ECLI:NL:RBAMS:2019:10036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2019
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
13/706594-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging, bedreiging en belediging met voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete

Op 29 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 5 oktober 2017 in Amsterdam betrokken was bij een gewelddadig incident. De verdachte, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, medeplegen van bedreiging en belediging. Tijdens de terechtzitting op 15 oktober 2019 is het onderzoek naar de zaak gestart, waarbij de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, de vordering heeft ingediend. De rechtbank heeft kennisgenomen van de verklaringen van de aangevers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die consistent waren in hun beschrijvingen van de gebeurtenissen. De verdachte heeft ontkend geweld te hebben gebruikt en heeft geprobeerd de situatie te de-escaleren, maar de rechtbank oordeelde anders. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat hij ook betrokken was bij de bedreigingen en beledigingen die tijdens het incident zijn geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een geldboete van € 1.000,-. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de rechtbank de immateriële schadevergoeding voor beide slachtoffers heeft vastgesteld op € 1.000,- en € 50,50 aan materiële schade voor [slachtoffer 1]. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de toegewezen bedragen aan de slachtoffers te betalen, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/706594-17
Datum uitspraak: 29 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
opgegeven adres: [adres 1]

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2019.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/706595-17) en [medeverdachte 2] (13/706596-17).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.M.C. Glismeijer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 5 oktober 2017 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
2. medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
3. medeplegen van belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
De tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten. De aangevers, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), hebben vanaf het begin af aan dezelfde verklaring afgelegd. Verdachte heeft een significante bijdrage geleverd aan het openlijke geweld (feit 1). Hij heeft onder meer [slachtoffer 1] vastgepakt en geslagen, [slachtoffer 2] geduwd en ervoor gezorgd dat [slachtoffer 2] niet naar [slachtoffer 1] toe kon. Op grond van de aangiftes en de verklaring van getuige [naam getuige] kan bovendien bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van bedreiging (feit 2) en belediging (feit 3).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging (feit 1) heeft de raadsvrouw onderscheid gemaakt tussen twee situaties, namelijk de situatie in de Heintje Hoekssteeg en de situatie nadat de politie ter plaatse was gekomen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen geweldshandelingen heeft verricht tijdens de eerste situatie. Bovendien heeft hij geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld dat door de medeverdachten is gepleegd. Ditzelfde geldt voor de tweede situatie, waarbij verdachte niet aanwezig was en dus ook geen bijdrage heeft geleverd aan hetgeen daar is voorgevallen. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de volgende geweldshandelingen: het duwen van [slachtoffer 1] , het steken van een vinger in het oog van [slachtoffer 1] , het stompen en slaan van [slachtoffer 1] en het openlijk geweld tegen [slachtoffer 2] .
Wat betreft de bedreiging (feit 2) en de belediging (feit 3) kan volgens de raadsvrouw niet worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde uitingen heeft gedaan. Ook medeplegen kan niet worden bewezen, omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten.
Verdachte heeft zich op de terechtzitting van 15 oktober 2019 op het standpunt gesteld dat hij geen geweld heeft gebruikt en ook de ten laste gelegde bewoordingen niet heeft gebruikt. Hij heeft juist geprobeerd de situatie te de-escaleren en de partijen uit elkaar te houden.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt veroordeeld voor openlijke geweldpleging en voor het medeplegen van bedreiging en belediging. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Inleiding
Op 5 oktober 2017 zijn vader [slachtoffer 2] en zoon [slachtoffer 1] aan het opruimen bij het terras van café [café] in Amsterdam. [slachtoffer 1] spreekt een man aan die hem hindert in zijn werkzaamheden. Hierop wordt [slachtoffer 1] uitgescholden voor onder meer “nigger”. [slachtoffer 1] rent weg in de richting van de Heintje Hoekssteeg . Er komen drie mannen achter hem aan, en vervolgens wordt hij vastgepakt en geslagen. [slachtoffer 2] probeert naar [slachtoffer 1] toe te komen, maar wordt weggeduwd en daarna ook geslagen. Door de mannen worden verschillende bedreigende en beledigende bewoordingen gebruikt. Nadat [slachtoffer 1] de politie heeft gebeld, worden de drie mannen aangehouden.
Openlijke geweldpleging (feit 1)
Verdachte was één van de drie mannen die betrokken was bij het hierboven beschreven incident. In het dossier wordt hij ook wel omschreven als “de man met de bril en de witte jas”. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen. Voor de vraag of verdachte mede verantwoordelijk is voor het tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebruikte geweld is van belang of hij daaraan een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd.
Volgens verdachte heeft hij geen geweldshandelingen gepleegd en heeft hij een de-escalerende rol gehad. Deze verklaring van verdachte vindt echter geen steun in andere bewijsmiddelen. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte samen met zijn twee medeverdachten achter [slachtoffer 1] is aangerend. Vervolgens is [slachtoffer 1] door verdachte vastgehouden en geslagen. Dit is verklaard door [slachtoffer 1] zelf, maar ook door [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] stond op dat moment iets verder van de situatie vandaan en kon daardoor goed zien wat er zich precies afspeelde en wie welke handelingen pleegde. Even later heeft verdachte [slachtoffer 2] hard weggeduwd, terwijl [slachtoffer 2] naar [slachtoffer 1] probeerde te komen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door op deze wijze te handelen, een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, waardoor dit mede aan hem kan worden toegerekend. Feit 1 kan daarmee worden bewezen.
