ECLI:NL:RBAMS:2019:10182

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
13/227535-19 (A) en 13/208048-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedreiging en belediging door verdachte met gebruik van een mes

Op 31 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1961 en gedetineerd. De zaak betreft twee parketnummers: 13/227535-19 (A) en 13/208048-19 (B). De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld na een terechtzitting op 17 december 2019. De officier van justitie, mr. P. Velleman, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Z. Nahar, vrijspraak heeft bepleit. De tenlastelegging omvatte bedreiging van twee personen en belediging van een agent. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 september 2019 [persoon 1] heeft bedreigd met een mes en op 28 augustus 2019 [persoon 2] heeft bedreigd en [persoon 3] heeft beledigd. De rechtbank oordeelde dat de bedreigingen wettig en overtuigend bewezen zijn, terwijl een deel van de tenlastelegging in zaak A niet bewezen kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en heeft een ISD-maatregel van twee jaar opgelegd, waarbij de omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen zijn meegewogen. De vordering van de benadeelde partij, Nationale Politie, werd afgewezen, omdat de rechtbank geen schade aannemelijk achtte. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen, omdat deze niet wenselijk werd geacht in het licht van de opgelegde ISD-maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/227535-19 (A) en 13/208048-19 (B)
Parketnummers vorderingen TUL: 13/702155-16 en 13/684485-17
Datum uitspraak: 31 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1961,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] ,
gedetineerd in [plaats detentie] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. Velleman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Z. Nahar, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A:
1. bedreiging van [persoon 1] op 20 september 2019 te Amsterdam, door tegen haar te zeggen ‘ik maak je af’’ en ‘ik ga wel even iemand neer ‘juken’’ en door met een mes en/of een tang in haar richting te zwaaien;
Zaak B:
bedreiging van [persoon 2] op 28 augustus 2019 te Amsterdam, door met een mes stekende en zwaaiende bewegingen naar haar te maken en haar de woorden toe te voegen: ‘Ik ga je doodmaken, ik ga je steken’;
belediging van [persoon 3] gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening op 28 augustus 2019 te Amsterdam, door in zijn richting te spugen.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Hiertoe heeft hij gewezen op de relevante bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak van alle feiten bepleit. Volgens hem is er voldoende wettig bewijs, maar de overtuiging dat verdachte de feiten heeft gepleegd ontbreekt. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde heeft verdachte enkel een gebaar met zijn hand gemaakt toen hij voor aangeefster stond. Er is niet te zien dat hij een voorwerp in zijn handen heeft. Volgens een anonieme getuige zou verdachte ‘Ik ga wel even iemand neer juken’ hebben gezegd. Deze getuige bevond zich echter op de eerste etage, waardoor hij/zij het mogelijk verkeerd heeft verstaan. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij sprak over ‘doekoe’ en niet over ‘juken’.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat hij met het mes de hond van [persoon 1] op afstand wilde houden. Verdachte is namelijk bang voor honden. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij nooit bedreigingen naar [persoon 2] heeft geuit.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 tenlastegelegde heeft verdachte verklaard dat hij niet in de richting van de agent heeft gespuugd. Verdachte heeft de agent ook niet geraakt, waardoor er geen sprake is van belediging, aldus de raadsman.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – anders dan de raadsman – van oordeel dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zou hebben gezegd: ‘Ik ga wel even iemand neer juken’. Deze bewoordingen zijn alleen gehoord door een anonieme getuige, die zich op de eerste verdieping bevond en pas beneden kwam toen verdachte al buiten stond. Uit de aangifte van [persoon 1] blijkt ook niet dat zij deze bewoordingen heeft gehoord. Verdachte zal dan ook partieel worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 tenlastegelegde
Aangeefster [persoon 2] heeft verklaard dat verdachte naar haar riep dat ze op haar hond moest letten. Toen aangeefster hierop reageerde door te zeggen dat verdachte zelf moest opletten omdat hij op het voetpad fietste, werd verdachte agressief en pakte hij een mes. Verdachte maakte vervolgens steekbewegingen richting aangeefster. Aangeefster kon naar achteren stappen waardoor verdachte haar niet raakte. Verdachte riep vervolgens: ‘Ik ga je doodmaken, ik ga je steken!’ Aangeefster voelde zich hierdoor bedreigd. Verdachte heeft verklaard dat hij de hond van aangeefster alleen maar op afstand wilde houden. De rechtbank gelooft dat niet. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige] . Uit de getuigenverklaring van [getuige] blijkt dat ook zij heeft waargenomen dat verdachte het mes heen en weer zwaaide in de richting van aangeefster. Hoewel de rechtbank wel gelooft dat verdachte bang is voor honden, neemt dat niet weg dat verdachte met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen heeft gemaakt in de richting van aangeefster. De angst voor honden biedt voor die handelingen geen rechtvaardiging. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte aangeefster heeft bedreigd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 20 september 2019 te Amsterdam, [persoon 1] (zijnde een medewerkster van woonvoorziening [naam woonvoorziening] , gevestigd [adres 1] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door
- dicht bij voornoemde [persoon 1] te gaan staan, en
- tegen voornoemde [persoon 1] te zeggen: "Ik maak je af", en
- een tang te tonen aan voornoemde [persoon 1] , en
- een scherp of puntig voorwerp, te zwaaien in de richting van voornoemde [persoon 1] ;
Ten aanzien van zaak B:
1.
op 28 augustus 2019 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- voornoemde [persoon 2] een mes te tonen, en
- met voornoemd mes stekende en/of zwaaiende bewegingen naar voornoemde [persoon 2] te maken, en
- voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen: 'Ik ga je dood maken, ik ga je steken’;
2.
op 28 augustus 2019 te Amsterdam, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] , hoofdagent politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van
