ECLI:NL:RBAMS:2019:10046

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/205191-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak en opzetheling in Amsterdam

Op 13 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van autodiefstal en opzetheling. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat op 29 november 2019 op de terechtzitting werd behandeld. De officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, vorderde een veroordeling van de verdachte, die in een verslavingskliniek verbleef. De tenlastelegging omvatte diefstal met braak uit een auto op 25 juni 2019, diefstal van een telefoon uit een bestelbus op 20 augustus 2019, en diefstal met braak uit een auto op 23 augustus 2019, met als subsidiaire aanklacht opzetheling van een telefoon op 24 augustus 2019.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte vrijgesproken werd van de diefstal van de telefoon uit de bestelbus en de diefstal uit de auto van een derde persoon, maar wel schuldig werd bevonden aan de diefstal uit de auto van de eerste persoon en opzetheling van de telefoon. De rechtbank baseerde haar oordeel op de aangiften en camerabeelden die de verdachte in verband brachten met de diefstal uit de auto van de eerste persoon. De verdachte had de autoruit ingeslagen en goederen gestolen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de recidive van de verdachte en zijn verslavingsproblematiek, en besloot dat het van belang was dat hij zijn behandeling voortzette.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/205191-19 en 13/246839-18 (tul)
Datum uitspraak: 13 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
verblijvende in de verslavingskliniek [naam kliniek] in [locatie kliniek] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. B. Yesilgöz naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan
1. diefstal met braak/verbreking van goederen uit een personenauto van [persoon 1] op 25 juni 2019;
2. diefstal van een telefoon van [persoon 2] uit een bestelbus op 20 augustus 2019;
3.
primair: diefstal met braak/verbreking van goederen uit een auto van [persoon 3] op 23 augustus 2019;
subsidiair: heling van een telefoon op 24 augustus 2019.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle feiten bewezen kunnen worden. Op basis van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen waarin de camerabeelden worden beschreven kan bewezen worden dat verdachte goederen uit de auto van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) heeft gestolen (feit 1). Ook de diefstal uit de bestelbus van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) kan worden bewezen (feit 2). [persoon 2] heeft aangifte gedaan en verdachte is door een verbalisant herkend op de camerabeelden. Ten aanzien van feit 3 kan het primair ten laste gelegde worden bewezen. Er is een telefoon uit de auto van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) gestolen en deze telefoon wordt een paar uur later bij verdachte aangetroffen. Er is sprake van een min of meer gelijke modus operandi. De verklaring van verdachte op de zitting hoe hij aan deze telefoon is gekomen kan als onaannemelijk terzijde worden geschoven.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van feit 2. De verbalisant heeft in het proces-verbaal van bevindingen beschreven dat hij op de camerabeelden ziet dat een persoon aan komt lopen en dat deze persoon vervolgens wegrent. Hij herkent deze persoon als verdachte. Er worden echter geen wegnemingshandelingen van verdachte gezien. Bovendien is de gestolen telefoon niet bij verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Onder bepaalde omstandigheden kan er bij het voorhanden hebben van een gestolen goed sprake zijn van diefstal, maar in dit geval niet. Er zit een paar uur tussen de diefstal uit de auto van [persoon 3] en het aantreffen van de telefoon bij verdachte. De andere gestolen goederen uit de auto zijn niet bij verdachte aangetroffen. Bovendien heeft verdachte op de zitting een aannemelijke verklaring gegeven voor het voorhanden hebben van de telefoon.
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd over feit 1 en feit 3 subsidiair.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken van diefstal van de telefoon van [persoon 2] (feit 2) en diefstal uit de auto van [persoon 3] (feit 3 primair). Verdachte wordt veroordeeld voor diefstal uit de auto van [persoon 1] (feit 1) en voor opzetheling (feit 3 subsidiair). De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Bewijsoverweging feit 1
Op grond van de aangifte van [persoon 1] en de camerabeelden acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 25 juni 2019 goederen heeft gestolen uit de auto van [persoon 1] door de autoruit in te slaan. Diefstal door middel van braak is daarmee bewezen.
Vrijspraak feit 2
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van een telefoon uit zijn bestelbus. Er zitten zogeheten
stillsvan de camerabeelden in het dossier en er is een proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt dat verdachte door een verbalisant wordt herkend op de camerabeelden. Op de zitting van 29 november 2019 zijn de beschikbare camerabeelden afgespeeld. De rechtbank is van oordeel dat uit deze camerabeelden onvoldoende blijkt dat verdachte de telefoon uit de auto van [persoon 2] heeft gestolen. Verdachte is weliswaar op de beelden te zien terwijl hij langs de bus loopt en dit wordt door verdachte ook niet ontkend, maar er zijn geen wegnemingshandelingen te zien. Op de beelden is te zien dat een persoon van de bus wegloopt, maar dat is ver weg van de camera waardoor die persoon niet goed herkenbaar is. Verdachte is niet de enige persoon die op de beelden te zien is die langs de bus loopt. Bovendien is de telefoon van [persoon 2] niet bij verdachte aangetroffen. Verdachte zal daarom van deze diefstal worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging feit 3
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Uit de aangifte van [persoon 3] volgt dat hij op 23 augustus 2019, enige uren na het parkeren van zijn auto, ontdekte dat het glas van een ruit aan de linkerkant van zijn auto was ingeslagen. Uit zijn auto is een tas weggenomen, met daarin onder andere een telefoon. Verdachte is op 24 augustus 2019 buiten heterdaad aangehouden omdat hij werd verdacht van de diefstal die ten laste gelegd is onder feit 2. Bij zijn fouillering werd een telefoon aangetroffen, die van [persoon 3] bleek te zijn.
