ECLI:NL:RBAMS:2019:10068

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 december 2019
Publicatiedatum
28 januari 2020
Zaaknummer
13/650264-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroving in groepsverband met geweld en voorhanden hebben van een vuurwapen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1999 en gedetineerd. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een beroving die op 28 januari 2019 plaatsvond, waarbij de aangever onder bedreiging van een vuurwapen en een mes gedwongen werd zijn bezittingen af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij de beroving, waarbij de aangever werd gedwongen om zijn bankpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte een half geladen pistool voorhanden had op 26 juni 2019. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en de aanstaande vaderrol. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding gevorderd, die gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650264-19 (Promis)
Datum uitspraak: 31 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres,
[adres 1] ,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Kouwenhoven en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. El Haddouchi naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van 18 december 2019 – ervan beschuldigd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.diefstal in vereniging van meerdere voorwerpen, toebehorende aan [aangever] , met (bedreiging van) geweld, (
subsidiair: medeplichtigheid);
2.diefstal in vereniging van meerdere geldbedragen, toebehorende aan [aangever] , door middel van een valse sleutel (
subsidiair: medeplichtigheid);
3.voorhanden hebben van een wapen en munitie op 26 juni 2019 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 28 januari 2019 tussen 02:45 en 03:00 uur heeft aangever [aangever] op een parkeerterrein aan de Baron de Coubertinlaan te Amsterdam een afspraak om lachgaspatronen te verkopen. Aldaar wordt hij door een aantal mannen onder bedreiging van een vuurwapen en een mes gedwongen om onder meer zijn bankpas, pincode, contant geld, telefoons en autosleutels af te geven en om de limiet van zijn bankrekening te verhogen. Met de gestolen bankpas wordt vervolgens geld van zijn rekening gepind en er wordt met zijn bankpas afgerekend bij een tankstation. De daders nemen ook lachgastanks uit de kofferbak van zijn auto weg. Het gebruikte mes is achtergebleven in de auto van aangever.
De vraag is of verdachte (hierna ook genoemd [verdachte] ) hierbij betrokken is geweest. Tegelijk met de zaak tegen verdachte zijn de zaken tegen medeverdachten [naam 1] (hierna ook [naam 1] ) en [naam medeverdachte] (hierna ook: [naam medeverdachte] ) behandeld. Ook in de zaken van de medeverdachten doet de rechtbank uitspraak.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de onder feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden op grond van het volgende. Op 10 februari 2019 zijn [verdachte] , [naam 1] en [naam medeverdachte] aangehouden als verdachten in een andere zaak en zijn hun telefoons in beslag genomen. De bij [verdachte] inbeslaggenomen telefoon blijkt van diefstal afkomstig, namelijk van aangever [aangever] . Uit WhatsAppberichten die in de telefoons van de drie verdachten zijn gevonden blijkt dat zij de beroving op 28 januari 2019 hebben medegepleegd. Op de camerabeelden bij het parkeerterrein is te zien dat in totaal negen personen een rol hebben gespeeld bij de beroving. Geen van de drie verdachten heeft openheid van zaken gegeven welke rol zij precies hebben gespeeld, maar uit de WhatsAppberichten volgt duidelijk dat zij alle drie betrokken zijn. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat wanneer sprake is van een in gezamenlijkheid gepleegd feit en er geen openheid wordt verschaft in wie welke rol heeft, dit leidt tot een bewezenverklaring voor medeplegen.
Ook feit 3 kan bewezen worden. Verdachte heeft bekend dat hij het wapen (met daarin munitie) voorhanden heeft gehad.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Uit de telefoongegevens zou blijken dat verdachte aangever heeft gebeld om af te spreken op de parkeerplaats, maar aangever heeft verklaard dat de beller een Nederlandse stem heeft, terwijl verdachte een Surinaams accent heeft. Verdachte kan dus niet de beller zijn geweest. Aangever heeft ook duidelijk verklaard dat hij verdachte niet heeft herkend als een van de daders, niet aan zijn uiterlijk en niet aan zijn stem. Verdachte voldoet ook niet aan het signalement van de daders. Tevens is verdachte niet herkend als een van de personen die bij de pinautomaat of het tankstation heeft gepind. Verder wordt in de chatgesprekken gecommuniceerd met ene ‘Hulkster’, maar dat is niet de bijnaam van verdachte. Zijn bijnaam is: ‘ [bijnaam verdachte] ’. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij de (gestolen) iPhone 7 op 28 januari 2019 tweedehands heeft gekocht. Kennelijk had de verkoper van de telefoon iets te maken met de overval en wilde deze snel van de telefoon af.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat twee mannen, NN1 en NN2, een vuurwapen en een mes op hem hebben gericht en dat zijn pinpas door NN1 aan een derde betrokkene, NN3, werd mee gegeven. Van NN1 en NN2 heeft aangever een signalement gegeven. De rechtbank kan echter niet vaststellen of verdachte een van de twee mannen is geweest die een vuurwapen of mes op aangever hebben gericht en evenmin of hij NN3 was. Ook de camerabeelden geven daarover geen uitsluitsel. De vraag is of op een andere wijze van zijn betrokkenheid bij de beroving blijkt.
