De beoordeling
Ontvankelijkheid vorderingen NN
6. [gedaagde] heeft primair aangevoerd dat NN niet ontvankelijk is in de vorderingen, omdat [gedaagde] niet met NN, maar met ING Verzekeringen Personeel B.V., de Vaststellingsovereenkomst is aangegaan.
7. Uit de door NN overgelegde statutaire stukken, die [gedaagde] niet afzonderlijk heeft betwist, blijkt dat sprake is van een naamswijziging per 1 april 2015 van ING Verzekeringen Personeel B.V. in NN Insurance Personeel B.V. NN Insurance Personeel is aldus rechtsopvolgster van ING Verzekeringen Personeel B.V. in de Vaststellingsovereenkomst en daarom bevoegd om daarop gegronde vorderingen in te stellen jegens [gedaagde] .
8. De stelling van [gedaagde] dat zij niet bekend is met de naamswijziging doet hieraan niet af. De naamswijziging is statutair verleden en kenbaar via de registratie in de Kamer van Koophandel. Daarmee is voldaan aan de wettelijke eisen.
9. In het Vonnis zijn aan [gedaagde] ge- en verboden opgelegd die betrekking hebben op zowel NN Insurance Personeel B.V. als NN Group N.V. NN Group N.V. kan daarom tevens worden ontvangen in de vorderingen.
10. Het hierop gerichte verweer van [gedaagde] wordt verworpen.
De in geschil zijnde gedragingen
11. De vorderingen van NN richten zich op gedragingen van [gedaagde]
nahet Vonnis, die volgens NN strijdig zijn met de ordemaatregelen, zoals die in het Vonnis aan [gedaagde] zijn opgelegd.
12. [gedaagde] heeft een groot deel van haar verweer gewijd aan haar persoonlijke omstandigheden, zoals die zich hebben voorgedaan vóór het aangaan van de Vaststellingsovereenkomst. Deze omstandigheden, wat daarvan verder zij, kunnen NN niet worden tegengeworpen nu die zijn verdisconteerd in de Vaststellingsovereenkomst en de daarvan onderdeel uitmakende finale kwijting. [gedaagde] is bij het aangaan van de Vaststellingsovereenkomst bijgestaan door twee advocaten. Het is aan [gedaagde] om, al dan niet in rechte, op de daartoe wettelijk aangewezen gronden de Vaststellingsovereenkomst aan te tasten. [gedaagde] heeft hieromtrent niets gesteld. Evenmin heeft [gedaagde] een daartoe strekkende tegenvordering ingesteld. Rechtens wordt daarom uitgegaan van de Vaststellingsovereenkomst, en de daarvan onderdeel uitmakende afspraken, waaronder de wederzijdse verplichtingen van partijen, vastgelegd in de artikelen 15 (niet negatief uitlaten) en 18 (geheimhouding).
13. [gedaagde] heeft ook aangevoerd dat NN haar verplichtingen uit hoofde van de Vaststellingsovereenkomst niet volledig of juist is nagekomen, en dat NN zich niet heeft gedragen als goed werkgever. [gedaagde] heeft aan haar betoog op dit punt geen duidelijke gevolgtrekking verbonden door (bijvoorbeeld) het instellen van een tegenvordering. De aan dit deel van het verweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, voor zover al juist (NN heeft die feiten en omstandigheden gemotiveerd en gedocumenteerd betwist), kunnen er niet toe leiden dat het door NN gevorderde wordt afgewezen. Immers, voor de beoordeling van de vordering van NN is bepalend of [gedaagde]
nahet Vonnis heeft gehandeld in strijd met de ge- en verboden in het Vonnis (zie rov. 1.6).
14. Voor zover [gedaagde] heeft bedoeld een beroep te doen op overmacht wordt dat beroep verworpen. De door [gedaagde] aangevoerde feiten en omstandigheden hebben, als gezegd, hoofdzakelijk betrekking op de periode voorafgaand aan de Vaststellingsovereenkomst en de afwikkeling daarvan daarna, tot aan het Vonnis. Bedoelde feiten en omstandigheden kunnen daarom niet dienen als onderbouwing van overmacht voor gedragingen van [gedaagde]
nahet Vonnis.
