ECLI:NL:RBAMS:2019:10186

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
7 april 2020
Zaaknummer
13/168296-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van een gewelddadige overval op een McDonald's in Diemen met gebruik van wapens en bivakmutsen

Op 6 november 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten werd aangetroffen in een auto op de parkeerplaats van een McDonald's in Diemen. De auto had afgeplakte kentekenplaten en bevatte een hagelgeweer, bivakmutsen en handschoenen, wat duidde op voorbereidingen voor een gewelddadige overval. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten opzettelijk voorwerpen voorhanden hadden die bestemd waren voor het plegen van een misdrijf, namelijk diefstal met geweld. De officier van justitie had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte vanwege onvoldoende bewijs voor gezamenlijke voorbereidingshandelingen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van de wapens en de afgeplakte kentekenplaten, wezenlijk bewijs vormden voor de intentie van de verdachten om een overval te plegen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de voorbereiding van een gewelddadige overval en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, die op het moment van de feiten achttien jaar oud was, werd veroordeeld tot een jeugddetentie van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/168296-19 (Promis)
Datum uitspraak: 6 november 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1]
, thans gedetineerd in het [detentieadres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
23 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.G.J. van Ommeren naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Diemen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld (artikel 312 WvSr) en/of bedreiging met geweld en/of afpersing (artikel 317 WvSr), althans van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, opzettelijk (een) voorwerp(en), (een) stof(fen), (een) informatiedrager(s), (een) ruimte(n) en/of (een) vervoermiddel(en) bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd(e) misdrij(f)(ven), te weten (onder meer)
- een of meerdere bivakmutsen en/of
- een (vuur)wapen, te weten een (hagel)geweer en/of
- een of meerdere handschoen(en)
- een auto met afgeplakte kentekenplaten
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
(artikel 46 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr))
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Diemen , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer wapens van categorie III, te weten een hagelgeweer (van het merk Maverick, kaliber 12 en/of munitie van categorie III, te weten 5 hagelpatronen (van het kaliber 12), voorhanden heeft gehad (artikel art 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie (WWM)).

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Gelet op de omstandigheden waaronder verdachte met de medeverdachten in de auto werden aangetroffen, de afgeplakte kentekenplaten en de voorwerpen die zij voorhanden hadden, kan het niet anders dan dat zij van plan waren om een overval te plegen. De voorwerpen genoemd in de tenlastelegging zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig voor het plegen van een diefstal met geweld, bedreiging met geweld dan wel afpersing. De getuige [getuige] heeft het plan van verdachten, om de McDonald’s te overvallen, ook bevestigd. Verdachte heeft geen alternatief scenario genoemd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van de hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken, omdat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het plegen van een misdrijf zoals dat ten laste is gelegd. Er is geen bewijs dat verdachte en medeverdachten een gezamenlijk plan hadden, dan wel dat er tussen hen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tot het plegen van een strafbaar feit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
[verdachte] wordt onder feit 1 verweten zich samen met anderen schuldig te hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van een personenauto met afgeplakte kentekenplaten, een hagelgeweer, bivakmutsen en handschoenen, bestemd tot het plegen van een diefstal met geweld, bedreiging met geweld dan wel een afpersing (voorbereidingshandelingen voor een overval).
4.3.2
Voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat kan worden bewezen dat verdachte (en de medeverdachten) opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van een misdrijf - waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld - voorhanden heeft. Bewezen moet worden dat de voorwerpen die verdachten bij zich hadden, bestemd zijn tot het begaan van een misdrijf zoals ten laste is gelegd. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en ECLI:NL:HR:2015:1503) dat het daarbij van belang is dat de voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat verdachten voor ogen hadden. De voorwerpen dienen in hun gezamenlijkheid en naar hun uiterlijke verschijningsvorm te worden beoordeeld, waarbij ook niet geabstraheerd mag worden van het doel dat verdachten met deze voorwerpen voor ogen hadden. Bij de beoordeling spelen in beginsel alle feiten en omstandigheden van het geval een rol.