Verdachte heeft ontkend goederen uit de auto van [persoon 3] te hebben gestolen. Er zit een aantal uren tussen het moment dat [persoon 3] erachter kwam dat er was ingebroken in zijn auto en het moment dat de telefoon bij verdachte is aangetroffen. Bovendien zijn er naast de telefoon geen andere goederen van [persoon 3] bij verdachte aangetroffen. De rechtbank zal uitgaan van de juistheid van de door verdachte afgelegde verklaring over hoe hij in het bezit van de telefoon is gekomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de diefstal.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De telefoon van [persoon 3] is bij verdachte aangetroffen. Verdachte heeft op de zitting van 29 november 2019 verklaard dat hij de telefoon ’s avonds van een persoon op straat heeft gekregen om deze door te verkopen. Verdachte heeft niet aan deze persoon gevraagd waar deze telefoon vandaan kwam. Gelet op deze omstandigheden, namelijk het in de avonduren op straat in ontvangst nemen van een telefoon zonder na te gaan waar deze vandaan komt en zonder daarvoor te betalen, met de bedoeling deze – kennelijk ook op straat – weer door te verkopen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte wist dat de telefoon van misdrijf afkomstig was. Opzetheling is daarmee bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 25 juni 2019 te Amsterdam, uit een personenauto (gekentekend [kenteken] ), een Gucci tas en een Apple Ipad en een oplader Ipad en JBL box, die aan een ander dan aan verdachte toebehoorden, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 subsidiair
op 24 augustus 2019 te Amsterdam, een goed te weten een telefoon (Iphone) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarbij dienen de bijzondere voorwaarden te worden opgelegd zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk dient te zijn aan de duur van het voorarrest. Zij heeft daarnaast verzocht om een lager voorwaardelijk strafdeel op te leggen dan door de officier van justitie is geëist, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal uit een auto door middel van braak en aan opzetheling van een telefoon. Dit zijn ergerlijke feiten, die bij de aangevers overlast en schade hebben veroorzaakt.
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte van 31 oktober 2019 blijkt dat verdachte zich meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten, met name diefstallen uit auto’s. Verdachte heeft twee keer een ISD-maatregel opgelegd gekregen, namelijk in 2012 en 2017. Ook nu voldoet verdachte weer aan de harde criteria voor een ISD-maatregel. Uit het rapport van de reclassering van 25 november 2019 volgt dat verdachte vooral problemen heeft op het gebied van drugs. Hij pleegt strafbare feiten om in zijn verslaving te kunnen voorzien. Door diverse betrokken partijen is er de laatste jaren langdurig ingezet op behandelingen en verbetering van zijn leefomstandigheden, maar mede door de houding van verdachte heeft dit niet geholpen. Er lijkt nu echter een omslag te zijn gekomen in de houding van verdachte. De reclassering geeft aan dat zij verdachte nog één laatste kans heeft geboden om de oplegging van een nieuwe ISD-maatregel te voorkomen. Verdachte is daartoe op 24 oktober 2019 opgenomen in de Forensische Verslavingskliniek [naam kliniek] in [locatie kliniek] . De reclassering beschrijft in het rapport dat het erop lijkt dat verdachte daar op zijn plek zit en er in deze behandeling volledig voor gaat. Eerdere klinische behandelingen werden voortijdig en eenzijdig afgebroken, maar verdachte heeft merkbaar positieve ontwikkelingen doorgemaakt. Verdachte heeft op de zitting van 29 november 2019 bevestigd dat het goed gaat in de kliniek en dat hij gemotiveerd is om te stoppen met het gebruik van drugs. Volgens de reclassering is de weg nog lang en zal er binnen de behandeling moeten worden gekeken naar een passend resocialisatietraject om de ingeslagen weg vol te kunnen houden. Dit traject kan in een drangkader voortgezet worden. De reclassering adviseert daarom een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling (deze is al gestart), een ambulante behandelverplichting met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en een opname in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De straf
Bij het opleggen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de LOVS-oriëntatiepunten. Deze geven als uitgangspunt voor een diefstal uit een auto een gevangenisstraf van twee maanden indien er sprake is van veelvuldig recidive. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Zoals hiervoor al is overwogen is er sprake van recidive en dit zal de rechtbank dan ook als strafverzwarend meewegen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft en dat het van belang is dat hij zijn behandeling voor zijn drugsverslaving voortzet.
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf opleggen van vier maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Het onvoorwaardelijk deel is daarmee gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Bij het voorwaardelijk strafdeel legt de rechtbank de bijzondere voorwaarden op zoals door de reclassering geadviseerd.

7.De vordering tot voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/246839-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
16 mei 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 138 dagen met aftrek van voorarrest, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet echter, net als de officier van justitie, aanleiding de proeftijd met één jaar te verlengen en overweegt daarbij in het bijzonder dat verdachte inmiddels is opgenomen in een kliniek om aan zijn drugsverslaving te werken.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3 subsidiair
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- Veroordeelde blijft zich melden bij Reclassering Inforsa op het adres [adres] , of één van haar collega-instellingen, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde laat zich opnemen in Forensische Verslavingskliniek [naam kliniek] , of een soortgelijke zorginstelling. De opname is reeds gestart op 24 oktober 2019 en duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- Veroordeelde zal zich laten behandelen door een nader te bepalen ambulante forensische zorginstelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan zijn klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Hij houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
- Veroordeelde zal verblijven bij het Leger des Heils, afdeling Middelenbewust, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan zijn klinische behandeling en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Geeft aan de reclassering opdracht tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Van rechtswege gelden tevens de voorwaarden dat verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Verlengtde bij het vonnis in de zaak met parketnummer 13/246839-18 bepaalde proeftijd met
1 (één) jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.J. Fehmers, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 december 2019.
[(...)]