3.4Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 en 2
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat twee mannen, NN1 en NN2, een vuurwapen en een mes op hem hebben gericht en dat zijn pinpas door NN1 aan een derde betrokkene, NN3, werd mee gegeven. Van NN1 en NN2 heeft aangever een signalement gegeven. De rechtbank kan echter niet vaststellen of verdachte een van de twee mannen is geweest die een vuurwapen of mes op aangever hebben gericht en evenmin of hij NN3 was. Ook de camerabeelden geven daarover geen uitsluitsel. De vraag is of op een andere wijze van zijn betrokkenheid bij de beroving blijkt.
Uit het dossier blijkt dat aangever voor het maken van de afspraak om lachgas te verkopen contact heeft gehad met een telefoonnummer dat aan [verdachte] wordt gekoppeld. Ook blijkt dat (een simkaart met) een ander telefoonnummer van [verdachte] , na de beroving, in de gestolen privé telefoon van aangever heeft gezeten. Deze gestolen telefoon is in de auto van [naam medeverdachte] aangetroffen toen alle drie de verdachten op 10 februari 2019 werden aangehouden op verdenking van een ander strafbaar feit.
Uit WhatsAppberichten – die op de bij de drie verdachten inbeslaggenomen telefoons zijn gevonden – blijkt dat [naam 1] aan [naam medeverdachte] vraagt of hij mee gaat naar ‘dat ballonnen ding’, dat [naam medeverdachte] niks hoeft te doen en gewoon z’n ‘chans’ (geld) krijgt. [verdachte] en [naam 1] hebben ook contact met elkaar over de vraag of [naam medeverdachte] mee gaat of niet.
Vier minuten nadat aangever is beroofd, wordt bij een geldautomaat op de Van der Pekstraat om 02.10 uur € 1.000,- gepind van de ING-rekening van aangever. Uit WhatsAppberichten blijkt dat [naam 1] – terwijl hij volgens cell-ID gegevens in de nabijheid van [naam medeverdachte] kan worden geplaatst – contact heeft met ‘ [naam 2] ’ over het zetten van geld op een ING-rekening wat ‘vies vies’ is, dat er ‘een doezoe’ (duizend) van de rekening is gehaald en dat de limiet is verhoogd.
Uit WhatsAppberichten blijkt dat [naam 1] – terwijl hij volgens cell-ID gegevens in de nabijheid van [naam medeverdachte] kan worden geplaatst – ‘ [naam 2] ’ een bericht stuurt dat ‘ze gaan kijken wat ze bij de BP kunnen kopen’ en dat hij op een veilige afstand (van de camera’s) blijft staan. Op camerabeelden van tankstation BP is te zien dat een persoon om 03.34 uur blikjes Red Bull en sigaretten afrekent met de gestolen bankpas van aangever. Op die camerabeelden wordt rond dat tijdstip ook de auto van [naam medeverdachte] gezien.
Uit de WhatsAppberichten volgt verder dat de lachgasflessen – nadat de beroving heeft plaatsgevonden – in de voortuin van [naam medeverdachte] zijn gezet en dat deze lachgasflessen de volgende ochtend verdwenen blijken te zijn. [naam medeverdachte] heeft zowel met [naam 1] als met [verdachte] contact over de verdwenen lachgasflessen. Zo schrijft [naam 1] aan [naam medeverdachte] : “Hopelijk hebben een paar Marokkanen het gwn genakt”.
Tot slot wordt na de beroving in de auto van aangever een mes gevonden, met daarop een DNA-mengprofiel. Uit het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat [naam 1] donor van een deel van het DNA kan zijn en dat het meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering van hem en twee anderen is, dan dat het van drie willekeurige personen is.
Deze omstandigheden schreeuwen om een verklaring van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij niets afwist van de beroving en er niets mee te maken had. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de iPhone 7 plus (de gestolen telefoon van aangever) op 28 januari 2019 tweedehands heeft gekocht.