4.3.3
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 juli 2019 reden verbalisanten omstreeks 03.30 uur het parkeerterrein van de McDonald’s in Diemen op. Daar zagen zij een auto geparkeerd staan waarvan de kentekenplaat aan de voorzijde van de auto was afgeplakt met ducttape. Verbalisanten zagen dat er drie personen in de auto zaten die hen verschrikt aankeken. Hierop hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld aan de auto en naar de inzittenden van die auto. De bestuurder bleek te zijn genaamd [verdachte] . Verder zaten medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] kwamen zeer zenuwachtig en gespannen op de verbalisanten over. [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersstoel en [medeverdachte 1] zat rechtsachter op de achterbank, achter [medeverdachte 2] . De kentekenplaat aan de achterzijde van de auto was eveneens met ducttape afgeplakt. De auto van het merk Hyundai type Kona, waarvan het kenteken [kenteken] bleek te zijn, was door de moeder van [verdachte] gehuurd bij Europcar. Eén van de verbalisanten zag in het passagiersgedeelte aan de linkerzijde van de auto een soort stok liggen. Bij het openen van het linker achterportier zag verbalisant dat het een vuurwapen/shotgun betrof. Dit vuurwapen bleek een enkelloops hagelgeweer te zijn. Met het openen van de portier stak de loop van het vuurwapen een stukje uit de auto. Het vuurwapen was niet verpakt en was gereed voor gebruik. Tevens zijn in een tas op de achterbank van de auto vijf patronen aangetroffen, die geschikt zijn om met het aangetroffen vuurwapen te worden afgeschoten. In totaal werden drie bivakmutsen in de auto gevonden, één bij de bestuurdersstoel, één linksachter en één aan de passagierskant. Voorts lagen er handschoentjes in de auto. In de jas van [verdachte] werd een rol ducttape aangetroffen. Bij de aanhouding van [medeverdachte 2] werd gezien dat het merkteken op zijn jas ter hoogte van zijn linkerborst met een stuk ducttape was afgeplakt.
De rechtbank is van oordeel dat het hagelgeweer, de patronen, de auto met afgeplakte kentekenplaten, de bivakmutsen en handschoenen, welke voorwerpen verdachte en medeverdachten voorhanden hebben gehad, afzonderlijk (voor wat betreft het vuurwapen) en gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor de diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing zoals is ten laste gelegd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij dergelijke misdrijven ter bedreiging doorgaans gebruik wordt gemaakt van vuurwapens en dat de daders, om opsporing te bemoeilijken, vaak donkere kleding, handschoenen en gezichtsbedekking dragen en dat kentekenplaten worden afgeplakt.
De verdachten hebben alle drie verklaard niets van de voorwerpen in de auto en de afgeplakte kentekenplaten af te weten en niet van plan te zijn geweest de McDonald’s te overvallen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachten voornoemde voorwerpen opzettelijk voorhanden hadden en ten tijde van het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen het misdadige doel, zoals ten laste is gelegd, voor ogen hadden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De auto waarin [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden heeft [verdachte] op donderdag 11 juli 2019 aan het begin van de avond van zijn moeder geleend. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de in de auto aangetroffen voorwerpen van de moeder van [verdachte] zijn en dat deze voorwerpen reeds in de auto lagen toen [verdachte] instapte en dat de kentekenplaten op dat moment reeds waren afgeplakt met ducttape. Iedere indicatie daartoe ontbreekt immers en het valt niet in te zien dat verdachten grote afstanden zijn gaan rijden met afgeplakte kentekens nog voordat er iets was gebeurd. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding kan worden vastgesteld dat de voorwerpen op het moment van de aanhouding, op 12 juli 2019 om 03.44 uur, in ieder geval in de auto lagen en dat de kentekenplaten toen waren afgeplakt. Die voorwerpen moeten dus in de periode gelegen tussen het moment dat [verdachte] de auto heeft geleend en verdachten werden aangehouden in de auto terecht zijn gekomen en in die periode moeten de kentekenplaten zijn afgeplakt.
Geconfronteerd met de hiervoor genoemde (belastende) bevindingen uit het dossier heeft [verdachte] niet willen verklaren over het moment dat de ducttape over de kentekenplaten is of moet zijn geplakt en heeft hij ontkend te hebben geweten dat het vuurwapen, de munitie, de handschoenen en de bivakmutsen in de auto lagen. [verdachte] heeft verklaard geen tas bij zich te hebben gehad toen hij instapte in de auto en hem is ook niet opgevallen dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een tas bij zich hadden toen zij in de auto stapten.
Zoals hiervoor al aangehaald acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachten de hele avond en nacht hebben rondgereden met afgeplakte kentekenplaten, omdat je daarmee veel aandacht trekt van medeweggebruikers. Veel aannemelijker is het dat verdachten de kentekenplaten op het laatste moment, op de plek van bestemming, de parkeerplaats van de McDonald’s in Diemen, hebben afgeplakt. Bij gebreke van een andersluidende verklaring van verdachten gaat de rechtbank daar dan ook vanuit. Voor ieder van de drie verdachten lag een bivakmuts binnen handbereik, het logo van het merk van de jas van [medeverdachte 2] was zichtbaar afgeplakt, bij [verdachte] is ducttape in zijn jaszak aangetroffen en het grote vuurwapen lag onverpakt in de auto en was, evenals de bijbehorende munitie, binnen handbereik.
