partijen is duurzaam ontwricht. Partijen wensen daarom dat hun huwelijk door echtscheiding wordt ontbonden.
Partijen hebben zich daartoe gewend tot mr. A.T. Eisenmann, advocaat, met het verzoek hen beiden te informeren, te begeleiden en voor hen aan de rechtbank te verzoeken tussen hen de echtscheiding uit te spreken.
Voor het geval de echtscheiding tussen partijen wordt uitgesproken en de beschikking wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, hebben partijen de gevolgen van deze echtscheiding op de hieronder omschreven wijze met elkaar geregeld.(…)
Artikel 1 KINDEREN
Partijen hebben als ouders van hun kinderen afspraken vastgelegd in een ouderschapsplan, dat als bijlage 3 aan dit convenant wordt gehecht en daarvan onlosmakelijk deel uit maakt.
Met betrekking tot de kosten van de kinderen is daarin het volgende overeengekomen:
Met ingang van 1 oktober 2018 en zolang de kinderen minderjarig zijn en bij de moeder hun hoofdverblijfplaats hebben, betaalt de man aan de vrouw een alimentatie per kind van EUR 300,-- per maand. (…)
Artikel 2 PARTNERALIMENTATIE
Nihilbeding
Op basis van de vastgestelde behoefte en ieders draagkracht komen partijen overeen, dat zij na de ontbinding van hun huwelijk tegenover elkaar niet tot betaling van enige alimentatie gehouden zullen zijn. Dit nihilbeding is gebaseerd op het feit dat beide partijen op het tijdstip van ondertekening van het echtscheidingsconvenant in staat zijn om in het eigen levensonderhoud te voorzien uit arbeid en/of vermogen.
(…)
Finale afrekening
In verband met overbedeling van roerende zaken en vermogen komt de man een bedrag toe van € 21.000,-- waarvan de vrouw ten tijde van ondertekening van dit convenant EUR 10.000,-- heeft voldaan. Het resterende bedrag van EUR 11.000,-- zal de vrouw binnen 10 dagen na ondertekening van dit convenant aan de man betalen. na uitvoering hiervan zijn partijen ter zake hun vermogensrechtelijke positie jegens elkaar (waaronder roerende zaken) over en weer algeheel gekweten en verklaren zij niets meer van elkaar te vorderen te hebben.
2.6.
Het ouderschapsplan luidt, voor zover thans relevant, als volgt.
“(…)
4. Omgangs- en contactregeling
4.2.
De hoofdverblijfplaats is bij de moeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Vanwege de leeftijd van de kinderen (bijna 16 en 17 jaar) mogen de kinderen zelf beslissen wanneer zij bij de vader overdag/avond willen zijn.(…)
2.7.
De man heeft de maanden oktober, november en december 2018 € 300,- per kind per maand aan de vrouw overgemaakt als bijdrage in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
2.8.
Op enig moment heeft de man het (restant van het) bedrag van € 21.000,- van de vrouw ontvangen in het kader van de afspraak zoals opgenomen in het echtscheidingsconvenant.

3.Het verzoek van de man

3.1.
