ECLI:NL:RBAMS:2019:1016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
15 februari 2019
Zaaknummer
13/665329-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal uit woning door middel van braak met medeplichtigheid aan witwassen

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van diefstal uit een woning door middel van braak en medeplichtigheid aan witwassen. De zaak kwam voort uit een inbraak op 7 juli 2018 in de woning van twee slachtoffers, waarbij waardevolle goederen, waaronder juwelen en geldbedragen, werden gestolen. Tijdens de zitting op 1 februari 2019 heeft de officier van justitie, mr. R. Zetsma, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. W. van Vliet, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te koppelen aan de inbraak en het witwassen.

De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte inderdaad betrokken was bij de woninginbraak, zoals blijkt uit camerabeelden en getuigenverklaringen van verbalisanten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een medeverdachte de inbraak had gepleegd en dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking. Echter, voor de beschuldiging van witwassen was er onvoldoende bewijs, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de verdachte ook aansprakelijk was voor de schadevergoeding aan de benadeelde partijen, die in totaal €324.399,74 vorderden. De rechtbank wees de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten. De uitspraak benadrukt de ernst van woninginbraken en de impact daarvan op de slachtoffers, die zich in hun eigen huis onveilig voelen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665329-18 (Promis)
Datum uitspraak: 15 februari 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 februari 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Zetsma en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is kort gezegd – na wijziging op de zitting van 1 februari 2019– ten laste gelegd dat
onder feit 1 primair: hij zich op 7 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het al dan niet met anderen medeplegen van een woninginbraak;
onder feit 1 subsidiair: hij zich op 7 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een woninginbraak;
onder feit 2 primair:hij zich in de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen;
onder feit 2 subsidiair:hij zich in de periode van 7 juli 2018 tot en met 30 juli 2018 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van goederen afkomstig uit eigen misdrijf.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde. Het onder feit 1 primair en onder feit 2 subsidiair – enkel ten aanzien van het geldbedrag – tenlastegelegde moet bewezen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De vermeende gestolen goederen zijn direct of indirect niet te linken aan verdachte zelf. Technisch bewijs van betrokkenheid van verdachte ontbreekt. De tipgevers noemen verdachte niet als mededader. Er zijn drie verbalisanten die verdachte herkennen op de camerabeelden. Het is standaard jurisprudentie dat bij het gebruik van herkenningen als bewijsmiddel behoedzaamheid moet worden betracht en dat met name een herkenning aan het gezicht het sterkst is. Op de camerabeelden van Vondelstaete is een jongen met een enorme zonnebril te zien. Hoe hebben verbalisanten verdachte kunnen herkennen? Verder benoemt de politie expliciet X-benen. Verdachte heeft geen opvallende X-benen. De raadsman verwijst naar een ander vonnis waarin verdachte is vrijgesproken terwijl sprake was van twee herkenningen, waaronder een van verbalisant [verbalisant 1] . De camerabeelden van hotel City Garden zijn te ver af om tot een herkenning te komen. Uit het tapgesprek van 10 juli 2018 om 21:59 uur waarin [medeverdachte 1] volgens de politie over de zaak praat, leidt de politie af dat [naam] de tweede man is en dat verdachte [naam] is. Dit wordt niet onderbouwd. Als de rechtbank er wel van uit gaat dat verdachte [naam] is, dan is het opvallend dat [medeverdachte 1] zegt dat [naam] er pas bij is gekomen toen [medeverdachte 2] hem belde. Dit zegt iets over het medeplegen. Het enkele vervoeren van spullen die net gestolen zijn, terwijl je niets wist van een vooropgezette inbraak, levert geen medeplegen op, nu het dubbele opzet niet te bewijzen valt en de rol van de pleger en deze toegedichte rol niet van gelijke materiële en intellectuele aard zijn. Het tapgesprek van pagina 181 is niet direct aan verdachte te koppelen, want de gebruikte telefoonnummers zijn niet direct aan verdachte te koppelen. Er is geen proces-verbaal van stemherkenning opgemaakt. Er zijn geen harde feiten en omstandigheden in het tapgesprek zelf die erop duiden dat het moet gaan om de inbraak op de [adres] . De foto van verdachten in een lift in Antwerpen zegt niets over het aandeel van verdachte. Met betrekking tot de bevindingen omtrent de telefoons en de uitpeilingen geldt dat de politie gist dat telefoonnummer eindigend op * [nummer] aan verdachte toebehoort en dat op basis van dat telefoonnummer zonder onderbouwing IMEI nummers indirect worden gekoppeld aan verdachte, hetgeen uiteindelijk via via een uitpeiling oplevert.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid geldt dat het dubbele opzet ontbreekt.