zijn bediening door feitelijkheden heeft beledigd, door te spugen in de richting van die [persoon 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van 2 jaren, zonder aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht geen ISD-maatregel op te leggen. Gelet op de leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet bereid is om mee te werken, is de oplegging van de ISD-maatregel ongewenst. Verdachte kan in de nachtopvang verblijven en vanuit daar kan vervolgens worden gezocht naar een geschikte woonvoorziening. De raadsman heeft hierbij verwezen naar e-mail in het kader van vroeghulp van reclasseringswerker A. Schule d.d. 23 september 2019.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belediging. Bij de bedreiging heeft verdachte beide keren een scherp wapen getoond en zich hiermee agressief gedragen richting de aangeefsters. Zijn gedrag is beangstigend en zijn boosheid kan zich, zo blijkt uit het bewezen verklaarde, zonder duidelijke aanleiding ineens richten op ogenschijnlijk willekeurige personen. Bij zijn aanhouding heeft hij een politiemedewerker beledigd. Dit zijn nare feiten, die de rechtbank ook zorgen baren voor de omstandigheden van verdachte zelf.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 november 2019, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden onderhavig feit te plegen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsrapport van GGZ Reclassering Inforsa van 6 december 2019, opgemaakt door R. Nuyens. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
‘Er is sprake van complexe problematiek. Betrokkene is dakloos en arbeidsongeschikt. Hij staat onder bewind en beschikt naar zijn zeggen, als gevolg van zijn middelengebruik, over onvoldoende leefgeld. De [verdachte] kampt met overmatig middelengebruik, verstoorde agressieregulatie, matige copingvaardigheden en een cognitieve beperking. Eerdere drangkaders verliepen negatief. Blijkens het diagnostisch instrument RISC zijn de leefgebieden: Financiën, Middelengebruik en verslaving, Psychsociaal functioneren en Houding criminogene factoren. De [verdachte] wijt zijn problemen aan ‘aantasting van zijn aura’ door derden. Blijkens het reclasseringsdossier vertelt betrokkene reeds jaren dat een rituele bewassing in Suriname de oplossing is voor zijn problemen. Alle overige oplossingen bieden, naar zijn zeggen, geen soelaas. Tot op heden heeft de rituele bewassing niet plaatsgevonden. Een hernieuwd toezicht zal, als gebleken, niet leiden tot afname van recidive. Reclassering Inforsa acht derhalve oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel geïndiceerd. De [verdachte] staat daar afwijzend tegenover.
(..)
In het kader van de beoogde ISD-maatregel kan worden getracht om de [verdachte] te motiveren mee te werken aan plaatsing in een beschermde en gestructureerde woonvoorziening. Betrokkene zal waarschijnlijk, gelet op zijn weigerachtige houding, geen gebruik maken van het aanbod op de ISD-unit. Desondanks zal de [verdachte] wel voortdurend worden gemotiveerd opdat hij alsnog zal meewerken aan diagnostiek en behandeling. De kracht van de herhaling in een setting waaraan betrokkene zich niet kan onttrekken kan een positieve bijdrage leveren aan ontvankelijkheid voor hulpverlening.’
Op zitting heeft deskundige R. Nuyens, als reclasseringswerker werkzaam bij GGZ Reclassering Inforsa Amsterdam, het rapport toegelicht. Nuyens heeft – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende verklaard:
‘Tot nu toe heeft het reclasseringstoezicht niet het gewenste resultaat opgeleverd. Verdachte is verbaal agressief en voelt zich snel aangevallen. Het is een wonder dat verdachte zich jarenlang heeft kunnen handhaven in de maatschappelijke opvang van ‘ [naam woonvoorziening] ’. Ik zie een patroon van geweldsdelicten. Een verblijf in de nachtopvang acht ik niet wenselijk, nu het daar veel te hectisch is voor verdachte. Sinds de e-mail van A. Schule van 23 september 2019 is de situatie van verdachte veranderd. Binnen de ISD-maatregel kan worden toegewerkt naar een duurzaam verblijf voor verdachte. Dit duurzame verblijf is speciaal gericht op mensen met een verstandelijke beperking.’
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemd rapport en neemt het advies van de reclassering over. De dynamiek op de zitting illustreert voor de rechtbank dat er sprake is van complexe problematiek bij verdachte. Hij raakt snel in conflict met mensen in zijn omgeving. Dat blijkt ook uit de bewezen geachte feiten. De omgang met verdachte vergt dan ook een bijzondere aanpak.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte misdrijven heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad van 7 november 2019 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 28 augustus 2019 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. De in het onderhavige vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Blijkens het strafblad van verdachte is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. De rechtbank ziet geen reden om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de ISD-maatregel opleggen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en verder ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam vordert € 58,08 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering ziet op de kosten voor het schoonmaken van de dienstauto.
De vordering van de benadeelde partij zal worden afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van schade zoals gevorderd, nu niet goed in valt te zien dat de aangerichte vervuiling met meer dan een eenvoudige handeling behoefde te worden verwijderd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

TUL 13/684485-17
De rechtbank zal de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 13/684485-17, nu verdachte ten aanzien van deze vordering niet is opgeroepen voor de zitting van 17 december 2019.
TUL 13/702155-16
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging met het parketnummer 13/702155-16 afwijzen omdat verdachte de ISD-maatregel opgelegd krijgt. Het ISD-traject moet vanwege de problematiek van verdachte zo snel mogelijk van start gaan. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling zou een snelle start in de weg staan en dat vindt de rechtbank niet wenselijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A en zaak B feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van zaak B feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst af de vordering van de benadeelde partij Nationale Politie, Eenheid Amsterdam.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/684485-17.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/702155-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 december 2019.
[...]