ECLI:NL:RBAMS:2019:10016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2019
Publicatiedatum
16 januari 2020
Zaaknummer
13/012427-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering van geld door beheerder van financiën van kwetsbare slachtoffers

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2019 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van verduistering van meer dan 85.000 euro van twee kwetsbare slachtoffers, broer en zus, die hij kende via hun kerkgenootschap. De verdachte had de financiën van de slachtoffers beheerd, maar heeft zich geld toegeëigend zonder hun toestemming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met toestemming van de slachtoffers beschikte over hun bankpassen en toegangscodes, maar dat hij zich ook geld heeft toegeëigend voor privédoeleinden zonder dat daar toestemming voor was gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in totaal een bedrag van 10.307,24 euro wederrechtelijk heeft toegeëigend. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan verduistering. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte ten behoeve van de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/012427-18
Datum uitspraak: 24 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] ,
volgens eigen verklaring verblijvende op het adres [adres 2] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 december 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Rasterhoff, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er van beschuldigd dat hij in de periode 17 december 2013 tot en met 28 juni 2017 meer dan 85 duizend euro heeft verduisterd van [persoon 1] en [persoon 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

Verdachte kent broer en zus [naam persoon 1 en 2] (de [naam persoon 1 en 2] ) van de kerk en via deze kerk is hij benaderd om de financien van de [naam persoon 1 en 2] te beheren. In 2017 heeft de maatschappelijk werkster van de [naam persoon 1 en 2] bij de politie melding gemaakt van verduistering. De [naam persoon 1 en 2] hebben aangifte gedaan. Verdachte heeft verklaard dat hij over de rekeningen van de [naam persoon 1 en 2] mocht beschikken, daarmee betalingen voor de [naam persoon 1 en 2] verrichtte en af en toe ook privébetalingen deed. Dit was altijd met mondelijke toestemming van de [naam persoon 1 en 2] .
3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Duidelijk is dat de slachtoffers (hierna: de [naam persoon 1 en 2] ) minder begaafd zijn en daarom hulp nodig hebben bij het beheren van hun financiën. De stelling van verdachte dat het geld grotendeels ten goede van de [naam persoon 1 en 2] is gekomen in de vorm van onder meer uitjes, boodschappen en het geven van contant geld aan hen wordt op geen enkele wijze ondersteund door het dossier. Hetzelfde geldt voor de stelling dat hij toestemming had om ook geld voor hemzelf te gebruiken. Er is geen administratie, verdachte heeft zich – tegen de wettelijke regels – enige tijd op het adres van de [naam persoon 1 en 2] ingeschreven. Hij heeft hen machtigingen laten ondertekenen waarvan zij nooit de reikwijdte hadden kunnen beseffen en hij had bewust de pinpassen van de [naam persoon 1 en 2] bij zich die hij – ondanks inmiddels ontstane schulden – onverminderd bleef gebruiken. Hij heeft hiermee bewust misbruik gemaakt van het vertrouwen van de [naam persoon 1 en 2] en zich hun geld wederrechtelijk toegeëigend.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken omdat voor zover verdachte zich geld heeft toegeëigend, dit niet wederrechtelijk was.
De verklaringen van de [naam persoon 1 en 2] zijn onvoldoende betrouwbaar. Mevrouw [naam persoon 1 en 2] was ten tijde van het tekenen van de machtigingen voldoende helder om daarvan de reikwijdte te kunnen overzien. Haar geheugen is de laatste jaren erg achteruit gegaan, net als dat van de heer [naam persoon 1 en 2] . De – wisselende – verklaringen die zij hebben afgelegd dienen dan ook in dat licht te worden bezien.
Niet kan worden uitgesloten dat de pintransacties aan de [naam persoon 1 en 2] zelf ten goede zijn gekomen in de vorm van huishoudgeld, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte deze bedragen zich heeft toegeëigend. Dit geldt te meer omdat deze transacties passen in het bestedingsgedrag van de [naam persoon 1 en 2] zoals dat ook vóór de inschakeling van verdachte plaatsvond, namelijk ruim 200 euro per week. Het geld dat verdachte heeft opgenomen kwam daarnaast ten goede aan de [naam persoon 1 en 2] in de vorm van uitjes, boodschappen en benzinekosten. Indien de rechtbank hieraan twijfelt, is door de verdediging verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak om kerkgangers hieromtrent te horen door de rechter-commissaris.
Ook de overschrijvingen kwamen grotendeels ten goede aan de [naam persoon 1 en 2] . De overschrijvingen naar de bankrekeningen van verdachte zijn voor een deel contant teruggevloeid naar de [naam persoon 1 en 2] en een deel is besteed aan boodschappen en benzine in het kader van de zorg. Duidelijk is dat veel transacties gedaan zijn rond de datum van de overboekingen van de [naam persoon 1 en 2] naar verdachte.