Ten aanzien van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde geldt dat er onvoldoende bewijs is voor het voorhanden hebben.
3.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 7 juli 2018 is er ingebroken in de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te [woonplaats] , waarbij volgens hun aangifte veel goederen, waaronder een kluis, juwelen van hoge waarde en geldbedragen, zijn weggenomen. Het raam van het washok was geforceerd. [2] Op de camerabeelden rondom de woning is te zien dat de dader om 20:16 uur de zijdeur van de tuin opent. [3] De dader is rokend in de tuin te zien. [4] Om 20:37 uur is hij zichtbaar in de woning van aangevers. [5] Om 21:02 uur verlaat de dader de woning via de tuin. Om 21:07 uur komt de dader met een tweede persoon terug en loopt wederom de tuin in. Zij lopen vervolgens samen richting het Vondelpark. [6] Op camerabeelden is te zien dat een zwarte Fiat 500 om 21:13 uur aan komt rijden over de [adres] en parkeert voor de woning van [slachtoffer 1] . Kort na het parkeren stappen er twee personen uit het voertuig. Om 21:14 uur lopen de personen richting de woning dan wel het woningcomplex. 30 seconden later komen beide personen het complex weer uit lopen en tillen samen iets. Hierna is te zien dat het voorwerp in de auto wordt geladen en dat beide personen aan de passagierszijde instappen. Hierna rijdt de auto weg. Een gedeelte van het kenteken van de Fiat is zichtbaar, namelijk [kenteken] . [7]
De dader is door twee verbalisanten herkend als zijnde medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). [8] De tweede persoon is door drie verbalisanten herkend als zijnde verdachte. [9] Verder is er een sigarettenpeuk aangetroffen in de tuin van aangevers. [10] Op deze peuk is een match met het DNA-profiel van [medeverdachte 2] aangetroffen. [11]
Op de telefoon die onder [medeverdachte 2] in beslag is genomen bij zijn aanhouding stond een foto van verdachte samen met [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en een vierde persoon. Die foto was op 10 juli 2018 genomen in Antwerpen. [12]
3.3.2
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen. Er is onvoldoende bewijs dat verdachte de 2.500 euro waarvan de officier van justitie bewezenverklaring vordert, of een ander bedrag daadwerkelijk voorhanden heeft gehad. De enkele tapgesprekken waarin [medeverdachte 1] zich ontevreden toont over het feit dat hij ‘maar’ 2.500 euro heeft gekregen en zegt 2.000 euro aan zijn broertje te geven, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Verdachte dient daarom van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
Het oordeel over het onder feit 1 primair ten laste gelegde
Op grond van de onder 3.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is die op de camerabeelden te zien is en samen met [medeverdachte 2] in de tuin van de aangevers staat en samen met hem (een deel van) de buit in de auto laadt en vervolgens samen met hem wegrijdt. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de herkenningen die door de verbalisanten zijn gedaan. Alle verbalisanten hebben aangegeven verdachte al jaren ambtshalve te kennen en meerdere malen met hem in contact te zijn geweest. Ook hebben zij expliciet vermeld op basis van welke kenmerken zij verdachte hebben herkend.
Uit voornoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de rol van verdachte van een zodanige omvang was, dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking.
