ECLI:NL:RBAMS:2019:10062

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
22 januari 2020
Zaaknummer
13/845500-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid officier van justitie als sanctie op overschrijding redelijke termijn

Op 18 december 2019 heeft de politierechter te Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk vervaardigen van sigaretten buiten een aangewezen accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van sigaretten en tabak die niet in de heffing waren betrokken. De tenlastelegging betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 december 2013 en 6 februari 2014. De officier van justitie, mr. E.L. Edens, heeft in zijn standpunt aangegeven dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar dat dit volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Hij stelde voor om compensatie te zoeken in de op te leggen straf.

De politierechter heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak aanzienlijk is en dat dit niet voor rekening van de verdachte had mogen komen. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte sinds haar aanhouding op 6 februari 2014 bijna zes jaar in onzekerheid heeft verkeerd. De redenen die door het Openbaar Ministerie zijn aangevoerd voor het tijdsverloop, zoals het zoeken naar leidinggevenden van een criminele organisatie, zijn door de politierechter als onvoldoende beoordeeld. De verdediging heeft geen aandeel gehad in het tijdsverloop en de zaak had eerder inhoudelijk behandeld kunnen worden.

Uiteindelijk heeft de politierechter geconcludeerd dat het strafvorderlijk belang bij vervolging van de verdachte ontbreekt en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, politierechter, in aanwezigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

AANTEKENING MONDELING VONNIS
Parketnummer: 13/845500-14
Datum uitspraak: 18 december 2019
Vonnis van de politierechter te Amsterdam, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 december 2019. De officier van justitie, mr. E.L. Edens, heeft zijn standpunt kenbaar gemaakt.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk buiten een daarvoor aangewezen accijnsgoederenplaats vervaardigen van sigaretten en het opzettelijk voorhanden hebben van sigaretten en tabak die niet in de heffing waren betrokken, in de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar dat dit, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Compensatie zal moeten worden gezocht in de omvang van de op te leggen straf. De officier van justitie zal een gevangenisstraf eisen gelijk aan de duur van het voorarrest en een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf.
De reden voor het tijdverloop is met name gelegen in het feit dat het Openbaar Ministerie de zaak in volle omvang bij de rechtbank had willen aanbrengen. De inspanningen van het Openbaar Ministerie zijn er op gericht geweest om de leidinggevenden te vinden, zodat de criminele organisatie in haar geheel en tegelijkertijd kon worden berecht. Dit is niet gelukt.
De officier van justitie vindt dat de verdachte door het tijdverloop niet in haar verdedigingsbelang is geschaad: het is niet zo dat door het tijdsverloop de waarheid niet meer achterhaald kan worden.
3.2
Het oordeel van de politierechter
De politierechter doet gelijktijdig uitspraak in de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5].
De politierechter is van oordeel dat het tijdsverloop in deze zaak moet worden aangemerkt als een forse overschrijding van de redelijke termijn.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag ter Bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), worden gecompenseerd door strafvermindering en kan dit niet leiden tot niet-ontvankelijkheid (Hoge Raad 17 juni 2008, LJN BD2578).
In deze zaak is de politierechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere sanctie op de termijnoverschrijding dan de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Daarbij worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Verdachte is aangehouden op 6 februari 2014, heeft vervolgens 18 dagen vastgezeten en is vrijgelaten op grond van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging bevat feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van 1 december 2013 tot en met 6 februari 2014. Sinds de aanhouding is inmiddels bijna zes jaar verstreken.
De officier van justitie noemt als reden van het tijdsverloop dat het Openbaar Ministerie geprobeerd heeft om de leidinggevenden in deze zaak te vinden, zodat de criminele organisatie in haar geheel en tegelijkertijd kon worden berecht. De politierechter is van oordeel dat dit niet voor rekening van verdachte had mogen komen en acht deze reden onvoldoende. De verdediging heeft geen aandeel gehad in het grote tijdsverloop en de zaak had dan ook op een veel kortere termijn inhoudelijk kunnen worden behandeld.
De ernstige overschrijding van de termijn is daarmee naar het oordeel van de politierechter te wijten aan het optreden van het Openbaar Ministerie en heeft tot gevolg dat het verdedigingsbelang wordt geschonden waarbij ook de waarheidsvinding een rol speelt.
Naast het tijdsverloop is gekeken naar de aard van het strafbare feit, de omstandigheden waaronder dit zou zijn gepleegd, de rol van verdachte hierbij, haar verklaringen en de duur van de voorlopige hechtenis.
Als tot een bewezenverklaring zou worden gekomen ziet de politierechter op grond van het bovenstaande nauwelijks nog ruimte voor een eventuele strafoplegging die op dit moment nog enig strafdoel kan dienen.
Conclusie van het voorgaande moet zijn dat het strafvorderlijk belang dat de officier van justitie nog bij vervolging van de verdachte heeft, ontbreekt.

4.Beslissing

De politierechter komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. van Dijk, politierechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Struijkenkamp griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2019.
[...]