ECLI:NL:RBAMS:2019:10013

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
13/097897-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met braak uit een auto en pogingen daartoe

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met braak uit een auto en twee pogingen daartoe. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats op tegenspraak. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/097897-18 en 13/147053-18 waren ingediend, gevoegd. De verdachte, geboren in 1999, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, terwijl de officier van justitie, mr. F.R. Bons, de vordering indiende.

De tenlastelegging omvatte diefstal in vereniging met braak uit een auto op 26 mei 2018 en pogingen daartoe in de periode van 18 tot en met 19 mei 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, maar niet voor de pogingen. De verdachte werd vrijgesproken van de poging tot diefstal in zaak B, omdat het oogmerk op wederrechtelijke toe-eigening niet kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan een auto-inbraak en drie pogingen daartoe, waarbij hij samen met anderen handelde.

De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die rechtstreeks schade hadden geleden door de bewezen geachte feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade en legde de verplichting op om deze te vergoeden. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de maatschappelijke impact van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/097897-18 (A) 13/147053-18 (B) (promis)
Datum uitspraak: 23 december 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.T.C. Dölle, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A
diefstal in vereniging met braak uit een auto in de periode van 18 tot en met 19 mei 2018 te Amsterdam;
poging tot diefstal in vereniging met braak uit drie auto’s in de periode van 18 tot en met 19 mei 2018 te Amsterdam;
Ten aanzien van zaak B
primair: diefstal in vereniging met braak uit een auto op 26 mei 2018 te Amsterdam,
subsidiair: poging daartoe.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van zaak A heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het dossier voldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen. Het door de verdachte geschetste alternatieve scenario is niet aannemelijk geworden, het is zelfs ongeloofwaardig.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde in zaak B heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd. Het subsidiair ten laste gelegde kan worden bewezen op grond van de aangifte, het proces-verbaal van aanhouding en de getuigenverklaring van beveiliger [getuige] . Verdachte is kort na de melding aangehouden in de buurt van de auto waarvan de ruit is ingetikt en hij is door beveiliger [getuige] herkend als één van de personen die hij bij die auto heeft zien weglopen nadat de alarmlichten van die auto aangingen. Dit schreeuwt om een verklaring van verdachte, maar een geloofwaardige verklaring blijft uit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - aan de hand van haar op schrift gestelde pleitaantekeningen - bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak A heeft verdachte een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat hij die nacht, toen hij terugliep naar het huis van een vriendin waar hij met zijn twee vrienden was geweest, diezelfde vrienden heeft gezien op de parkeerplaats aan het Kadoelenpad en dat hij niet wist wat zij daar deden. Hij hoorde dat er ramen van auto’s werden ingeslagen. Hij heeft verklaard dat hij op ongeveer 20 meter afstand stond en vervolgens met die twee vrienden is weggelopen. Op het Kadoelenpad zag hij een snoeppotje liggen dat hij heeft opgepakt en meegenomen. Als hij had geweten dat het potje afkomstig was uit een auto, dan had hij het niet bij zich gestoken. Deze verklaring vindt ondersteuning in het dossier. Het feit dat verdachte tegenover de politie in eerste instantie een andere verklaring heeft afgelegd, namelijk dat hij de jongens niet kende en dat hij bij de MacDonalds was geweest, wil niet zeggen dat hij betrokken is geweest bij de auto-inbraken.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, nu er geen goederen zijn weggenomen. Ook kan niet worden vastgesteld dat de autoruit is ingeslagen met het oogmerk om goederen te stelen, reden waarom verdachte moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde poging tot diefstal met braak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw in beide zaken aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Er is in beide zaken geen sprake van een bijdrage van verdachte aan het strafbare feit en het enkele niet distantiëren is onvoldoende om een nauwe en bewuste samenwerking aan te nemen. Evenmin blijkt uit de strafdossiers dat verdachte opzet heeft gehad op de diefstal en de vernielingen. Dat in zaak A bij verdachte één van de gestolen goederen is aangetroffen, doet daar niet aan af.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde
Op grond van het strafdossier acht de rechtbank aannemelijk dat het verdachte en zijn medeverdachte zijn geweest die de autoruit hebben vernield. De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat verdachte het oogmerk heeft gehad op het wederrechtelijk toe-eigenen van enig goed. De rechtbank acht daarom niet bewezen hetgeen in zaak B is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een auto-inbraak en drie pogingen daartoe. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat de meldster van het feit in de vroege ochtend van 19 mei 2018 meerdere doffe klappen heeft gehoord en meerdere luide stemmen die met elkaar aan het praten waren. Zij heeft een jongen naast een geparkeerde auto zien staan, die met zijn hand in een auto zat. Daarna ziet zij die jongen, met twee andere personen, weglopen op het Kadoelenpad in de richting van McDonalds. Wanneer de politie ter plaatse komt zien de agenten drie jongens lopen op het Kadoelenpad in de richting van McDonalds. Er zijn geen andere personen in de buurt. Twee van de jongens worden direct aangehouden en de derde wordt later in de bosjes aangehouden. Dit blijkt verdachte te zijn.
Van vier auto’s geparkeerd op het Kadoelenpad blijken de autoruiten die nacht te zijn ingeslagen. Uit één auto, voorzien van kenteken [nummer 1] , zijn een blikje en een zakmes weggenomen. Bij de andere drie auto’s, welke zijn voorzien van de kentekens [nummer 2] , [nummer 3] en [nummer 4] , stonden de dashboardkastjes open en lagen er goederen in en rondom de auto’s op de grond. In de fouillering van verdachte wordt het weggenomen blikje aangetroffen. Bij één van de medeverdachten wordt het – uit dezelfde auto weggenomen – zakmes aangetroffen. De andere medeverdachte heeft bloed aan zijn handen.
Verdachte heeft omtrent het voorgaande wisselende verklaringen afgelegd die geen onderbouwing vinden in het dossier. De rechtbank zal om die reden geen waarde hechten aan deze verklaringen.
Nu verdachte korte tijd na de melding in de bosjes is aangehouden mét een uit de auto gestolen blikje en één van de medeverdachten is aangehouden met het uit dezelfde auto weggenomen zakmes acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan een diefstal in vereniging uit de auto met kenteken [nummer 1] .
Ten aanzien van de drie auto’s waarvan de ruiten zijn ingeslagen acht de rechtbank bewezen dat is gepoogd uit deze auto’s goederen weg te nemen. Bij alle auto’s is de ruit van het rechter voorportier ingetikt en het dashboardkastje geopend. Deze dashboardkastjes zijn ook doorzocht, zo blijkt uit de aangiftes van de eigenaren van de auto’s met kenteken [nummer 4] en [nummer 3] en het feit dat de politie naast de auto’s diverse goederen aantreft. Verdachte en medeverdachten zijn kort na de melding in de buurt van de parkeerplaats waar deze auto’s geparkeerd stonden aangehouden, terwijl er geen andere personen in de buurt waren. Daarbij had één van de medeverdachten een bebloede hand. De rechtbank acht om die reden bewezen dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan drie pogingen tot diefstal.