Ten aanzien van de weggenomen goederen overweegt de rechtbank dat de aangifte op punten wordt ondersteund door overige bevindingen in het dossier, namelijk doordat één van de weggenomen Rolex horloges door [medeverdachte 2] ten tijde van zijn aanhouding werd gedragen, en bij hem geldbedragen zijn aangetroffen in verschillende valuta die overeenkomen met de bij de inbraak ontvreemde geldbedragen in die valuta. De rechtbank acht de aangifte daarom betrouwbaar en zij zal voor de bewezenverklaring uitgaan van de aangifte.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat uit de onder 3.3.1 genoemde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband en samenhang bezien, volgt dat verdachte samen met [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat
hij op 7 juli 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning (aan de [adres] ) heeft weggenomen
- een kluis en
- alarmpistolen, en
- een Louis Vuitton schoudertas en
- identiteitsbewijzen en betaalpassen en waardekaarten op naam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en
- parelcolliers en
- pareloorbellen en
- horloges van het merk Rolex en/of Van der Bauwede en/of Frank Muller en/of Pasha en/of Chanel en/of Corum en/of Breitling,
- witgouden en/of geelgouden armbanden en
- witgouden en/of geelgouden en/of rosé-gouden en/of diamanten ringen en
- kettingen en
- meerdere geldbedragen
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , waarbij zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak, door het forceren van een raam van die woning.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht acht te slaan op de LOVS oriëntatiepunten en rekening te houden met de media aandacht die de zaak heeft gekregen en het feit dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een woninginbraak waarbij voor een groot bedrag aan goederen is weggenomen. Woninginbraken veroorzaken materiële schade en hinder aan de benadeelden. Daarnaast worden de bewoners in hun persoonlijke levenssfeer aangetast, nu een woning bij uitstek een plaats is waar men zich veilig hoort te kunnen voelen. Dat hiervan daadwerkelijk sprake is geweest is gebleken uit de ter terechtzitting afgelegde toelichting op de vordering tot immateriële schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] . De benadeelde partij heeft verklaard dat haar meest persoonlijke goederen zijn weggenomen en dat er door de daders een ravage is achtergelaten. Zij geeft aan dat het gevolg hiervan is dat zij sindsdien bevangen is door angstgevoelens in haar eigen huis en ongewild verdriet, emoties, pijn, boosheid en onbegrip. Het gevoel van veiligheid in haar eigen huis was zij in één klap kwijt. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Verdachte heeft er door zijn handelen blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen en heeft zich enkel laten leiden door financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In de waarde van de weggenomen goederen ziet de rechtbank aanleiding om daarvan naar boven toe af te wijken.
Uit het strafblad van verdachte is gebleken dat verdachte meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, waarbij forse straffen zijn opgelegd. Bovendien liep verdachte ten tijde van het feit nog in een proeftijd. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden wederom een strafbaar feit te plegen. Ook is uit het strafblad gebleken dat verdachte op 14 november 2018 nog is veroordeeld voor andere feiten. Hierdoor is het bepaalde in artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing, waar in het voordeel van verdachte rekening mee zal worden gehouden.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opstellen van een Pro Justitia rapportage. Uit het reclasseringsadvies van 17 oktober 2018 volgt dat de toezichtkaders tot op heden niet hebben geleid tot vermindering van recidive. Ook stelt de reclassering dat ervaring heeft geleerd dat verdachte zich in vrijheid niet houdt aan gemaakte afspraken.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

8.Beslag – teruggave en bewaren ten behoeve van de rechthebbende

Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de in beslag genomen en niet teruggegeven goederen, genoemd onder nummers 7 tot en met 9 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen, in enige relatie staan tot de bewezenverklaarde feiten, dienen deze goederen aan verdachte te worden teruggegeven.
Omdat de rechtbank niet kan vaststellen dat de in beslag genomen en niet teruggegeven goederen, te weten genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen, in enige relatie staan tot de bewezenverklaarde feiten of aan verdachte toebehoren, dienen deze voorwerpen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 319.080,- aan materiële schadevergoeding, € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 15.242,- aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en in zijn geheel en hoofdelijk kan worden toegewezen. Hij heeft tevens gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding is. De vordering is pas op 29 januari binnengekomen. De bijlagen zijn met opzet niet meegezonden. De verdediging is daardoor niet in de gelegenheid om tegenonderzoek te doen naar de taxatierapporten. Een urenspecificatie van de raadsman ontbreekt. De immateriële schade is een hoge post ten aanzien van een vermogensfeit.
Materiële schade
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet vast staat dat het cashgeld is weggenomen.
De rechtbank stelt vast dat de vordering van de benadeelde partij drie dagen voorafgaand aan de zitting is ingediend. De weggenomen goederen zijn daarin gespecificeerd en de waarde van de goederen is daarbij vermeld. Ook is daarin beschreven met welke stukken de waardebepaling is onderbouwd. De benadeelde partij heeft ervoor gekozen de onderbouwende stukken enkel ter terechtzitting ter inzage beschikbaar te stellen, uit vrees dat de verkoopbaarheid van de weggenomen goederen zal worden vergroot indien de verdachten de echtheidscertificaten en taxaties in bezit krijgen. De raadsman van de benadeelde partij heeft tijdens de pro forma zitting op 22 november 2018 reeds aangekondigd op deze manier te werk te zullen gaan. De raadsvrouw heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de vordering – ondanks de hoge waarde van de goederen – eenvoudig is en voldoende is onderbouwd met de ter inzage beschikbaar gestelde stukken. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel toewijzen.
Advocaatkosten
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat niet is onderbouwd waarom tarief VIII van toepassing is. Ook is niet duidelijk waarom er voor drie zittingen een vergoeding wordt gevorderd.
