4.3.1[verdachte] wordt onder feit 1 verweten zich samen met anderen schuldig te hebben gemaakt aan het voorhanden hebben van een personenauto met afgeplakte kentekenplaten, een hagelgeweer, bivakmutsen en handschoenen, bestemd tot het plegen van een diefstal met geweld, bedreiging met geweld dan wel een afpersing (voorbereidingshandelingen voor een overval).
4.3.3Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 juli 2019 reden verbalisanten omstreeks 03.30 uur het parkeerterrein van de McDonald’s in Diemen op. Daar zagen zij een auto geparkeerd staan waarvan de kentekenplaat aan de voorzijde van de auto was afgeplakt met ducttape. Verbalisanten zagen dat er drie personen in de auto zaten die hen verschrikt aankeken. Hierop hebben verbalisanten een onderzoek ingesteld aan de auto en naar de inzittenden van die auto. De bestuurder bleek te zijn genaamd medeverdachte [medeverdachte 1] . Verder zaten [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto. [verdachte] en [medeverdachte 2] kwamen zeer zenuwachtig en gespannen op de verbalisanten over. [medeverdachte 2] zat op de bijrijdersstoel en [verdachte] zat rechtsachter op de achterbank, achter [medeverdachte 2] . De kentekenplaat aan de achterzijde van de auto was eveneens met ducttape afgeplakt. De auto van het merk Hyundai type Kona, waarvan het kenteken [kenteken] bleek te zijn, was door de moeder van [medeverdachte 1] gehuurd bij Europcar. Eén van de verbalisanten zag in het passagiersgedeelte aan de linkerzijde van de auto een soort stok liggen. Bij het openen van het linker achterportier zag verbalisant dat het een vuurwapen/shotgun betrof. Dit vuurwapen bleek een enkelloops hagelgeweer te zijn. Met het openen van de portier stak de loop van het vuurwapen een stukje uit de auto. Het vuurwapen was niet verpakt en was gereed voor gebruik. Tevens zijn in een tas op de achterbank van de auto vijf patronen aangetroffen, die geschikt zijn om met het aangetroffen vuurwapen te worden afgeschoten. In totaal werden drie bivakmutsen in de auto gevonden, één bij de bestuurdersstoel, één linksachter en één aan de passagierskant. Voorts lagen er handschoentjes in de auto. In de jas van [medeverdachte 1] werd een rol ducttape aangetroffen. Bij de aanhouding van [medeverdachte 2] werd gezien dat het merkteken op zijn jas ter hoogte van zijn linkerborst met een stuk ducttape was afgeplakt.
De rechtbank is van oordeel dat het hagelgeweer, de patronen, de auto met afgeplakte kentekenplaten, de bivakmutsen en handschoenen, welke voorwerpen verdachte en medeverdachten voorhanden hebben gehad, afzonderlijk (voor wat betreft het vuurwapen) en gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig konden zijn voor de diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld en/of afpersing zoals is ten laste gelegd. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat bij dergelijke misdrijven ter bedreiging doorgaans gebruik wordt gemaakt van vuurwapens en dat de daders, om opsporing te bemoeilijken, vaak donkere kleding, handschoenen en gezichtsbedekking dragen en dat kentekenplaten worden afgeplakt.
De verdachten hebben alle drie verklaard niets van de voorwerpen in de auto en de afgeplakte kentekenplaten af te weten en niet van plan te zijn geweest de McDonald’s te overvallen. [verdachte] heeft verklaard dat hij bijna de hele autorit die avond en nacht in een slaapmodus met oordopjes in de auto heeft gezeten en dat hij met de medeverdachten hooguit een kwartier op het parkeerterrein bij de McDonald’s heeft gestaan voordat zij werden aangehouden. Hij was wakker geworden toen de auto daar geparkeerd werd.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte en medeverdachten voornoemde voorwerpen opzettelijk voorhanden hadden en ten tijde van het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen het misdadige doel, zoals ten laste is gelegd, voor ogen hadden. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De auto waarin [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn aangehouden heeft [medeverdachte 1] op donderdag 11 juli 2019 aan het begin van de avond van zijn moeder geleend. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de in de auto aangetroffen voorwerpen van de moeder van [medeverdachte 1] zijn en dat deze voorwerpen reeds in de auto lagen toen [medeverdachte 1] instapte en dat de kentekenplaten op dat moment reeds waren afgeplakt met ducttape. Iedere indicatie daartoe ontbreekt immers en het valt niet in te zien dat verdachten grote afstanden zijn gaan rijden met afgeplakte kentekens nog voordat er iets was gebeurd. Op grond van het proces-verbaal van aanhouding kan worden vastgesteld dat de voorwerpen op het moment van de aanhouding, op 12 juli 2019 om 03.44 uur, in ieder geval in de auto lagen en dat de kentekenplaten toen waren afgeplakt. Die voorwerpen moeten dus in de periode gelegen tussen het moment dat [medeverdachte 1] de auto heeft geleend en verdachten werden aangehouden in de auto terecht zijn gekomen en in die periode moeten de kentekenplaten zijn afgeplakt.