Bedreiging (feit 2) en belediging (feit 3)
Uit de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de getuigenverklaring van [naam getuige] leidt de rechtbank af dat tijdens het incident meermalen bedreigende en beledigende teksten zijn geuit door de drie verdachten. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte hier een uitzondering op is geweest of zich hiervan heeft gedistantieerd. Bovendien passen de bedreigende en beledigende teksten bij de geweldshandelingen die verdachte en de medeverdachten hebben gepleegd en bij de daardoor ontstane angstgevoelens bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank wijst in dit verband op de bewoordingen “keep holding that nigger”, “we are going to kill you” en “don’t follow me or I am gonna kill you”. Verdachte en zijn mededaders hebben ieder op hun eigen wijze bijgedragen aan de bedreiging en belediging van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , zodat sprake is van medeplegen. De feiten 2 en 3 kunnen daarmee worden bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 5 oktober 2017 te Amsterdam openlijk, te weten op de Oudezijds Voorburgwal en/of in de Heintje Hoekssteeg en/of de Warmoesstraat, op de openbare weg en op een voor het publiek toegankelijke plaats in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ,
door deze [slachtoffer 1]
- te duwen, en
- te achtervolgen en vervolgens vast te grijpen, en
- door een vinger in het oog van voornoemde [slachtoffer 1] te duwen en
- meermalen met gebalde vuist en gericht tegen het gezicht en het hoofd en het bovenlichaam en de rug van voornoemde [slachtoffer 1] te stompen en te slaan, en
door deze [slachtoffer 2]
- meermalen met kracht te duwen, en
- meermalen met gebalde vuist te stompen en/of te slaan;
ten aanzien van feit 2
op 5 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "keep holding that nigger" en/of "i'm going to kill you nigger" en/of "we are gonna kill you nigger!" en/of "we gonna kill the boy" en/of "motherfucking nigger, we are gonna kill you" en/of "next time we are gonna kill you nigger!" en/of "listen, I'm gonna kill you fucking nigger, don't follow me" en "listen, it's the last time. Don't follow me or I am gonna kill you", althans telkens woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
ten aanzien van feit 3
op 5 oktober 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] in hun tegenwoordigheid, in het openbaar, mondeling heeft beledigd door hun de woorden toe te voegen: "nigger" en/of "monkey" en/of "keep holding that nigger" en/of "i'm going to kill you nigger" en/of "motherfucking nigger" en/of "next time we are gonna kill you nigger!" en/of "listen, I'm gonna kill you fucking nigger", en/of een middelvinger heeft opgestoken, althans telkens woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, of een geldboete dient te worden opgelegd. Zij heeft verzocht rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte, de oriëntatiepunten en de eendaadse samenloop van de feiten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, bedreiging en belediging. Het incident op 5 oktober 2017 is voor de slachtoffers een hele beangstigende situatie geweest. Zij waren bezig met de uitoefening van hun werkzaamheden en werden vervolgens zonder enige aanleiding geconfronteerd met geweld en ernstige dreigementen en beledigingen. Voor de slachtoffers is, ook achteraf, niet te begrijpen waarom het geweld zich tegen hen richtte en waarom zo heftig. Een getuige heeft zelfs verklaard dat het er op leek dat verdachte en zijn mededaders “op wild aan het jagen waren”. De slachtoffers hebben door deze nare ervaring fysieke en psychische schade opgelopen en zij ondervinden hiervan nog steeds de gevolgen. Bovendien versterken dergelijke feiten, zeker in de specifieke context van dit geval, gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank stelt vast dat de door verdachte en de medeverdachten gedane uitingen wijzen op een discriminatoir karakter van het geweld. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat een dergelijk motief ook daadwerkelijk de aanleiding van het incident is geweest. Wel kan, mede op grond van hun eigen verklaringen, worden vastgesteld dat verdachte en de medeverdachten (flink) hadden gedronken.
De rechtbank is, in tegenstelling tot hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd, van oordeel dat er sprake is van een meerdaadse samenloop van de feiten, omdat de verschillende strafbepalingen uiteenlopende beschermde belangen hebben. Zo is het beschermde belang van openlijke geweldpleging (artikel 141 Wetboek van Strafrecht) de openbare orde en de lichamelijke integriteit, van bedreiging (artikel 285 Wetboek van Strafrecht) is dat het voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet en van belediging (artikel 266 Wetboek van Strafrecht) de bescherming van iemands eer en goede naam.
Uit het strafblad van verdachte in Nederland en Groot-Brittannië blijkt dat hij zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Bij het bepalen van de duur van de aan verdachte op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten adviseren in het geval van openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, een taakstraf van 150 uur op te leggen. Voor bedreiging wordt een geldboete van € 250,- en voor belediging een geldboete van € 150,- geadviseerd.
Verdachte is woonachtig in Groot-Brittannië. De rechtbank acht het daarom niet opportuun om een taakstraf op te leggen. Ondanks het feit dat de redelijke termijn niet is overschreden, betreft het feiten van meer dan twee jaar geleden ten tijde van de uitspraak. De rechtbank houdt rekening met dit tijdsverloop. Gelet hierop, en op het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet uit gaat van een discriminatoir motief voor het plegen van de feiten, zal zij geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Al met al acht de rechtbank een geldboete van € 1.000,- passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden worden opgelegd, om hem ervan te weerhouden in de toekomst weer de fout in te gaan. Hierbij zal een proeftijd van twee jaren worden opgelegd. In het enkele feit dat verdachte ter terechtzitting is verschenen, ziet de rechtbank geen reden om een andere straf op te leggen dan de straf die zij aan de medeverdachten heeft opgelegd.