4.Bewezenverklaring

Op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A, onder 1:
in de periode van 18 mei 2018 tot en met 19 mei 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, uit een auto voorzien van kenteken [nummer 1] een snoeppotje en een zakmes, dat toebehoorde aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak A, onder 2:
in de periode van 18 mei 2018 tot en met 19 mei 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om uit een auto voorzien van kenteken [nummer 2] en een auto voorzien van kenteken [nummer 3] en een auto voorzien van kenteken [nummer 4] , goederen, die aan een ander dan aan verdachte of zijn mededaders toebehoorden, te weten aan [benadeelde 2] of [benadeelde 3] of [benadeelde 4] , weg te nemen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak, immers heeft/hebben verdachte of zijn mededaders ruiten van voornoemde auto's ingeslagen en dashboardkastjes in voornoemde auto's geopend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen, waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het feit dat verdachte
first offenderis. De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met het opleggen van een (voorwaardelijke) taakstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een auto-inbraak en drie pogingen daartoe. Dergelijke autokraken leveren veel overlast op voor de gedupeerden. Aan de gedupeerden is materiële schade en hinder toegebracht. Voorts veroorzaken dergelijke feiten maatschappelijke onrust in de buurten waarin ze gepleegd worden.
Blijkens het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 12 november 2019 is verdachte niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten. Verdachte zal daarom worden aangemerkt als
first offender.
De rechtbank hecht bij de strafoplegging belang aan de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het plegen van een diefstal uit een auto door een
first offender, niet in vereniging, uitgegaan van een taakstraf voor de duur van 90 uren.
Gelet op het voorgaande en de ernst van de feiten ziet de rechtbank, ondanks de vrijspraak van het in zaak B ten laste gelegde, geen aanleiding om af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank zal dan ook een taakstraf voor de duur van 180 uren waarvan 60 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren opleggen.

8.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert € 150,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is door de verdediging betwist, omdat deze niet is onderbouwd met stukken.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 150,00 toewijzen nu deze blijkens het verzoek tot schadevergoeding ziet op het niet van de verzekering ontvangen bedrag (eigen risico), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Nu vast staat dat verdachte het bewezen geachte feit, waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend, samen met één of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Als de mededaders de benadeelde partij betalen, is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
De vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert € 287,40 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is door de verdediging betwist, omdat deze niet is onderbouwd met stukken.
De rechtbank zal de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 225,00 toewijzen, te weten € 150,00 aan eigen risico voor de ruit en het bedrag van € 75,00 dat blijkens het ter zitting overgelegde betaalbewijs door [benadeelde 2] is betaald aan Carglass, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu vast staat dat verdachte het bewezen geachte feit, waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend, samen met één of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Als de mededaders de benadeelde partij betalen, is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [benadeelde 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak B ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A, onder 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van zaak A, onder 2:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
180 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
60 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde
proeftijdschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , tot een bedrag van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legtaan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] , te betalen de som van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] , tot een bedrag van € 225,00 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [benadeelde 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legtaan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2] , te betalen de som van 225,00 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 mei 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.