Uit het dossier blijkt dat aangever voor het maken van de afspraak om lachgas te verkopen contact heeft gehad met een telefoonnummer dat aan [verdachte] wordt gekoppeld. Ook blijkt dat (een simkaart met) een ander telefoonnummer van [verdachte] , na de beroving, in de gestolen privé telefoon van aangever heeft gezeten. Deze gestolen telefoon is in de auto van [naam medeverdachte] aangetroffen toen alle drie de verdachten op 10 februari 2019 werden aangehouden op verdenking van een ander strafbaar feit.
Uit WhatsAppberichten – die op de bij de drie verdachten inbeslaggenomen telefoons zijn gevonden – blijkt dat [naam 1] aan [naam medeverdachte] vraagt of hij mee gaat naar ‘dat ballonnen ding’, dat [naam medeverdachte] niks hoeft te doen en gewoon z’n ‘chans’ (geld) krijgt. [verdachte] en [naam 1] hebben ook contact met elkaar over de vraag of [naam medeverdachte] mee gaat of niet.
Vier minuten nadat aangever is beroofd, wordt bij een geldautomaat op de Van der Pekstraat om 02.10 uur € 1.000,- gepind van de ING-rekening van aangever. Uit WhatsAppberichten blijkt dat [naam 1] – terwijl hij volgens cell-ID gegevens in de nabijheid van [naam medeverdachte] kan worden geplaatst – contact heeft met ‘ [naam 2] ’ over het zetten van geld op een ING-rekening wat ‘vies vies’ is, dat er ‘een doezoe’ (duizend) van de rekening is gehaald en dat de limiet is verhoogd.
Uit WhatsAppberichten blijkt dat [naam 1] – terwijl hij volgens cell-ID gegevens in de nabijheid van [naam medeverdachte] kan worden geplaatst – ‘ [naam 2] ’ een bericht stuurt dat ‘ze gaan kijken wat ze bij de BP kunnen kopen’ en dat hij op een veilige afstand (van de camera’s) blijft staan. Op camerabeelden van tankstation BP is te zien dat een persoon om 03.34 uur blikjes Red Bull en sigaretten afrekent met de gestolen bankpas van aangever. Op die camerabeelden wordt rond dat tijdstip ook de auto van [naam medeverdachte] gezien.
Uit de WhatsAppberichten volgt verder dat de lachgasflessen – nadat de beroving heeft plaatsgevonden – in de voortuin van [naam medeverdachte] zijn gezet en dat deze lachgasflessen de volgende ochtend verdwenen blijken te zijn. [naam medeverdachte] heeft zowel met [naam 1] als met [verdachte] contact over de verdwenen lachgasflessen. Zo schrijft [naam 1] aan [naam medeverdachte] : “Hopelijk hebben een paar Marokkanen het gwn genakt”.
Tot slot wordt na de beroving in de auto van aangever een mes gevonden, met daarop een DNA-mengprofiel. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [naam 1] donor van een deel van het DNA kan zijn en dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering van hem en twee anderen is, dan dat het van drie willekeurige personen is.
Deze omstandigheden schreeuwen om een verklaring van verdachte.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij niets afwist van de beroving en er niets mee te maken had. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de iPhone 7 plus (de gestolen telefoon van aangever) op 28 januari 2019 tweedehands heeft gekocht.
Dat verdachte de telefoon tweedehands heeft gekocht op dezelfde dag dat de telefoon is gestolen vindt de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte wil immers geen namen noemen en hij wil niet verklaren waar hij de telefoon precies heeft gekocht. Zijn verklaring kan zo niet worden geverifieerd. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niets afwist van de beroving evenmin aannemelijk, voornamelijk gelet op voornoemde WhatsAppberichten. Hieruit blijkt namelijk dat hij aan [naam 1] heeft gevraagd of [naam medeverdachte] zou komen en dat verdachte diegene is die gebeld heeft met aangever om af te spreken op het parkeerterrein waar aangever vervolgens werd beroofd.
De raadsman heeft nog benoemd dat verdachte niet diegene kan zijn geweest die aangever heeft gebeld, omdat verdachte een Surinaams accent heeft. De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting horen praten en vindt zijn accent niet zodanig opvallend dat aangever dit had moeten opvallen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte – na de beroving – de gestolen privé telefoon van aangever in zijn bezit heeft gehad en dat hij met zijn medeverdachten contact heeft gehad over de verdwenen lachgasflessen uit de tuin van [naam medeverdachte] .