Dat het vuurwapen voor geen van de verdachten zichtbaar zou zijn geweest, dan wel dat het vuurwapen onopgemerkt op enig moment de auto is binnen gekomen en/of uit de tas is gehaald acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Het betreft een groot vuurwapen dat in de relatief kleine auto voor de achterbank lag, waarin verdachten met zijn drieën zaten. [medeverdachte 1] heeft notabene de hele tijd naast het wapen in de auto gezeten. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de verbalisant die ter plaatse kwam heeft verklaard dat hij het (wat later bleek) vuurwapen van buitenaf kon zien en voorts dat enkele verdachten zenuwachtig werden bij het zien van de verbalisanten. Het vuurwapen is niet gemakkelijk over het hoofd te zien. Verdachten moeten dus hebben geweten dat het vuurwapen in de auto lag.
Verdachten bevonden zich in een auto op de parkeerplaats bij de McDonald’s in Diemen en hadden daar duidelijk een crimineel plan, gezien de voorwerpen die zij binnen handbereik hadden en gelet op de afgeplakte kentekenplaten en het afgeplakte logo op de jas van [medeverdachte 2] .
Alle hiervoor genoemde onderzoeksresultaten in het dossier schreeuwen naar het oordeel van de rechtbank om een verklaring van verdachten. De omstandigheden waaronder [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in de auto zijn aangetroffen, de aangetroffen voorwerpen en het waargenomen gedrag van verdachten, laten zich vooralsnog niet anders uitleggen dan dat zij van plan waren de McDonald’s in Diemen te overvallen. Een alternatief scenario is door verdachten niet geschetst en daarvan is ook (door de rechtbank ambtshalve onderzocht) niets uit de stukken in het dossier gebleken. Er is geen andere redelijke verklaring denkbaar dan dat verdachte en medeverdachten de voorwerpen waarover zij beschikten in de nacht van 12 juli 2019 wilden gaan gebruiken ter uitvoering van een gewelddadige overval of afpersing (op/van medewerkers) van de McDonald’s in Diemen, een horecazaak die kort ervoor de deuren voor het publiek had gesloten en waar een dagopbrengst aanwezig kon worden verwacht.
De rechtbank wordt in deze overtuiging gesterkt door de verklaring van getuige [getuige] , vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. [getuige] heeft tegen een verbalisant het volgende verklaard: “Je hebt het niet van mij maar die jongen met die shotgun in de auto wilde de McDonald’s daar doen.” [getuige] (die in een andere zaak in voorarrest op het politiebureau verbleef) had tijdens het luchten gesproken met [verdachte] , kort na de aanhouding van [verdachte] . [verdachte] heeft ontkend met [getuige] te hebben gesproken. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] relevant en bruikbaar voor het bewijs, omdat [getuige] specifieke details weet te vertellen over de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen. Namelijk in een auto met een shotgun bij de McDonald’s. Dat [getuige] zich tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet meer weet te herinneren dat hij dit tegen een verbalisant heeft verklaard, doet de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant.
4.3.4
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en medeverdachten opzettelijk tezamen en in vereniging de onder 1 bewezen verklaarde voorwerpen voorhanden hebben gehad en bezig waren met de voorbereiding van een diefstal met geweld, bedreiging met geweld dan wel afpersing. Ook het onder 2 ten laste gelegde, het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, kan bewezen worden verklaard.
Eendaadse samenloop
De in de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde feitelijkheden, wat ziet op het voorhanden hebben van het vuurwapen, vallen zowel onder de strafbepaling van artikel 46 Sr als die van artikel 26 WWM. De rechtbank neemt voor wat betreft die feiten daarom eendaadse samenloop aan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 12 juli 2019 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het te plegen misdrijf van diefstal met geweld (artikel 312 Sr) en/of bedreiging met geweld en/of afpersing (artikel 317 Sr), opzettelijk voorwerpen en een vervoermiddel bestemd tot het in vereniging begaan van genoemd(e) misdrij(f)(ven), te weten:
  • bivakmutsen en
  • een (vuur)wapen, te weten een (hagel)geweer en
  • handschoenen en
  • een auto met afgeplakte kentekenplaten,
voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 12 juli 2019 te Diemen, tezamen en in vereniging met anderen, een wapen van categorie III, te weten een hagelgeweer van het merk Maverick, kaliber 12 en munitie van categorie III, te weten 5 hagelpatronen van het kaliber 12, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte te berechten volgens het adolescentenstrafrecht. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie moeten worden verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering in het reclasseringsrapport van 24 september 2019.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, om verdachte conform het advies van de reclassering in het rapport van 24 september 2019 te berechten volgens het jeugdstrafrecht. De raadsman heeft verzocht, bij het bepalen van de straf, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
Adolescentenstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit achttien jaar en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar nog onder de 23 jaar, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast als sprake is van omstandigheden gelegen in de persoon van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd die daartoe aanleiding geven.