15. Voor wat betreft de periode
nahet Vonnis heeft [gedaagde] melding gemaakt van de ziekte en het overlijden van haar vader, en de zorg en het verdriet dat zij daarvan heeft (gehad). Ook deze omstandigheden, hoe verdrietig ook, leveren op zich zelf geen rechtvaardiging op voor de door NN aangevoerde handelingen van [gedaagde] . Of die handelingen strijdig zijn met de ge- en verboden in het Vonnis en/of de Vaststellingsovereenkomst zal hierna onder rov. 18 e.v. aan de orde komen.
Belang NN bij vaststelling en veroordeling dwangsombedrag
16. NN heeft dit belang met een beroep op artikel 49 EEX uitvoerig toegelicht. [gedaagde] heeft dit niet betwist. Nu de kantonrechter dit belang niet onjuist of onrechtmatig voorkomt zal de kantonrechter thans, mede ter voorkoming van een executiegeschil, beoordelen of [gedaagde] het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd, zoals NN stelt en [gedaagde] betwist.
17. Anders dan NN heeft betoogd komt aan het Vonnis geen gezag van gewijsde toe, omdat het een voorlopige voorziening is. Dit neemt niet weg dat [gedaagde] zich aan de ge- en verboden in het Vonnis dient te houden zolang die van kracht zijn. Nu er geen sprake is van een andersluidend oordeel in hoger beroep, noch in een bodemprocedure, zijn het Vonnis en de ordemaatregelen onverkort van kracht voor de in het Vonnis besliste duur. Eenmaal verbeurde dwangsommen, omdat niet is voldaan aan een in kort geding gegeven bevel of verbod, kunnen niet worden opgeheven door een eventueel (later) oordeel in een bodemprocedure. Voor zover het verweer van [gedaagde] hierop is gericht faalt dat.
18. In het Vonnis is een maximum gesteld aan de door [gedaagde] te verbeuren dwangsommen van € 100.000,-. NN heeft gevorderd dat dit bedrag als verbeurde dwangsommen wordt vastgesteld. Dit betekent dat NN zal moeten aantonen dat [gedaagde] minimaal 200 maal
(€ 500,- per overtreding) heeft gehandeld in strijd met de ge-of verboden in het Vonnis waaraan een dwangsom is gekoppeld.
19. NN heeft gesteld dat [gedaagde] in de periode na betekening van het Vonnis op 21 februari 2017 tot en met 7 mei 2017 de ge- en verboden in totaal 860 keer heeft overtreden. Die overtredingen zijn volgens NN begaan respectievelijk 373 maal in 157 tweets aan @NNIP en 487 maal in een twintigtal e-mails aan de advocaat van NN, met cc aan derden. NN heeft de betreffende berichten als producties overgelegd en per bericht het aantal overtredingen genummerd c.q. doorgeteld. Daarnaast heeft NN e-mails van [gedaagde] overgelegd, die zij heeft verstuurd in de periode november 2017 - februari 2018.
20. [gedaagde] heeft aangevoerd dat haar uitlatingen niet in strijd zijn met het Vonnis of de Vaststellingsovereenkomst. Daarin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Daartoe wordt het volgende overwogen.
21. NN heeft gedocumenteerd gesteld dat [gedaagde] in haar 157 tweets, onder andere naar @NNIP (eiseres sub 1) suggereert dat NN de kantonrechter (die het Vonnis heeft gewezen) heeft beïnvloed en NN heeft beschuldigd van
“extortion, manipulation, lies, malpractices, illegal practice, human right violation, corporate lies, corporate bullies, racism, abuse, harress employees, discrimination, lying about facts and evidence, abuse of confidential clause, conceal facts, liars, Dutch slavery”en
“blackmail”.
22. In randnummer 37 van de dagvaarding heeft NN een gedeelte van de e-mails van [gedaagde] van 20 december 2017 geciteerd. Onder andere staat daarin het volgende:
“I will continue to be honest about all the slavery actions I have undergone due to your client NN Group of racism, discrimination, continuous lying, bullying, blackmailing, physical & mental harassment, firing an employee illegally when they are sick, removing my linked in account to silence the truth, calling and highly educated person as “Stalker”, extortion etc I am copying this email to his Excellency Fons Stoelinga to keep all my efforts transparent to him.”
23. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij bovenstaande uitlatingen heeft gedaan. Deze uitlatingen zijn onmiskenbaar aan te merken als negatieve uitlatingen over NN Group NV, NN Insurance Personeel BV of personen in dienst van of werkzaam voor NN Group NV of NN Insurance Personeel BV. [gedaagde] heeft haar verweer op dit punt onvoldoende – inzichtelijk – gemotiveerd.
