ECLI:NL:RBAMS:2019:10111

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 december 2019
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
C/13/672003 / FA RK 19-5542
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van een voogd voor een minderjarige in het kader van ernstige bedreiging van de ontwikkeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 december 2019 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, geboren in 2004. De moeder, die kampt met ernstige psychiatrische problematiek en verslaving, is niet in staat gebleken om voor haar dochter te zorgen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en Jeugdbescherming Regio Amsterdam als voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd door de situatie thuis, waar sprake is van huiselijk geweld en een onveilige omgeving. De moeder heeft in het verleden meerdere keren hulp gezocht, maar haar verslaving heeft geleid tot een gezagsvacuüm, waardoor de minderjarige niet de zorg en stabiliteit krijgt die zij nodig heeft. De rechtbank heeft de moeder de kans gegeven om haar situatie te verbeteren, maar gezien de recente terugvallen in haar verslaving en de aanhoudende instabiliteit, is terugplaatsing bij de moeder niet realistisch. De rechtbank heeft daarom besloten het gezag van de moeder te beëindigen en Jeugdbescherming als voogd aan te stellen, zodat de minderjarige in een veilige en stabiele omgeving kan opgroeien. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Familie- en Jeugdrecht
Zaakgegevens : C/13/672003 / FA RK 19-5542
Datum uitspraak: 6 december 2019
beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de Raad,
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
- [de moeder]wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder,
- Jeugdbescherming Regio Amsterdamgevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Jeugdbescherming,
- [de vader]wonende te [woonplaats] , hierna te noemen de vader.

1.Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 28 augustus 2019, ingekomen bij de griffie op 30 augustus 2019;
- de brief met bijlage van 5 december 2019 van de zijde van de moeder.
Op 23 september 2019 is de minderjarige [minderjarige] door de kinderrechter gehoord.
Op 6 december 2019 heeft de kinderrechter de zaak, gevoegd met de zaak met nummer C/13/675501 / JE RK 19/1076 inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] en haar halfzusjes [halfzus 1] en [halfzus 2] , ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.M.E. Rietjens,
- de heer [medewerker Jeugdzorg] , namens Jeugdbescherming
- mevrouw F. Huizinga, namens de Raad.
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.
De rechtbank heeft na een schorsing van de zitting onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan op de voet van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 3 januari 2019 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] uitgesproken. Tevens heeft de kinderrechter op 3 januari 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor [minderjarige] voor verblijf (dag en nacht) in een jeugdzorginstelling. Deze maatregelen zijn geldig tot 2 januari 2020.
2.3.
Van juli 2018 tot 3 januari 2019 verbleef [minderjarige] op vrijwillige basis bij [pleegouder] . Van 27 maart 2019 tot 16 augustus 2019 heeft [minderjarige] op een crisisplek verbleven. Sinds 16 augustus 2019 verblijft [minderjarige] bij [zorginstelling] , een open (residentiële) groep van Spirit.
2.4.
De GI heeft zich bij brief van 12 augustus 2019 bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad heeft verzocht het gezag van de moeder te beëindigen en Jeugdbescherming tot voogd over [minderjarige] te benoemen.
3.2.
De Raad legt aan dit verzoek ten grondslag dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] is een kwetsbaar en beschadigd meisje. Zij heeft ernstig huiselijk geweld meegemaakt bij de moeder thuis. De moeder is al een poos niet in staat om haar kinderen te verzorgen en op te voeden vanwege haar psychiatrische problematiek en zeer ernstige verslaving. Zij heeft hen meerdere keren in onveilige situaties gebracht en geeft praktisch geen invulling meer aan het gezag, omdat zij continu onder invloed is. Er is sprake van parentificatie bij [minderjarige] , als het slecht gaat met de moeder gaat [minderjarige] voor de moeder zorgen en dan gaat het ook niet goed met [minderjarige] . Het is de moeder niet gelukt om binnen afzienbare tijd emotioneel en fysiek beschikbaar te zijn voor haar kinderen. De voor [minderjarige] aanvaardbare termijn om in onzekerheid te verkeren over haar perspectief is reeds verstreken. [minderjarige] moet nu duidelijkheid krijgen over waar zij zal verblijven en wie belangrijke beslissingen over haar mag nemen. Zij heeft een vaste plek en een vertrouwde opvoeder nodig om de dingen te leren die passen bij haar leeftijd en haar ervaringen te verwerken. [minderjarige] ’s vader heeft geen gezag. Zij heeft weinig tot geen contact met hem. Plaatsing bij de vader is mede om die reden niet aan de orde. De Raad acht de GI als neutrale instantie het beste in staat de beslissingen over [minderjarige] te nemen.
3.3.
Ter zitting heeft de Raad het volgende naar voren gebracht. Het is positief dat de moeder aangeeft zich nu volledig in te zetten voor de aangeboden hulp. Omdat de moeder nu onder behandeling is hoeft [minderjarige] niet meer voor moeder te zorgen, maar de instabiliteit van moeders situatie trekt aan [minderjarige] en levert veel onzekerheid op. Daarom is terugplaatsing van [minderjarige] naar de moeder niet aan de orde, hoe hard de moeder ook werkt. Er moet nu duidelijkheid worden verschaft over het perspectief van [minderjarige] . Voor de twee jongere kinderen heeft de rechtbank de moeder nog een kans gegeven om zich te bewijzen, maar hun situatie is anders, omdat zij bij hun vader wonen. Het is voorts wenselijk dat er aandacht wordt besteed aan de relatie tussen [minderjarige] en de vader en voorts moet worden onderzocht wat voor hulpverlening voor [minderjarige] moet worden ingezet.