De man verzoekt de rechtbank bij beschikking voor de duur van de echtscheidingsprocedure voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Ten aanzien van de zorgregeling
I primair een zorgregeling vast te stellen waarbij de minderjarigen om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man verblijven;
II subsidiair ten behoeve van de minderjarigen een door de rechtbank in goede jusitite te bepalen zorgregeling vast te stellen;
Ten aanzien van de kinderalimentatie
III primair te bepalen dat de vrouw gehouden is de man bij vooruitbetaling voor de minderjarigen een bedrag van € 33,- per maand dan wel een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te voldoen;
IV subsidiair te bepalen welk bedrag de man gehouden is de vrouw te voldoen bij vooruitbetaling voor de minderjarigen;
Ten aanzien van de partneralimentatie
V te bepalen dat de vrouw gehouden is de man bij vooruitbetaling als bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud een bedrag van € 4.360 bruto per maand dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te voldoen, kosten rechtens.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de man als volgt. Toen de kinderen klein waren heeft de man het overgrote deel van de zorg op zich genomen en was hij huisvader. Vanaf het bereiken van de 12 jarige leeftijd van de kinderen is de man weer fulltime gaan werken als Business Development Manager. De vrouw is samen met haar broer aandeelhouder in een familiebedrijf genaamd [naam familiebedrijf] B.V. Dit bedrijf heeft circa 28 medewerkers in Nederland en 10 medewerkers in Portugal en Dubai. De vrouw is voorts eigenaresse van vele panden in Amsterdam en Amstelveen. Het huwelijk stond al enige tijd onder spanning toen de vrouw in 2016 aangaf tot een wijziging van de huwelijkse voorwaarden over te willen gaan. Deze wijziging heeft uiteindelijk plaatsgevonden. Medio 2018 gaf de vrouw aan een jaar afstand te willen nemen. De man is vervolgens uit de echtelijke woning vertrokken en heeft een appartement in [woonplaats] gehuurd. De man is begin 2018 depressief geraakt. Hij ontvangt sinds november 2018 een WW-uitkering van € 3.193,- bruto per maand. Partijen hebben toen de vrouw aangaf te willen scheiden onder begeleiding van mr. A.T. Eisenmann een ouderschapsplan en echtscheidingsconvenant opgesteld. De man heeft zich door de vrouw onder druk gezet gevoeld om de opgestelde documenten te ondertekenen. De man was zich niet bewust van de vergaande strekking en gevolgen van het tekenen van deze documenten onder andere door de taalbarrière. De man stelt zich op het standpunt dat zowel de gewijzigde huwelijkse voorwaarden als het echtscheidingsconvenant en ouderschapsplan (deels) vernietigbaar is. Primair stelt de man zich op het standpunt dat in het kader van de onderhavige procedure geen rekening gehouden moet worden met de inhoud van dit convenant. Het gaat het bestek van de voorlopige voorziening te buiten een en ander inhoudelijk te beoordelen. Voor zover de rechtbank van mening is dat het tussen partijen gesloten convenant wel degelijk in het oordeel moet worden betrokken wijst de man subsidiair ten aanzien van het in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant opgenomen niet-wijzigingsbeding naar de termijn genoemd in artikel 1:159 lid 2 BW. Het echtscheidingsconvenant is op 6 september 2018 getekend waardoor dit niet wijzigingsbeding inmiddels vervallen is. Partijen zijn in artikel 2 van het echtscheidingsconvenant en nihilbeding ten aanzien van de partneralimentatie overeengekomen. Dit beding dient terzijde geschoven te worden omdat het van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man concludeert dat hij ontvankelijk is in zijn verzoek tot het vaststellen van bij voorlopige voorziening van een door de vrouw te betalen bijdrage in zijn levensonderhoud.
De man heeft de vrouw al laten weten dat hij de overeengekomen kinderalimentatie van € 600,- per maand niet kan betalen. Vanaf januari 2019 heeft hij dit bedrag niet meer betaald. Het feit dat er geen zorgregeling is opgenomen in het ouderschapsplan leidt ertoe dat hij de kinderen bijna niet ziet. Nadat partijen uit elkaar zijn gegaan zijn de kinderen in de voormalig echtelijke woning gebleven met de vrouw. Het contact tussen de man en [minderjarige 2] loopt redelijk goed, het contact met [minderjarige 1] verloopt moeizamer. De man is van mening dat wanneer er een duidelijk kader wordt afgesproken de kinderen zich vrijer zullen voelen meer tijd met hun vader te spenderen.

4.Het verweer, tevens inhoudende zelfstandig verzoek van de vrouw

4.1.
De vrouw verweert zich tegen het verzoek van de man en verzoekt de rechtbank de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, althans alle onderdelen van het verzoek geheel of gedeeltelijk af te wijzen en verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek het bedrag dat de man voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen dient te betalen vast te stellen op € 300,- per kind per maand met ingang van 1 januari 2019, kosten rechtens.
4.2.