Gelet op deze zeer verdachte omstandigheden, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte een aandeel heeft gehad bij de beroving.
Is sprake van medeplegen?
In dit geval kan met betrekking tot de toedracht van de beroving worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies wat is gedaan. Uit jurisprudentie volgt dat indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat zich in deze zaak een vergelijkbare situatie voordoet. De exacte rolverdeling tussen de medeplegers is niet vast te stellen, omdat de verdachten daarover niet wensen te verklaren. Tegelijkertijd bestaan er geen contra-indicaties die erop duiden dat verdachte geen rol als medepleger heeft gehad bij de beroving, terwijl verdachte hier ook geen aannemelijke verklaring over heeft afgelegd.
Alles overwegende geven voornoemde feiten en omstandigheden blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de beroving. Dit betekent dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Gedeeltelijke vrijspraak bij feit 1
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij – terwijl een vuurwapen en een mes op hem werden gericht – zijn bezittingen heeft afgegeven aan NN1. Dit betreft een pashouder, meerdere pasjes, € 300 aan contant geld, een autosleutel, een Apple telefoon en een Alcatel telefoon. Wanneer iemand door geweld en/of bedreiging met geweld wordt gedwongen tot afgifte van een goed, gaat het om afpersing. Verdachte wordt echter alleen diefstal verweten en niet afpersing. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de volgende goederen op de tenlastelegging bij feit 1: ‘een pashouder, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een bankpas (met bijbehorende pincode), een OV chipkaart, een schoolpas, een ANWB pas, een verzekeringspas, 300 euro, telefoons en een autosleutel’.
Van de vijf lachgasflessen blijkt uit de bewijsmiddelen dat aangever deze niet heeft afgegeven, maar dat deze zijn weggenomen. De diefstal van deze lachgasflessen wordt dus wel bewezen verklaard.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft bekend dat hij een wapen (waarin ook munitie zat) voorhanden heeft gehad op 26 juni 2019 te Amsterdam. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door het overige bewijs in het dossier. Feit 3 wordt dan ook bewezen verklaard.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. primair:
op 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5 lachgastanks toebehorende aan [aangever] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [aangever] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en zijn mededaders
- met die [aangever] (telefonisch) een afspraak hebben gemaakt en
- met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een mes in de richting van die [aangever] zijn gelopen en
- dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de borst van die [aangever] hebben gericht en
- dat mes aan die [aangever] hebben getoond en
- tegen de borst en het gezicht van die [aangever] hebben gestompt en
- ( daarbij) die [aangever] dreigend (onder meer) de woorden toegevoegd: "Ga zitten in de auto, anders maak ik je dood" en "Als je liegt, dan maken wij je kapot" en "Als wij er nu achter komen dat je meer hebt dan ben je de lul";
2. primair:
op 28 januari 2019 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 1.000,- euro en een geldbedrag van 19,50 euro en een geldbedrag van 50,- euro, toebehorend aan [aangever] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededaders dat weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas en pincode van die [aangever] , waartoe hij verdachte en zijn mededaders, niet gerechtigd waren die te gebruiken;
3.
op 26 juni 2019 te Amsterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zastava, type M70A, kaliber 9 mm Luger en munitie van categorie III te weten 3 patronen, kaliber 9 mm Luger voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de duur die verdachte in voorarrest heeft gezeten. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met de gewelddadige aanhouding waarbij verdachte gewond is geraakt, het gegeven dat verdachte een 'first offender' is en dat verdachte het wapen bij zich had omdat hij zich onveilig voelde. Tot slot wordt verzocht om rekening te houden met de jonge leeftijd (20 jaar) van verdachte en dat hij in januari 2020 vader wordt van een tweeling.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een beroving, die in groepsverband werd gepleegd. Het slachtoffer werd op een parkeerterrein 45 minuten lang gegijzeld, waarbij hij werd geslagen en waarbij een vuurwapen en een mes op hem werden gericht. Hij moest onder meer zijn pinpas en pincode afgeven en de limiet van zijn bankrekening verhogen. Verder werden lachgastanks uit de kofferbak van zijn auto weggenomen. Van de rekening van het slachtoffer is vervolgens een geldbedrag van € 1.000,- gepind en er is met zijn pinpas bij een tankstation afgerekend. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke gewelddadige delicten, naast de overlast en financiële schade die zij daardoor ondervinden, daar nog gedurende lange tijd nadelige psychische gevolgen door kunnen ervaren. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring. Het slachtoffer heeft verklaard dat hij zich machteloos, geïntimideerd en doodsbang voelde. Hij sliep slecht door de herinneringen en nasleep van de beroving en inmiddels is bij hem door een psycholoog een posttraumatische stressstoornis (PTSS) geconstateerd. Verdachte heeft voor zijn aandeel geen verantwoordelijkheid genomen tijdens het strafproces, wat extra kwetsend moet zijn voor het slachtoffer.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een half geladen pistool. Verdachte droeg het wapen in het openbaar en onder handbereik, namelijk in de zak van zijn broek. Dit baart allereerst zorgen over de bedoelingen van verdachte, maar het is ook algemeen bekend dat wapenbezit vaak leidt tot het daadwerkelijk gebruik ervan, ook al was dat niet vooraf het plan.