4.Standpunten belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij haar best weer wil doen voor haar kinderen en voor zichzelf. Zij vindt dat het het beste is voor zowel de kinderen als voor haarzelf dat zij het gezag behoudt
.
4.2.
De raadsvrouw van de moeder heeft ter zitting het volgende naar voren gebracht.
De moeder erkent dat het al langere tijd niet goed gaat, vanwege haar verslaving. Voor het overige is er niets mis met haar opvoedvaardigheden. De moeder is van 24 oktober 2019 tot 5 november 2019 met een rechterlijke machtiging opgenomen in de Jellinekkliniek en heeft daar voor het eerst in jaren daadwerkelijk hulp gekregen voor haar verslaving. Vanaf 5 november 2019 is de moeder naar een open groep gegaan en op 21 november 2019 is zij ontslagen uit de kliniek. De moeder aanvaardt de hulp en met uitzondering van één terugval gaat het nu de goede kant op met haar. Zij wil een kans krijgen om te werken aan haar herstel en om te laten zien dat zij een goede moeder kan zijn. Zij zal haar gezag niet misbruiken en de benodigde hulpverlening voor [minderjarige] niet tegenhouden. Zij verzoekt daarom de beslissing op het verzoek aan te houden voor de duur van zes maanden.
4.3.
[minderjarige] heeft aangegeven dat zij niet veel wil zeggen over het verzoek. Het gaat goed met haar. Zij doet een mbo-opleiding en wil een bijbaantje zoeken.
4.4.
De vertegenwoordiger van Jeugdbescherming heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de moeder al vijf jaar kent. De moeder is sinds 21 november 2019 helaas weer teruggevallen in haar verslaving. [minderjarige] is daar verdrietig over. Zij wil graag dat er meer begeleiding komt voor de moeder. [minderjarige] wil graag bij de moeder wonen. Zij zorgt voor de moeder en heeft op die manier ook zelf veel vrijheid om dingen te doen die niet altijd goed zijn voor haar. Zij gaat wel naar school, maar vaak te laat. [minderjarige] is ook wel eens avonden zoek. Zij heeft veel aan haar hoofd. [minderjarige] moet duidelijkheid krijgen en er moet meer aandacht en zorg komen voor [minderjarige] .