De reclassering heeft in haar rapport van 24 september 2019 geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en verdachte te plaatsen in een JJI. Er dient aandacht te zijn voor de beïnvloeding van verdachte. Verdachte functioneert op beneden gemiddeld intelligentieniveau, hij is schoolgaand en zijn ouders lijken nog invloed op hem te hebben. Daarnaast is verdachte niet eerder voor een strafbaar feit veroordeeld. Dit zijn indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Voorts is door de reclassering geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De reclassering acht begeleiding vanuit de volwassenreclassering geïndiceerd, zodat verdachte op zijn verantwoordelijkheden kan worden aangesproken.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het toepassen van het adolescentenstrafrecht van belang is voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte als ook in het belang van de maatschappij, om verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. De rechtbank zal dan ook toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht.
8.3.2
Motivering van de straf
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een gewelddadige overval op een horecagelegenheid. Verdachte werd met de medeverdachten in een auto, waarvan de kentekenplaten met ducttape waren afgeplakt, op de parkeerplaats van de McDonald’s in Diemen aangetroffen. Verdachten hadden een hagelgeweer en munitie bij zich en waren kennelijk bereid zo nodig geweld te gebruiken of met dit wapen te dreigen. Ook hadden zij bivakmutsen en handschoenen voorhanden.
De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte en medeverdachten, met het hiervoor omschreven doel, een dergelijk zwaar vuurwapen en munitie voorhanden hadden. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Een uitvoering van het door verdachte en medeverdachten beoogde plan zou een enorme impact op de mogelijke slachtoffers hebben gehad. Daarnaast zorgen dit soort geweldsmisdrijven voor gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij. Dat het in dit geval bij voorbereidingshandelingen is gebleven, is enkel te danken aan het adequate optreden van de politie.
De rechtbank heeft de oriëntatiepunten die strafrechters in Nederland hanteren (LOVS-oriëntatiepunten) voor volwassenen tot uitgangspunt genomen. Voor een overval op een winkel, waarbij geweld is gebruikt, geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Omdat in de onderhavige zaak het plegen van voorbereidingshandelingen van een misdrijf bewezen is, dient de straf met de helft te worden verminderd. Als uitgangspunt neemt de rechtbank dan ook een vrijheidsbenemende straf voor de duur van 18 maanden.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte een jong volwassene is, ten tijde van het feit was verdachte 18 jaar oud. Voorts houdt de rechtbank rekening met de ontwikkeling van verdachte en het feit dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Bij een bewezenverklaring adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een locatiegebod met elektronisch toezicht, het volgen van onderwijs en/of het beschikken over een vorm van dagbesteding. De rechtbank is het eens met dit advies en neemt dit over. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan en zal daarom aan verdachte een deels voorwaardelijke straf opleggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, waaronder de omstandigheid dat de rechtbank bij de strafoplegging - anders dan kennelijk de officier van justitie - aansluiting zoekt bij de oriëntatiepunten voor volwassen plegers, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest. De rechtbank zal, zoals hiervoor overwogen, aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 24 september 2019. De rechtbank legt het elektronisch toezicht op voor de duur van drie maanden.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis af. Gelet op onderhavige uitspraak is de situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering niet aan de orde. Het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis is niet onderbouwd. De rechtbank overweegt voorts dat de belangen van de maatschappij bij voortduring van de voorlopige hechtenis moeten prevaleren boven het belang van verdachte bij zijn invrijheidstelling.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 55, 77c, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van:
(feit 1) medeplegen van voorbereiding
van diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
en/of
van afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
(feit 2) medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 8 (acht) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Stelt daarbij de algemene voorwaarden:
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt daarbij de bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland op het adres
[adres 3]. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo
vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door De Bascule of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Locatiegebod
Veroordeelde verblijft op het adres [adres 2] zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht. Voor een periode van drie maanden geldt een locatiegebod gecontroleerd met elektronisch toezicht. Veroordeelde is dan op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op dit verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met veroordeelde en dit is mede afhankelijk van de dagbesteding.
Bij de start hoeft veroordeelde op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van
12 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling
is dat 2 uur. In de weekenden heeft veroordeelde een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te
besteden. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatiegebod. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
Volgen van onderwijs
Veroordeelde volgt een opleiding en/of beschikt over een andere vorm van dagbesteding, ook als
inhoudt meewerken aan een traject via Werk Participatie en Inkomen (WPI) of vergelijkbare instantie.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. C.C.M. Oude Hengel en M. Bakhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 november 2019.
De jongste rechter is buiten staat mede te tekenen.
[...]