Ook is door de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte van 20 november 2019, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het rapport van de reclassering van 9 december 2019, opgemaakt door C.S. Pruis. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene heeft geen zinvolle en structurele dagbesteding en het ontbreekt hem aan een inkomen. Hij heeft schulden, maar geen capaciteit om deze af te lossen. Betrokkene gebruikt meerdere keren per week softdrugs. Een gebrek aan vaardigheden om zijn problemen op adequate wijze aan te pakken lijkt mede ten grondslag te liggen aan het ten laste gelegde. Steunende factoren zijn mogelijk zijn huisvesting bij zijn moeder. Betrokkene heeft laten weten in januari 2020 vader te worden van een tweeling. Mogelijk dat het verantwoordelijkheidsgevoel dat betrokkene zegt te hebben een risico beperkende factor kan zijn. Vooralsnog ziet de Reclassering voornamelijk criminogene factoren die in algemene zin de kans op recidive doen verhogen. Bij een veroordeling wordt geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen, bestaande uit een meldplicht bij de Reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en dagbesteding.
Verder wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Uit het wegingskader komen geen doorslaggevende redenen naar voren om betrokkene middels het jeugdstrafrecht te berechten.
Bij de strafoplegging wordt door de rechtbank aansluiting gezocht bij de Amsterdamse oriëntatiepunten voor het bezit van vuurwapens. In de Amsterdamse oriëntatiepunten is het uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een wapen in de publieke ruimte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Verder is aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting die de rechtbanken hebben afgesproken. Het oriëntatiepunt voor ‘een straatroof met licht geweld of verbale dreiging’ wijst op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Het oriëntatiepunt voor ‘een overval op een vrachtwagen’ wijst op een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden. De rechtbank vindt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten tussen deze twee oriëntatiepunten in liggen, maar dat strafverzwarend meeweegt dat de feiten in georganiseerd verband zijn gepleegd en dat het slachtoffer gedurende langere tijd tegen zijn wil met geweld en bedreiging van geweld werd vastgehouden.
Alles overziend wordt aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank verbindt hieraan als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en dagbesteding. Het voorwaardelijke deel van de straf strekt ertoe verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst weer aan (soortgelijke) strafbare feiten schuldig te maken.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert in totaal € 12.308,76, waarvan € 8.808,76 aan materiële schade en € 3.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering voor een bedrag van € 12.275,81 toe te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Ten aanzien van de materiële gevorderde schade is de vordering voldoende concreet omschreven en onderbouwd, behoudens met betrekking tot de voetbaltas (€ 32,93) en het inkomensverlies (€ 5.496,-). Ten aanzien van de voetbaltas is onvoldoende komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Verder is het inkomensverlies onvoldoende onderbouwd, omdat de winst uit onderneming nog niet is vastgesteld. In deze twee kostenposten wordt de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaard. De vordering tot materiële schade wordt tot een bedrag van in totaal € 3.279,81 toegewezen, inclusief de wettelijke rente. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voorts bedraagt de vordering € 3.500,00 aan geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en psychisch nadelige gevolgen heeft ondervonden. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 2.500,00, inclusief de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering zal aldus worden toegewezen voor een bedrag van totaal € 5.779,81, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens benadeelde [aangever] hoofdelijk aansprakelijk voor de schade.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal ten behoeve van het slachtoffer [aangever] ook de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 en 2 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op voornoemd bedrag van € 5.779,81 (vijfduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van feit 2 primair:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Ten aanzien van feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich – nadat hij wordt opgeroepen door de reclassering – meldt bij reclassering Nederland op het adres [adres 2] . Hierna moet hij zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo frequent en zo lang de reclassering dat nodig vindt. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
- zich gedurende de proeftijd van twee jaren laat behandelen door forensische polikliniek De Waag of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven. De behandeling richt zich op het verkrijgen van inzicht in het maken van (verleerde) keuzes, met als inzet de kans op recidive te doen verminderen. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt het meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de Reclassering daarbij inzicht in zijn financiën en schulden;
- meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle en structurele dagbesteding.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
a. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
b. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Wijst de vordering van
[aangever], wonende te [plaatsnaam slachtoffer] , toe tot € 5.779,81 (vijfduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] , € 5.779,81 (vijfduizend zevenhonderdnegenenzeventig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 januari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 63 (drieënzestig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 december 2019.