De vrouw voert ter onderbouwing van haar verweer aan dat een voorlopige voorziening een discretionaire bevoegdheid betreft die alleen in beeld komt wanneer een ordemaatregel strikt noodzakelijk is. In dit geval echter hebben partijen middels het tekenen van een convenant en ouderschapsplan al afspraken gemaakt. Dat de man meent dat deze overeenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen is een vraag die in deze procedure niet thuishoort. De man vraagt de rechtbank vooruit te lopen op het oordeel van de bodemrechter over het echtscheidingsconvenant. Daar zou hoogstens ruimte voor zijn als er een noodsituatie voor de man dreigt. Gelet op het huidige inkomen van de man van € 38.000,- bruto per jaar is daar geen sprake van. Bovendien is de man eigenaar van onroerend goed in Israël met een waarde in 2010 van USD 1.500.000,-.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna nader ingegaan.

5.De beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de man geldt het volgende. In een zaak van echtscheiding kan ieder der echtgenoten om voorlopige voorzieningen als bedoeld in artikel 822 van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering (Rv) verzoeken. De man heeft verzocht dergelijke voorzieningen, zoals bedoeld in artikel 822 lid 1 sub c, d en e Rv, te treffen terwijl tussen partijen niet in geschil is dat een echtscheidingsprocedure aanhangig zal worden gemaakt. De man zal dan ook worden ontvangen in zijn verzoeken.
Gemaakte afspraken
5.2.
De reden dat de man af heeft gezien van het indienen van een gezamenlijk echtscheidingsverzoek, is dat hij stelt te hebben gedwaald bij de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant. De vrouw heeft gemotiveerd weersproken dat hier sprake van is
.
5.3.
Wat er ook zij van de door de man gestelde omstandigheden, het is - daarbij de aard van de procedure in aanmerking nemende – slechts summierlijk aan de rechtbank in voorlopige voorzieningen om te oordelen of het echtscheidingsconvenant vernietigbaar is op grond van dwaling. Slechts als direct evident duidelijk is dat een dergelijk beroep met grote kans van slagen kan worden ingeroepen, zal dit voor de voorzieningenrechter aanleiding zijn om daar rekening te houden, maar daarvan is in casu niet gebleken. De man heeft overigens de vernietiging van het convenant ook nog niet ingeroepen. Hij zal dat hoogstwaarschijnlijk in de echtscheidingsprocedure doen. Feit is verder dat er op dit moment een echtscheidingsconvenant op tafel ligt waar partijen kennelijk ook al gevolg aan hebben gegeven door het doen van betalingen over en weer. Het echtscheidingsconvenant is voorlopig en op dit moment dan ook een gegeven. Van de rechtsgeldigheid wordt uitgegaan zolang het tegendeel niet is vastgesteld te meer nu de man ook erkent het stuk te hebben ondertekent en daar kennelijk ook al een gevolg aan heeft gegeven door het doen van aantal bijdragen in de kosten van de kinderen.
5.4.
De vraagt die thans voorligt is de vraag of niettemin sprake is van een situatie waarin een ordemaatregel getroffen zou moeten worden.
De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is.
Hieronder gaat de rechtbank specifiek in op de afzonderlijk door de man verzochte voorzieningen.
Ten aanzien van de verdeling van de zorg voor de kinderen
5.5.
Op grond van vaste jurisprudentie, die heeft geleid tot codificering van het huidige sub d van het eerste lid van artikel 822 Rv, kan elk van de ouders, indien zij in onderling overleg niet tot een dergelijke regeling komen, de rechter verzoeken een voorlopige zorgregeling te bepalen hangende het geding. In dit geval hebben partijen evenwel reeds onderling een dergelijke regeling afgesproken. In de door de man gestelde omstandigheden, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om thans een daarvan afwijkende zorgregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen. Daarbij heeft de rechtbank de leeftijd van de kinderen, maar met name ook hetgeen de ouders in artikel 4.2 van het ouderschapsplan (zie hiervoor onder punt 2.6.) hebben opgenomen, meegewogen. Voor wat betreft [minderjarige 1] speelt daarbij tevens mee dat hij 7 dagen na afgifte van deze beschikking 18 jaar wordt.
