ECLI:NL:RBAMS:2019:10062
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid officier van justitie als sanctie op overschrijding redelijke termijn
Op 18 december 2019 heeft de politierechter te Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig zou hebben gemaakt aan het opzettelijk vervaardigen van sigaretten buiten een aangewezen accijnsgoederenplaats en het voorhanden hebben van sigaretten en tabak die niet in de heffing waren betrokken. De tenlastelegging betreft feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 december 2013 en 6 februari 2014. De officier van justitie, mr. E.L. Edens, heeft in zijn standpunt aangegeven dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden, maar dat dit volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet leidt tot niet-ontvankelijkheid. Hij stelde voor om compensatie te zoeken in de op te leggen straf.
De politierechter heeft echter geoordeeld dat de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak aanzienlijk is en dat dit niet voor rekening van de verdachte had mogen komen. De politierechter heeft vastgesteld dat de verdachte sinds haar aanhouding op 6 februari 2014 bijna zes jaar in onzekerheid heeft verkeerd. De redenen die door het Openbaar Ministerie zijn aangevoerd voor het tijdsverloop, zoals het zoeken naar leidinggevenden van een criminele organisatie, zijn door de politierechter als onvoldoende beoordeeld. De verdediging heeft geen aandeel gehad in het tijdsverloop en de zaak had eerder inhoudelijk behandeld kunnen worden.
Uiteindelijk heeft de politierechter geconcludeerd dat het strafvorderlijk belang bij vervolging van de verdachte ontbreekt en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging. Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. van Dijk, politierechter, in aanwezigheid van mr. I. Struijkenkamp, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 december 2019.