Dat verdachte de telefoon tweedehands heeft gekocht op dezelfde dag dat de telefoon is gestolen vindt de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte wil immers geen namen noemen en hij wil niet verklaren waar hij de telefoon precies heeft gekocht. Zijn verklaring kan zo niet worden geverifieerd. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij niets afwist van de beroving evenmin aannemelijk, voornamelijk gelet op voornoemde WhatsAppberichten. Hieruit blijkt namelijk dat hij aan [naam 1] heeft gevraagd of [naam medeverdachte] zou komen en dat verdachte diegene is die gebeld heeft met aangever om af te spreken op het parkeerterrein waar aangever vervolgens werd beroofd.
De raadsman heeft nog benoemd dat verdachte niet diegene kan zijn geweest die aangever heeft gebeld, omdat verdachte een Surinaams accent heeft. De rechtbank heeft verdachte ter terechtzitting horen praten en vindt zijn accent niet zodanig opvallend dat aangever dit had moeten opvallen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Tevens blijkt uit het dossier dat verdachte – na de beroving – de gestolen privé telefoon van aangever in zijn bezit heeft gehad en dat hij met zijn medeverdachten contact heeft gehad over de verdwenen lachgasflessen uit de tuin van [naam medeverdachte] .
Gelet op deze zeer verdachte omstandigheden, kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte een aandeel heeft gehad bij de beroving.
Is sprake van medeplegen?
In dit geval kan met betrekking tot de toedracht van de beroving worden vastgesteld dat deze door "verenigde personen" is begaan, maar kan niet direct worden vastgesteld door wie precies wat is gedaan. Uit jurisprudentie volgt dat indien in een dergelijk geval de verdachte zelf kort na de diefstal wordt aangetroffen in omstandigheden die op betrokkenheid bij het strafbare feit duiden, sprake kan zijn van een situatie waarin het uitblijven van een aannemelijk verklaring van de verdachte van belang is voor de beantwoording van de vraag of het tenlastegelegde medeplegen kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat zich in deze zaak een vergelijkbare situatie voordoet. De exacte rolverdeling tussen de medeplegers is niet vast te stellen, omdat de verdachten daarover niet wensen te verklaren. Tegelijkertijd bestaan er geen contra-indicaties die erop duiden dat verdachte geen rol als medepleger heeft gehad bij de beroving, terwijl verdachte hier ook geen aannemelijke verklaring over heeft afgelegd.
Alles overwegende geven voornoemde feiten en omstandigheden blijk van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten met betrekking tot de beroving. Dit betekent dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen het onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft gepleegd.
Gedeeltelijke vrijspraak bij feit 1
Aangever heeft in zijn aangifte verklaard dat hij – terwijl een vuurwapen en een mes op hem werden gericht – zijn bezittingen heeft afgegeven aan NN1. Dit betreft een pashouder, meerdere pasjes, € 300 aan contant geld, een autosleutel, een Apple telefoon en een Alcatel telefoon. Wanneer iemand door geweld en/of bedreiging met geweld wordt gedwongen tot afgifte van een goed, gaat het om afpersing. Verdachte wordt echter alleen diefstal verweten en niet afpersing. Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal van de volgende goederen op de tenlastelegging bij feit 1: ‘een pashouder, een rijbewijs, een kentekenbewijs, een bankpas (met bijbehorende pincode), een OV chipkaart, een schoolpas, een ANWB pas, een verzekeringspas, 300 euro, telefoons en een autosleutel’.
Van de vijf lachgasflessen blijkt uit de bewijsmiddelen dat aangever deze niet heeft afgegeven, maar dat deze zijn weggenomen. De diefstal van deze lachgasflessen wordt dus wel bewezen verklaard.
Ten aanzien van feit 3
Verdachte heeft bekend dat hij een wapen (waarin ook munitie zat) voorhanden heeft gehad op 26 juni 2019 te Amsterdam. De bekennende verklaring van verdachte wordt ondersteund door het overige bewijs in het dossier. Feit 3 wordt dan ook bewezen verklaard.