Geconfronteerd met de hiervoor genoemde (belastende) bevindingen uit het dossier heeft [verdachte] geen antwoord willen geven op de vraag of een van de medeverdachten op enig moment uit de auto is gestapt. Ook heeft hij niet willen verklaren over het moment dat de ducttape over de kentekenplaten is of moet zijn geplakt. Wel heeft [verdachte] verklaard dat hij bijna voortdurend met oordoppen in in de slaapmodus is geweest. De rechtbank acht dit niet geloofwaardig ook al omdat [verdachte] in de raadkamerzitting van 22 juli 2019 heeft aangegeven dat hij in de auto heeft zitten chillen met een van de passagiers. Ook ziet de rechtbank niet in waarom [verdachte] zou gaan meerijden met mensen om vervolgens bijna alleen maar te gaan slapen en zich te onttrekken aan hun gezelschap.
Zoals hiervoor al aangehaald acht de rechtbank het onaannemelijk dat verdachten de hele avond en nacht hebben rondgereden met afgeplakte kentekenplaten, omdat je daarmee veel aandacht trekt van medeweggebruikers. Veel aannemelijker is het dat verdachten de kentekenplaten op het laatste moment, op de plek van bestemming, de parkeerplaats van de McDonald’s in Diemen, hebben afgeplakt. Bij gebreke van een andersluidende verklaring van verdachten gaat de rechtbank daar dan ook vanuit. Voor ieder van de drie verdachten lag een bivakmuts binnen handbereik, het logo van het merk van de jas van [medeverdachte 2] was zichtbaar afgeplakt, bij [medeverdachte 1] is ducttape in zijn jaszak aangetroffen en het grote vuurwapen lag onverpakt in de auto en was, evenals de bijbehorende munitie, binnen handbereik.
Dat het vuurwapen voor geen van de verdachten zichtbaar zou zijn geweest, dan wel dat het vuurwapen onopgemerkt op enig moment de auto is binnen gekomen en/of uit de tas is gehaald acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Het betreft een groot vuurwapen dat in de relatief kleine auto voor de achterbank lag, waarin verdachten met zijn drieën zaten. [verdachte] heeft notabene de hele tijd naast het wapen in de auto gezeten. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat de verbalisant die ter plaatse kwam heeft verklaard dat hij het (wat later bleek) vuurwapen van buitenaf kon zien en voorts dat enkele verdachten waaronder [verdachte] zenuwachtig werden bij het zien van de verbalisanten. Het vuurwapen is niet gemakkelijk over het hoofd te zien. Verdachten moeten dus hebben geweten dat het vuurwapen in de auto lag.
Verdachten bevonden zich in een auto op de parkeerplaats bij de McDonald’s in Diemen en hadden daar duidelijk een crimineel plan gezien de voorwerpen die zij binnen handbereik hadden en gelet op de afgeplakte kentekenplaten en het afgeplakte logo op de jas van [medeverdachte 2] .
Alle hiervoor genoemde onderzoeksresultaten in het dossier schreeuwen naar het oordeel van de rechtbank om een verklaring van verdachten. De omstandigheden waaronder [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] in de auto zijn aangetroffen, de aangetroffen voorwerpen en het waargenomen gedrag van verdachten, laten zich vooralsnog niet anders uitleggen dan dat zij van plan waren de McDonald’s in Diemen te overvallen. Een alternatief scenario is door verdachten niet geschetst en daarvan is ook (door de rechtbank ambtshalve onderzocht) niets uit de stukken in het dossier gebleken. Er is geen andere redelijke verklaring denkbaar dan dat verdachte en medeverdachten de voorwerpen waarover zij beschikten in de nacht van 12 juli 2019 wilden gaan gebruiken ter uitvoering van een gewelddadige overval of afpersing (op/van medewerkers) van de McDonald’s in Diemen, een horecazaak die kort ervoor de deuren voor het publiek had gesloten en waar een dagopbrengst aanwezig kon worden verwacht.
De rechtbank wordt in deze overtuiging gesterkt door de verklaring van getuige [getuige] , vastgelegd in een proces-verbaal van bevindingen. [getuige] heeft tegen een verbalisant het volgende verklaard: “Je hebt het niet van mij maar die jongen met die shotgun in de auto wilde de McDonald’s daar doen.” [getuige] (die in een andere zaak in voorarrest op het politiebureau verbleef) had tijdens het luchten gesproken met [medeverdachte 1] , kort na de aanhouding van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft ontkend met [getuige] te hebben gesproken. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] relevant en bruikbaar voor het bewijs, omdat [getuige] specifieke details weet te vertellen over de omstandigheden waaronder de verdachten zijn aangetroffen. Namelijk in een auto met een shotgun bij de McDonald’s. Dat [getuige] zich tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris niet meer weet te herinneren dat hij dit tegen een verbalisant heeft verklaard, doet de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen van deze verbalisant.
4.3.4De rechtbank acht bewezen dat verdachte en medeverdachten opzettelijk tezamen en in vereniging de onder 1 bewezen verklaarde voorwerpen voorhanden hebben gehad en bezig waren met de voorbereiding van een diefstal met geweld, bedreiging met geweld dan wel afpersing. Ook het onder 2 ten laste gelegde, het opzettelijk voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, kan bewezen worden verklaard.
Eendaadse samenloop
De in de feiten 1 en 2 bewezen verklaarde feitelijkheden, wat ziet op het voorhanden hebben van het vuurwapen, vallen zowel onder de strafbepaling van artikel 46 Sr als die van artikel 26 WWM. De rechtbank neemt voor wat betreft die feiten daarom eendaadse samenloop aan.