Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan een woninginbraak en eenvoudig witwassen. De zaak betreft een inbraak die plaatsvond op 7 juli 2018 in de woning van twee slachtoffers in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van het helpen bij de inbraak door zijn auto te gebruiken voor de vlucht van de daders. Tijdens de zitting op 1 februari 2019 heeft de officier van justitie, mr. R. Zetsma, gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B. Hartman, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de inbraak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 7 juli 2018 een woninginbraak heeft plaatsgevonden waarbij waardevolle goederen zijn gestolen. De verdachte werd in verband gebracht met de inbraak door zijn auto, een zwarte Fiat 500, die in de buurt van de woning werd gezien. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte zelf de woning was binnengedrongen of dat hij een actieve rol had gespeeld in de inbraak. Wel werd bewezen dat hij opzettelijk behulpzaam was geweest bij de inbraak door de daders naar de plaats delict te rijden en hen te helpen met de buit.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde feiten, maar achtte hem schuldig aan medeplichtigheid aan de woninginbraak en eenvoudig witwassen van een bedrag van € 2.500,- dat afkomstig was van de inbraak. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de benadeelde partijen recht hadden op schadevergoeding voor de geleden schade. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] werd toegewezen tot een bedrag van € 319.080,-, en de vordering van [slachtoffer 2] tot € 5.319,74, beide te vermeerderen met wettelijke rente.