De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand toe te wijzen op grond van het bepaalde in artikel 592a van het Wetboek van Strafvordering. Nu ter terechtzitting geen bijzondere omstandigheden zijn gebleken waarom er afgeweken zou moeten worden van het liquidatietarief, is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van die vergoeding het liquidatietarief als uitgangspunt gehanteerd dient te worden.
Bij de berekening op grond van genoemd liquidatietarief heeft de rechtbank gelet op de verrichte werkzaamheden, te weten het opstellen van de vordering en het toelichten van de vordering ter terechtzitting. De geldswaarde in hoofdsom ligt tussen de € 195.000,- en € 390.000,-, zodat tarief VI geldt (een tarief van € 2.402,- per punt). In totaal komt daarmee een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 4.804,-. De rechtbank zal dat bedrag toekennen en deze post voor het overige afwijzen.
Immateriële schade
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het hoogst ongebruikelijk is dat voor een vermogensfeit een dergelijk hoog bedrag wordt toegekend.
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat het veiligheidsgevoel van mevrouw [slachtoffer 1] ernstig is aangetast door de inbraak, kent de Nederlandse wet een restrictief stelsel ten aanzien van het toekennen van vergoedingen voor ander nadeel dan vermogensschade. Artikel 6:106 Burgerlijk Wetboek geeft daartoe een limitatieve opsomming. Het recht op vergoeding bestaat slechts:
a. wanneer het oogmerk bestond zodanig nadeel toe te brengen (het oogmerk is gericht op smart);
b. bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze;
c. bij aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
De schade die mevrouw [slachtoffer 1] stelt te hebben geleden, valt onder de aantasting van de persoon op andere wijze. Voor de toewijsbaarheid van een vordering gebaseerd op de aantasting van een persoon op andere wijze is volgens de Hoge Raad het uitgangspunt dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen, waarbij het moet gaan om een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Gevoelens van angst, pijn, boosheid en onbegrip en het gemis van een gevoel van veiligheid vallen niet onder het bereik van de wet, ongeacht hoe voorstelbaar deze gevoelens ook mogen zijn. Mevrouw [slachtoffer 1] heeft ernstiger letsel dan voornoemde gevoelens niet gesteld. Daarom moet de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank wijst aldus een gedeelte van de vordering toe, te weten € 319.080,-, en wel hoofdelijk, en veroordeelt de verdachte tot betaling van de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze.
Daarnaast zal de verdachte worden veroordeeld tot voldoening van de proceskosten tot een bedrag van € 4.804,-.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 5.319,74 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd en in zijn geheel en hoofdelijk kan worden toegewezen. Hij heeft tevens gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een bon van de Breitling ontbreekt en dat niet duidelijk is wat de dagwaarde van de Louis Vuitton tas is.
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden. De schade is voldoende onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De rechtbank wijst aldus een gedeelte van de vordering toe, te weten € 5.319,74 en wel hoofdelijk, en veroordeelt de verdachte tot betaling van de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht hoofdelijk opleggen op de hierna te noemen wijze.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 10 augustus 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 23/004259-15, betreffende het onherroepelijk geworden arrest d.d. 21 januari 2016 van het Gerechtshof te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 136 dagen gevangenisstraf, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 60 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit arrest. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de goederen genoemd onder nummers 7 tot en met 9 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de goederen genoemd onder nummers 1 tot en met 6 op de als bijlage aan dit vonnis gehechte lijst van in beslaggenomen voorwerpen.
De vordering van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] ,
hoofdelijktoe tot € 319.080,- (driehonderdnegentienduizend tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 4.804,-.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , aan de Staat € 319.080,- (driehonderdnegentienduizend tachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 305 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
[slachtoffer 2]
Wijst de vordering van [slachtoffer 2] ,
hoofdelijktoe tot € 5.319,74 (vijfduizend driehonderdnegentien euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] , € 5.319,74 (vijfduizend driehonderdnegentien euro en vierenzeventig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 juli 2018 tot aan de dag van volledige voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 60 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd arrest van 21 januari 2016, namelijk 60 dagen gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. N.J. Koene en G.D. Kleijne, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. B. Pünt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 februari 2019.
Mr. Kleijne is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pg. 2 en 3.
3.Pg. 102 en 104.
4.Pg. 285.
5.Pg. 102 en 112.
6.Pg. 102, 108 en 109.
7.Pg. 141, 142 en 143.
8.Pg. 129 en 133.
9.Pg. 157, 161 en 165.
10.Pg. 50.
11.Pg. 280.
12.Pg. 362