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat Jeugdbescherming sinds 2011 in het drangkader betrokken is bij [minderjarige] en dat zij al vanaf januari 2018 een groot deel van de tijd niet meer bij de moeder heeft gewoond. In verband met de psychiatrische en verslavingsproblematiek van de moeder is [minderjarige] in januari 2019 onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. De moeder erkent dat zij al een tijd niet in staat is om voor haar kinderen te zorgen. Volgens de Raad en de GI is bij [minderjarige] sprake van parentificatie, in de zin dat zij zich verantwoordelijk voelt voor de situatie rondom de verslaafde en instabiele moeder. Ter zitting is gebleken dat de situatie van de moeder in 2019 verder is verslechterd. Zij is vanaf de zomer herhaaldelijk met een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen geweest. Op 9 oktober 2019 is zij ontslagen bij Mentrum, maar op 24 oktober 2019 is zij na een terugval weer opgenomen, nu in de Jellinekkliniek. Na haar ontslag uit de Jellinekkliniek op 21 november 2019 heeft zij kort daarop weer een forse terugval gehad in haar verslaving. Doordat de moeder door haar psychische problemen en alcoholverslaving niet beschikbaar is voor [minderjarige] en tijdens de dwangopnames ook niet bereikbaar is voor [minderjarige] is er feitelijk al geruime tijd sprake van een gezagsvacuüm. Dat gezagsvacuüm leidt ook tot praktische problemen zoals de onmogelijkheid voor [minderjarige] om ten behoeve van haar bijbaantje een bankrekening te openen nu een schriftelijke toestemming van de moeder niet kon worden overgelegd.
5.3.
De moeder kan vanwege haar eigen problematiek al lange tijd niet de benodigde zorg en opvoeding aan [minderjarige] geven. De alcoholverslaving van de moeder is hardnekkig (gebleken) en gelet op de recente terugval is niet te verwachten dat de moeder deze problematiek op afzienbare termijn de baas kan worden. Uit hetgeen de Raad en de GI naar voren hebben gebracht blijkt dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] . Terugplaatsing binnen een redelijke termijn bij de moeder is niet realistisch en ook niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] , die veel heeft meegemaakt, moet nu hulp krijgen en in een stabiele omgeving kunnen werken aan haar eigen ontwikkeling. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is naar het oordeel van de rechtbank verstreken. Het is noodzakelijk dat voor haar duidelijk wordt dat haar perspectief niet bij de moeder ligt. Het verzoek van de moeder om aanhouding van de beslissing voor zes maanden wordt mede om die reden afgewezen. Bij die afwijzing speelt ook een rol dat de moeder na de recente opnames telkens weer binnen hele korte tijd terugvalt in haar verslaving. Het is dan ook niet te verwachten dat de moeder binnen een redelijke termijn weer een betrouwbare en beschikbare ouder voor [minderjarige] kan zijn, die voor [minderjarige] kan zorgen en haar in haar ontwikkeling kan steunen.
5.4.
De conclusie is dan ook dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn. Daarmee is voldaan aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder worden toegewezen.
5.5.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over haar te benoemen.
5.6.
Jeugdbescherming heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat Jeugdbescherming moet worden belast met de voogdij, omdat deze instantie vanuit een neutrale rol de belangen van [minderjarige] kan behartigen.

6.De beslissing

De rechtbank:
-beëindigt het ouderlijk gezag van
[de moeder], geboren [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats] , Brazilië over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
-benoemt tot voogd over genoemde minderjarige Jeugdbescherming Regio Amsterdam, gevestigd te Amsterdam;
-verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
-wijst af het anders of meer verzochte.
Deze beslissing is op 6 december 2019 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.H.J. Evers, kinderrechter, mede namens mr. H.M. Patijn en mr. C.W. Wiertz-Wezenbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.H.H. Krajenbrink als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beslissing is op 20 december 2019 vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Amsterdam