24. Voor wat betreft de stelling van [gedaagde] dat zij in haar e-mails enkel contact heeft gehad met de advocaten van NN overweegt de kantonrechter als volgt. Als onbetwist (en gedocumenteerd onderbouwd) staat vast dat de e-mails van [gedaagde] aan de advocaat van NN in de periode november 2017- februari 2018 ook aan derden via de “cc” (
carbon copy) zijn geadresseerd, waaronder heer [naam 1] , de toenmalige Nederlandse ambassadeur in India. De e-mails in de periode 21 februari 2017 -7 mei 2017 zijn ook gericht aan afdelingen van de rechtbank en het Hof Amsterdam, zodat deze berichten ook kenbaar zijn voor de aldaar werkzame medewerkers. Dat [gedaagde] na het Vonnis enkel contact heeft opgenomen met de advocaat van NN is - zo blijkt uit de door NN overgelegde stukken - dus niet juist.
25. Gelet op de in de twitterberichten genoemde accounts (o.a. @Rijksoverheid, @Ardvan der Steur, @ AutoriteitFM, @stefblokVV) en c.c. geadresseerden (o.a. de Nederlandse ambassadeur in India) van de e-mails van [gedaagde] aan de advocaat van NN waren deze negatieve uitlatingen ook voor derden kenbaar. In de betreffende uitlatingen uit [gedaagde] zich ook negatief over de leden van het bestuur van NN.
26. De stelling van [gedaagde] dat de uitlatingen niet op zichzelf gelezen moeten worden, maar in het kader van het Vonnis en de gepresenteerde feiten door NN, kan niet worden gevolgd. Daartoe geldt het volgende.
27. Hiervoor is al overwogen dat er geen grond is om aan te nemen dat de Vaststellingsovereenkomst tussen partijen niet (meer) geldt. Tevens heeft [gedaagde] zich te houden aan de ge- en verboden van het Vonnis nu zij daartegen geen hoger beroep heeft ingesteld. Dat [gedaagde] slechts vertegenwoordigd door een advocaat hoger beroep kon instellen van het Vonnis kan NN niet worden verweten. Dit is een wettelijke regel.
28. [gedaagde] heeft gesteld dat zij na het verlopen van de termijn voor hoger beroep heeft besloten om haar beklag te doen op social media over het optreden van NN en het optreden van de rechter. Deze handelswijze komt erop neer dat [gedaagde] meent voor eigen rechter te kunnen spelen. Dit is in strijd met het in Nederland geldend wettelijk stelsel en de daaraan ten grondslag liggende beginselen, waaronder het legaliteitsbeginsel.
29. [gedaagde] heeft erkend dat haar uitlatingen, weergegeven in randnummer 15 van de dagvaarding van NN in deze procedure (gedaan vóór het Vonnis), als negatief zijn aan te merken (alinea 27 conclusie van antwoord). [gedaagde] heeft gesteld dat die uitlatingen (ook) moeten worden bezien in de context van de door NN onjuist gepresenteerde feiten. De uitlatingen hebben geleid tot het Vonnis. In het Vonnis is bedoeld verweer van [gedaagde] uitgebreid betrokken in de beoordeling en verworpen. De daaraan ten grondslag liggende overwegingen neemt de kantonrechter over en maakt die tot de hare. [gedaagde] heeft in deze procedure niets (nieuws) aangevoerd, wat leidt tot een ander oordeel. In aanvulling overweegt de kantonrechter het volgende.
30. [gedaagde] heeft ten aanzien van haar uitlatingen (wederom) beroep gedaan op haar vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. In dit geval heeft [gedaagde] zich in Vaststellingsovereenkomst ertoe verbonden dat de vrijheid van meningsuiting is beperkt door de artikelen 15 en 18. Naar aanleiding van negatieve uitlatingen van [gedaagde] , soortgelijk aan de uitlatingen die thans in geschil zijn, is het verbod om zich negatief uit te laten in het Vonnis aan [gedaagde] als ordemaatregel opgelegd op straffe van een dwangsom.
31. In het Vonnis is ten aanzien van de vraag of de vrijheid van meningsuiting prevaleert boven de afspraken in de Vaststellingsovereenkomst overwogen dat [gedaagde] een bodemprocedure kan starten waarin de aan de negatieve uitlatingen ten grondslag liggende verwijten aan NN kunnen worden onderzocht. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde] een dergelijke procedure heeft gestart.