7.De benadeelde partijen

Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 445,50 aan materiële schade en € 3.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van verdachte heeft de hoogte van de gevorderde materiële schade betwist. Zij heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat de pet en de oordoppen ten tijde van het ten laste gelegde daadwerkelijk door de benadeelde partij werden gedragen. Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de posten ‘contant geld’ en ‘werkhandschoenen’ onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen reden ziet om te twijfelen aan de verklaring van de benadeelde partij dat hij de goederen is kwijtgeraakt ten tijde van het ten laste gelegde. Hij heeft dit direct bij de politie verklaard. De gevorderde schade voor de pet (€ 12,50), de oordoppen (€ 35,00) en de werkhandschoenen (€ 3,00) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen. De rechtbank is met de raadsvrouw van verdachte van oordeel dat het verlies van het contante geld, te weten € 395,00, onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij had bijvoorbeeld een verklaring van de werkgever dat hij het geld die dag contant van hem heeft gekregen, ter onderbouwing kunnen overleggen. Voor deze post zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit gedeelte van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 50,50 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal in het overige deel van deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte dient aan [slachtoffer 1] het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Vordering [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 3.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op
€ 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal in het overige deel van deze vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte dient aan [slachtoffer 2] het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 36f, 47, 57, 141, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van belediging, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot
een geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro),bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
20 (twintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, op de geldboete in mindering gebracht zal worden naar de maatstaf van
€ 50,00 (vijftig euro)per dag.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst de vorderingvan
[slachtoffer 1], wonende op het [adres 2] ,
toetot een bedrag van € 1.050,50 (duizendvijftig euro en vijftig cent), bestaande uit € 50,50 (vijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde schade niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van
[slachtoffer 1]van een bedrag van € 1.050,50 (duizendvijftig euro en vijftig cent), bestaande uit € 50,50 (vijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Wijst de vorderingvan
[slachtoffer 2], wonende op het [adres 3] ,
toetot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Legt verdachte de verplichting opten behoeve van
[slachtoffer 2]van een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 oktober 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. M.E.A. Nijssen en M.C. Eggink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Harrewijn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 oktober 2019.
[…]

[…]

[…]

[…]