Het verzoek van de man wijst de rechtbank daarom in zoverre af.
Ten aanzien van de kosten van de kinderen
5.6.
Ook ten aanzien van de kosten van de kinderen hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in zowel het echtscheidingsconvenant alsook het ouderschapsplan. Met het vastleggen van de kosten van de kinderen in het ouderschapsplan en hetgeen de ouders hebben toegelicht over hun levensstandaard is voldoende duidelijk geworden dat (in het kader van deze procedure globaal bezien) de behoefte van de kinderen dermate hoog is dat de aanname van hogere kosten dan € 600,00 per kind per maand gerechtvaardigd lijkt. De ouders hebben afgesproken dat de vader € 300,00 per kind per maand zal bijdragen aan de vrouw zolang de kinderen bij vrouw wonen.
Voor het overige wordt naar het hiervoor onder 5.3. overwogene verwezen.
Voor zover de man heeft beoogt zich te beroepen op een wijziging van omstandigheden overweegt de rechtbank als volgt.
Onvoldoende is gebleken dat er thans sprake is van (een wijziging van) omstandigheden die maken dat de man niet langer aan de afspraken opgenomen in het ouderschapsplan gehouden kan worden. In dit licht weegt de rechtbank mee dat de man bij het tekenen van het en ouderschapsplan op de hoogte was van zijn aanstaande ontslag. De man heeft desondanks het echtscheidingsconvenant en het ouderschapsplan ondertekend en hij heeft zich hiermee te verplicht om per 1 oktober 2018 € 300,- per kind per maand aan de vrouw te voldoen in het kader van kinderalimentatie. Als de man daarmee een grotere verplichting op zich heeft genomen dan waartoe hij dan destijds genoopt kon worden, dient dat bij de huidige gewisselde argumenten vooralsnog voor zijn rekening en risico te blijven.
5.7.
Dit brengt mee dat het verzoek van de man dienaangaande wordt afgewezen en de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van hetgeen partijen ten aanzien van de kosten van de kinderen zijn overeengekomen zal toewijzen met dien verstande dat de rechtbank wel ambtshalve aanleiding ziet een kanttekening te plaatsen.
Zoals hiervoor overwogen, wordt [minderjarige 1] op 26 maart aanstaande 18 jaar. Uit artikel 1:395B BW volgt dat wanneer de rechter een bedrag terzake de verzorging en opvoeding van een minderjarig kind heeft bepaald en deze verplichting tot aan het meerderjarig worden van het kind van kracht is geweest, dan geldt met ingang van dit tijdstip de rechterlijke beslissing als en tot bepaling van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 395a BW bedoeld. .
Partneralimentatie
5.8.
De door partijen geschetste gang van zaken brengt de rechtbank voorts tot de overtuiging dat evenmin een ordemaatregel met betrekking tot de partneralimentatie getroffen dient te worden, zodat de vrouw niet gehouden is om in het levensonderhoud van de man bij te dragen. Strikt genomen geldt de bepaling in het echtscheidingsconvenant betreffende de partneralimentatie pas na ontbinding van het huwelijk, uit de bewoordingen van het echtscheidingsconvenant blijkt echter dat beide partijen ervanuit gingen dat de echtscheiding spoedig een feit zou zijn. Hoewel de hoogte van het thans feitelijk genoten inkomen van partijen van elkaar verschilt, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een situatie waarin een ordemaatregel noodzakelijk is. Partijen hebben over een weer gesteld dat de andere partij – naast het inkomen – beschikt over vermogen in de vorm van onroerende goederen. In het licht bezien van de aard van deze procedure heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt behoeftig te zijn.
Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
5.9.
De rechtbank zal als te doen gebruikelijk in zaken tussen echtgenoten de kosten van de procedure compenseren.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de man met ingang van 1 januari 2019 € 300,- per kind per maand zal betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen, bij vooruitbetaling te voldoen, met dien verstande dat het aan [minderjarige 1] toekomende vanaf diens meerderjarigheid aan [minderjarige 1] zelf dient te worden betaald;
6.2.
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.P.E. Has, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van S. Lanting, griffier, op 19 maart 2019.