Het geld van de [naam persoon 1 en 2] , dat verdachte voor privédoeleinden heeft gebruikt, zag enerzijds op de zorg voor de [naam persoon 1 en 2] , zoals het tanken voor het vervoer en het door verdachte voorschieten van rekeningen van de [naam persoon 1 en 2] , anderzijds had hij hiervoor machtigingen van de [naam persoon 1 en 2] ontvangen. Niet kan worden uitgesloten dat de [naam persoon 1 en 2] daar dus toestemming voor hebben verleend, zodat er onvoldoende bewijs is voor de wederrechtelijkheid van de toe-eigening daarvan.
De verklaringen van mevrouw [persoon 3] kunnen ook niet ter ondersteuning van het bewijs dienen. Zij heeft waargenomen dat de administratie niet op orde was en dat er diverse bedragen van de rekeningen van de [naam persoon 1 en 2] naar verdachte zijn overgemaakt, maar dit zegt niets over de rechtmatigheid daarvan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte geld van de [naam persoon 1 en 2] heeft verduisterd.
Voor het bewijs van verduistering moet komen vast te staan dat de verdachte rechtmatig de beschikking had over het geld van de [naam persoon 1 en 2] , dat hij zich dat heeft toegeëigend en dat die toe-eigening wederrechtelijk was.
Vast staat dat verdachte met toestemming van de [naam persoon 1 en 2] beschikte over hun bankpassen en toegangscodes voor internetbankieren. Hij kon dus rechtmatig over hun geld beschikken. Van de contante opnamen en pinuitgaven in winkels en dergelijke kan op grond van de stukken niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat die niet aan de [naam persoon 1 en 2] ten goede zijn gekomen. De verklaringen die de [naam persoon 1 en 2] daarover hebben afgegeven zijn onvoldoende betrouwbaar, omdat die verklaringen geen steun vinden in ander bewijsmateriaal en op onderdelen, zoals het bestaan van enkele schriftelijke machtigingen, niet juist lijken te zijn.
Er kan daarom ten aanzien van die uitgaven niet worden vastgesteld dat de verdachte zich het geld heeft toegeëigend.
De bedragen die van de rekeningen van de [naam persoon 1 en 2] door verdachte zijn overgeschreven naar rekeningen van hem zelf, zijn onderneming, zijn familieleden of bestemd zijn voor de betaling van zijn schulden heeft de verdachte zich toegeëigend.
Dan moet de vraag worden beantwoord of die toe-eigening wederrechtelijk was. Dat is het geval als verdachte daarvoor geen toestemming van de betreffende rekeninghouder had.
Verdachte heeft in december 2013 een bedrag van € 6.000,00 euro contant opgenomen van de rekening van de [naam persoon 1 en 2] . In het dossier bevindt zich een machtiging, waarin staat dat verdachte € 6.000,- van de spaarrekening mocht halen en dat de [naam persoon 1 en 2] hiermee investeerden in zijn bedrijf. Met deze investering zouden zij “voor 1% eigenaar van het bedrijf worden”. Uit het dossier blijkt ook dat dit bedrag op diezelfde dag contant is opgenomen van de rekening. Hoewel de onderneming ruim een jaar later pas is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK), kan de rechtbank niet uitsluiten dat dit bedrag daadwerkelijk ten behoeve van het opstarten van dit bedrijf is gebruikt. De wederrechtelijkheid van die toe-eigening staat daarmee niet vast.
Uit het dossier blijkt ook dat verdachte op 27 december 2014 een bedrag van € 7.500,- en op 2 februari 2015 een bedrag van € 1.200,- heeft overgeboekt van de rekeningen van mevrouw [naam persoon 1 en 2] naar de rekening van het bedrijf van verdachte. Uit het dossier volgt niet dat hier machtigingen voor zijn verleend en dat mevrouw [naam persoon 1 en 2] hier toestemming voor hebben gegeven. Omdat er geen toestemming was voor deze transacties vindt de rechtbank bewezen dat verdachte zich dit bedrag van totaal € 8.700,- wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Uit het dossier blijkt dat verdachte nog enkele andere overboekingen heeft gedaan waarvan niet blijkt dat hij daarvoor toestemming had van de [naam persoon 1 en 2] . Zo is er in totaal een bedrag van € 750,- overgeboekt naar de partner van verdachte, [persoon 4] , en is slechts een bedrag van € 177,- teruggeboekt naar de rekening van [naam persoon 1 en 2] . De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich het bedrag van € 573,- wederrechtelijk heeft toegeëigend. Daarnaast heeft hij ook bedragen overgeboekt naar een rekening op naam van [persoon 5] , de dochter van verdachte, tot een totaalbedrag van € 130,-. Ook hierover oordeelt de rechtbank dat verdachte geen toestemming had van de [naam persoon 1 en 2] om hun geld hiervoor te gebruiken.