32. In de thans aan de orde zijnde uitlatingen gaat het in wezen om dezelfde verwijten aan NN (zie rov. 17). Tegenover de gemotiveerde betwisting van NN van deze verwijten is het aan [gedaagde] om de betreffende verwijten nader te motiveren en met concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan. [gedaagde] volstaat met (ernstige) beschuldigingen in algemene bewoordingen. De gestelde context, noch de gestelde onjuiste feiten worden in de processtukken van [gedaagde] duidelijk gemaakt. Voor zover [gedaagde] verwijst naar producties heeft zij dat niet inzichtelijk gedaan. De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, NJ 1992/814 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342). De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (vgl. HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176, NJ 1994/686). 33. Overigens hebben de door [gedaagde] opgeworpen verwijten betrekking op de inhoud en de uitvoering van de Vaststellingsovereenkomst, die (evenals in het Vonnis is overwogen) voornamelijk de financiële belangen van [gedaagde] betreffen. Dat [gedaagde] tijdens het dienstverband door toedoen van NN fysieke en psychische schade heeft opgelopen is op basis van wat [gedaagde] heeft aangevoerd niet aannemelijk geworden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen.
34. Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding om te oordelen dat de vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] prevaleert boven de in het Vonnis aan [gedaagde] opgelegde ge- en verboden.
35. [gedaagde] heeft tot slot niet - gemotiveerd - betwist dat dat zij in de 157 twitterberichten en de twintig e-mail berichten, zich 860 keer (zoals gespecificeerd in de betreffende producties) negatief heeft uitgelaten over NN.
36. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat NN heeft aangetoond dat [gedaagde] minimaal 200 keer heeft overtreden het verbod in het Vonnis om zich op welke wijze dan ook, jegens derden of op een wijze waardoor dit voor derden kenbaar is, negatief uit te laten over NN Group N.V., NN Insurance Personeel B.V. of personen in dienst van of werkzaam voor NN Group N.V. en NN Insurance Personeel B.V. Daarmee heeft [gedaagde] ook de verplichtingen uit hoofde van Vaststellingsovereenkomst overtreden en onrechtmatig gehandeld. De daartoe strekkende gevorderde verklaringen voor recht zullen worden toegewezen. De gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld “zoals in de dagvaarding uiteengezet” zal worden afgewezen als onvoldoende gespecificeerd.
37. Uit het voorgaande vloeit voort dat kan worden vastgesteld dat [gedaagde] de per overtreding van bedoeld verbod opgelegde dwangsom van € 500,- heeft verbeurd, en wel tot het maximum van €100.000,-. De daartoe strekkende vordering van NN zal worden toegewezen.
38. De kantonrechter merkt op dat NN in haar aanzeggingen van verbeurde dwangsommen aanvankelijk is uitgegaan van een onjuist (hoger) maximum. NN heeft haar fout op dit punt erkend. [gedaagde] heeft gesteld dat NN claims bleef sturen van € 500.000,-, welke claims na 8 november 2017 automatisch werden herhaald. NN heeft hier tegenover onvoldoende inzichtelijk gesteld op welk moment zij het juiste dwangsom bedrag heeft aangezegd. De kantonrechter verbindt hieraan de gevolgtrekking dat [gedaagde] de wettelijke rente over de maximum dwangsom is verschuldigd vanaf de datum van de dagvaarding in deze zaak, derhalve vanaf 8 maart 2018.
39. Gelet op de - bij vlagen - intensiteit en de ernst van de negatieve uitlatingen gedurende een periode dat [gedaagde] dit krachtens het Vonnis als ordemaatregel was verboden op straffe van een dwangsom, is voldoende gebleken dat NN recht en belang heeft bij de gevorderde voortzetting van het daartoe strekkende verbod. Anders dan gevorderd zal dat verbod niet worden toegewezen voor onbepaalde tijd, maar voor een periode van tien jaar vanaf datum vonnis. Gebleken is dat de hoogte van de dwangsom kennelijk onvoldoende belemmering vormde om het verbod te overtreden. De dwangsom zal daarom worden bepaald op € 5.000,- per overtreding met een maximum van € 500.000,-
Verbod contact opnemen met (personen werkzaam voor) NN tot en met december 2023
40. Ten aanzien van dit gevorderde verbod wordt het volgende overwogen.
41. NN heeft gesteld dat [gedaagde] ook het contactverbod in het Vonnis (Dictum onder II sub ii.) heeft overtreden. Ter onderbouwing heeft zij verwezen naar een LinkedIn-verzoek van [gedaagde] onder een andere naam op 8 februari 2018 met een medewerker van NN. [gedaagde] heeft hierover aangevoerd dat dit verzoek onbedoeld is uitgegaan en is ingetrokken voordat de medewerker het heeft kunnen accepteren. Voorts heeft NN verwezen naar een bericht van de heer [naam 2] , die in de politiek zit bij de VVD, aan de CEO van NN, de heer [naam 3] van 27 maart 2018. [naam 2] maakt in dat bericht melding van contacten met [gedaagde] over “de rechtszaak” en biedt aan te bemiddelen. Dit is volgens NN een illustratiebericht van het feit dat [gedaagde] na het uitbrengen van de dagvaarding via tussenkomst van derden in korte tijd meerdere malen genoemde CEO heeft benaderd. [gedaagde] heeft dat niet betwist. Evenmin heeft [gedaagde] betwist het door NN gestelde belang bij voortzetting van dit verbod.
42. Vast gesteld kan worden dat [gedaagde] het contactverbod heeft overtreden na het Vonnis. De mate waarin en wijze waarop dit zich heeft voortgedaan wijken echter af van de wijze van overtreding van het verbod om zich niet negatief uit te laten. De vraag doet zich dan voor of NN belang heeft bij het gevorderde contactverbod. De kantonrechter oordeelt dat dit het geval is. Daartoe is redengevend dat uit de aanloop naar het Vonnis voldoende is gebleken dat NN belang heeft bij een contactverbod als ordemaatregel. [gedaagde] , zo heeft NN gedocumenteerd gesteld, heeft laten blijken zich bewust te zijn van de aan deze ordemaatregel verbonden termijn van één jaar (20 februari 2017 – 20 februari 2018). Na afloop van die termijn heeft [gedaagde] (via derden) wederom met medewerkers van NN contact gezocht. Het feit dat [gedaagde] dit doet via derden (niet zijnde advocaten of gemachtigden) is onwenselijk, en komt erop neer dat [gedaagde] niet alleen de geheimhouding van artikel 18 van de Vaststellingsovereenkomst heeft overtreden, maar ook artikel 15 van de Vaststellingsovereenkomst (het verbod om zich negatief uit te laten). Het onderstreept het belang van NN bij voortzetting van het contactverbod voor de gevorderde duur, met daaraan gekoppeld een dwangsom, op gelijke wijze zoals in rov. 39 bepaald.
43. Voor toepassing van lijfsdwang ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding. Daartoe wordt overwogen dat, zoals hiervoor overwogen, [gedaagde] bij vlagen zich niet geremd lijkt te voelen door dreiging van dwangsommen. Niet is echter vastgesteld dat [gedaagde] het contactverbod heeft overtreden. Zonder af te doen aan de onrechtmatigheid van de gedragingen, hebben de negatieve uitlatingen, die kenbaar zijn voor derden, een andere lading, dan wanneer die rechtstreeks gericht zijn aan NN of personen in dienst, of werkzaam bij NN. De gedragingen van [gedaagde] die tot verbeurte van dwangsommen hebben geleid, hebben zich niet bij voortduring voorgedaan, maar lijken voornamelijk een reactie te zijn op (gerechtelijke) aanzeggingen van NN. Niet is gebleken dat er in de periode na de dagvaarding gerechtvaardigde vrees is voor toenemende escalatie. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor toepassing van lijfsdwang als ultimum remedium. Mocht dit anders blijken te zijn dan kan NN een dergelijk middel alsnog vorderen.
Nakoming artikel 15 en 18 Vaststellingsovereenkomst
44. Mede gelet op hetgeen is overwogen in rov. 42 heeft [gedaagde] tegenover het betoog van NN onvoldoende gemotiveerd betwist dat NN recht en belang heeft bij afzonderlijke veroordeling tot nakoming van de betreffende bepalingen in de Vaststellingsovereenkomst. Dit deel van de vordering zal worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan geen afzonderlijke dwangsom zal worden gekoppeld, nu het gaat om een veroordeling voor onbepaalde tijd.
Verwijdering twitterberichten
45. [gedaagde] heeft niet bestreden dat zij de door NN als productie 15 bij dagvaarding opgenomen tweets en foto’s niet heeft verwijderd en dat die nog online staan. De vordering onder rov. 2 sub VII zal worden toegewezen als na te melden.
46. [gedaagde] wordt als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.