Ook voor een aantal andere overboekingen vanaf de rekening van de [naam persoon 1 en 2] ten behoeve van verdachte stelt de rechtbank vast dat daarvoor geen toestemming is gegeven door de rekeninghouders. Zo heeft hij meerdere overboekingen gedaan naar deurwaarder [deurwaarder] voor een totaalbedrag van € 870,39. Ook heeft hij met het geld van de [naam persoon 1 en 2] een ‘Verklaring Omtrent Gedrag’ betaald voor een bedrag van € 33,85.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte een totaalbedrag van € 10.307,24, toebehorende aan de [naam persoon 1 en 2] , zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 17 december 2013 tot en met 28 juni 2017 in Nederland, opzettelijk geldbedragen toebehorende aan [persoon 1] en geldbedragen toebehorende aan [persoon 2] , welk geld verdachte anders dan door misdrijf, te weten als houder (door het voorhanden hebben van de bankpassen en/of de pincodes en de tancodes en het beheren van de bankrekeningen van die [persoon 1] en [persoon 2] ) onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zou aan verdachte een taakstraf van 80 uur moeten worden opgelegd. Als verdachte die taakstraf niet (goed) uitvoert, staat daar 40 dagen hechtenis tegenover.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Bij de strafoplegging moet er rekening mee worden gehouden dat verdachte op intensieve wijze zorg heeft verleend aan de [naam persoon 1 en 2] en dat verdachte het geld niet heeft gebruikt om zichzelf te voorzien van luxe. Het strafblad van verdachte is niet zodanig dat hier in strafverzwarende zin rekening mee moet worden gehouden. Verdachte heeft zijn leven goed op de rit. Hij heeft samen met zijn partner de zorg voor twee jonge kinderen en hij heeft een baan. Verzocht is om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar hooguit gelijk aan het voorarrest, te weten drie dagen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van geld van de broer en zus [naam persoon 1 en 2] . Hij heeft een zeer lange periode misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van de slachtoffers, die hij kende via hun kerkgenootschap. De slachtoffers hebben in goed vertrouwen hun financiën en administratie uit handen gegeven aan verdachte en hij heeft misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Verdachte bleef doorgaan met het gebruiken van de rekeningen, zelfs toen hij wist van de ontstane huurschuld. Hoewel verdachte naar eigen zeggen te goeder trouw heeft gehandeld, lijkt het er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte er op uit was om er vooral zelf financieel beter van te worden. Daarbij heeft hij kennelijk geen rekening gehouden met de gevolgen die zijn gedrag voor de slachtoffers had.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor strafoplegging die de rechtbanken en hoven onderling hebben afgesproken. Voor fraude met een benadelingsbedrag tussen de € 10.000,- en € 70.000,- geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van twee tot vijf maanden en/of een vergelijkbare taakstraf.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het gegeven dat de bewezenverklaarde gedragingen bijna twee jaar geleden zijn gepleegd aanleiding om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan verdachte zal een taakstraf van 180 uur worden opgelegd. Daarnaast legt de rechtbank hem een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op; enerzijds om uiting te geven aan de ernst van het feit met name gezien de kwetsbare slachtoffers en anderzijds als stok achter de deur zodat verdachte nóg een belangrijke reden heeft om zich niet opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten. Op de zitting heeft verdachte verteld dat hij nog steeds in de zorg werkt en daarmee dus ook veel met kwetsbare personen in aanraking komt.
Schadevergoedingsmaatregel
De slachtoffers, de heer en mevrouw [naam persoon 1 en 2] , hebben geen vordering tot schadevergoeding ingediend. Omdat de rechtbank bewezen oordeelt dat verdachte zich een bedrag van € 10.307,24 dat aan de [naam persoon 1 en 2] toebehoorde wederrechtelijk heeft toegeëigend en verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht, legt de schadevergoedingsmaatregel op aan verdachte.
De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijke maatregel die naast andere straffen en maatregelen ook ambtshalve kan worden opgelegd en dat acht de rechtbank in deze zaak aangewezen.
Beslag
Onder verdachte is het een auto in beslag genomen. De auto moet worden teruggegeven aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
verduistering
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
180 (honderdtachtig) uur, met bevel voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uur per dag.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 STK Personenauto, [kenteken] .
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] te betalen de som € 9.273,00 (negenduizend tweehonderddrieënzeventig euro), en ten behoeve van het slachtoffer [persoon 1] , te betalen de som van € 1.034,24 (duizend vierendertig euro en vierentwintig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 86 (zesentachtig) dagen met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Knol en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van den Berg-Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2019.
[...]