ECLI:NL:RBAMS:2019:10011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
15 januari 2020
Zaaknummer
13/665048-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal met geweld en bedreiging

Op 23 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal met geweld en bedreiging. De zaak betreft twee afzonderlijke tenlasteleggingen, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A wordt de verdachte verweten op 19 januari 2018 in Amsterdam een poging tot diefstal met geweld te hebben gepleegd tegen een 75-jarige man, waarbij hij deze man heeft geduwd en met een houten stok op het hoofd heeft geslagen. In zaak B wordt de verdachte verweten in de periode van 3 tot 9 augustus 2018 bedreigingen te hebben geuit aan een vrouw, waarbij hij dreigde haar en haar kinderen iets aan te doen.

Tijdens de zitting op 12 december 2019 heeft de officier van justitie, mr. E. Broekhof, de vordering gedaan om de verdachte te veroordelen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. D. Fontein, heeft gepleit voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs is voor beide feiten. In zaak A is er een DNA-spoor aangetroffen op het gebruikte stuk hout, dat overeenkomt met het DNA-profiel van de verdachte. Daarnaast zijn er telecomgegevens die de verdachte in de buurt van de plaats delict plaatsen. In zaak B zijn er getuigenverklaringen en een aangifte die de bedreigingen ondersteunen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten en heeft een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens is er een taakstraf van 240 uren opgelegd. De benadeelde partij, de 75-jarige man, heeft recht op schadevergoeding voor de immateriële schade, die door de rechtbank is vastgesteld op € 1.500,-. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot het betalen van deze schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/665048-18 (A), 13/165788-19 (B) en 13/650461-17 (TUL)
Datum uitspraak: 23 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1979 ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Broekhof, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. D. Fontein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Ten aanzien van zaak A:
op 19 januari 2018 te Amsterdam een poging tot diefstal met geweld tegen [persoon 1] , door naar de woning van [persoon 1] te gaan, daar aan te bellen en te roepen "geld, geld, geld", vervolgens [persoon 1] te duwen en hem met een houten stok op het hoofd te slaan;
Ten aanzien van zaak B:
in de periode van 3 augustus 2018 tot en met 9 augustus 2018 te Amsterdam bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van [persoon 2] door te zeggen "denk maar niet dat ik het hierbij laat, ik ga je kapot maken. Voor jou ga ik wel de bak in. Ik hou mij niet langer in omdat je zwanger bent. Ik heb nu niets meer te verliezen. Ik weet waar je woont" en "ik wacht op je en bij je auto, en met je kinderen dood in de kofferbak".
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. In zaak A heeft de DNA-hit een hoge bewijswaarde, die schreeuwt om een verklaring, die verdachte niet geeft. In beide signalementen die aangever geeft zit een overlap met het signalement van verdachte, namelijk een verzorgd uitziende man, Italiaans uiterlijk, die accentloos Nederlands spreekt. Verder blijkt uit telecomonderzoek dat de telefoon van verdachte, waarover hij verklaart dat deze van hem is en dat hij de telefoon altijd bij zich heeft, 1,5 uur daarvoor in de directe omgeving van de plaats delict is en ook daarna nog en. In zaak B is er een aangifte, verklaringen van getuigen en een bekentenis van verdachte.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide ten laste gelegde feiten, omdat de strafdossiers onvoldoende bewijs bevatten.
In zaak A zijn de DNA-rapporten het enige bewijs dat naar verdachte leidt. Daardoor wordt niet voldaan aan het bewijsminimum. Deze rapporten moeten ook nog eens met behoedzaamheid worden gelezen, nu slechts een geringe hoeveelheid DNA is aangetroffen en er geen sluitzegels zijn gebruikt bij het veiligstellen van de sporen. De in het dossier genoemde telecomgegevens zijn niet redengevend, omdat er geen telecomgegevens bekend zijn van het exacte tijdstip waarop het feit is gepleegd. Deze kunnen daarom niet worden aangewend voor het bewijs.
Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging ziet op twee momenten, namelijk 3 en 9 augustus 2018. De aangeefster heeft slechts verklaard omtrent een bedreiging op 9 augustus, terwijl een getuige heeft verklaard omtrent 3 augustus 2018. Kortom, voor beide incidenten is onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat beide feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van zaak A
DNA spoor
De rechtbank stelt vast dat aangever is geslagen met een stuk hout. Op dit stuk hout zijn - naast bloedsporen van aangever – ook epitheel sporen aangetroffen. Deze sporen zijn onderzocht en hieruit is een DNA-mengprofiel verkregen. De aangetroffen onbekende DNA-nevenkenmerken matchten met het in de databank opgeslagen DNA-profiel van verdachte. Aanvullend onderzoek heeft uitgewezen dat de kans dat de hypothese dat het DNA-mengprofiel afkomstig is van aangever en verdachte meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dan wanneer het DNA-mengprofiel afkomstig is van aangever en een willekeurig ander persoon.
De aangever heeft verklaard dat het stuk hout waarmee hij is geslagen altijd achter zijn voordeur staat. De rechtbank is van oordeel dat het stuk hout daarom geen willekeurig verplaatsbaar object betreft. Het veiliggestelde DNA op de steel van het stuk hout betreft epitheel, wat erop duidt dat de donor van dit DNA het stuk hout heeft vastgehad. De rechtbank is van oordeel dat dit DNA spoor dat is aangetroffen op de houten steel een daderspoor betreft.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet weet hoe zijn DNA op het stuk hout terecht is gekomen. Een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van zijn DNA op het stuk hout, die zijn betrokkenheid bij het tenlastegelegde feit zou kunnen ontzenuwen, is door de verdediging niet gegeven, noch anderszins aannemelijk geworden.
Telecomgegevens
Uit de historische gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat hij op 19 januari 2018 tussen 6:16 uur en 6:21 uur en tussen 8:32 uur en 8:41 uur een cell-ID in de buurt van de plaats delict heeft aangestraald. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit redengevend is voor het bewijs. Opvallend is namelijk dat verdachte in een half jaar tijd kennelijk slechts tweemaal in die buurt is geweest, waaronder op 19 januari 2018 vroeg in de ochtend. Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat het verdachte moet zijn geweest die gepoogd heeft een woningoverval te plegen.
Signalementen en foslo
Aangever heeft verschillende signalementen gegeven waar verdachte niet in zou passen en ook heeft aangever verdachte niet herkend bij een foto confrontatie. De rechtbank is van oordeel dat dit niet afdoet aan de overtuiging dat verdachte het in zaak A ten laste gelegde heeft begaan. Er is sprake geweest van een korte intensieve aanval en aangever is een 75 jaar oude man, die verward overkomt op de verbalisanten die direct na de woningoverval ter plaatse komen. De aangever heeft de signalementen bovendien gegeven niet lang nadat hij met een stok op zijn hoofd is geslagen, waardoor hij (blijkens de letselverklaring in het dossier) een hoofdwond en een lichte hersenschudding heeft opgelopen. De rechtbank hecht om die reden weinig waarde aan de door hem opgegeven signalementen. Ook het feit dat aangever verdachte niet heeft herkend bij de fotoconfrontatie weegt de rechtbank niet in ontlastende zin mee. De foto is pas acht maanden na de overval aan aangever getoond. Gezien de omstandigheden van aangever is naar het oordeel van de rechtbank ook aan die verklaring weinig waarde te hechten.
Ten aanzien van zaak B
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de aangifte en de getuigenverklaringen kan worden bewezen dat verdachte [persoon 2] in de periode tussen 3 en 9 augustus 2019 heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van zaak A:
op 19 januari 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een geldbedrag, toebehorende aan [persoon 1] , welke voorgenomen diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte
- naar de woning van voornoemde [persoon 1] is toegegaan en aldaar heeft aangebeld en heeft geroepen: "geld, geld, geld" en
- voornoemde [persoon 1] naar achter heeft geduwd waardoor hij ten val kwam en
- met een houten stok op het hoofd van voornoemde [persoon 1] heeft geslagen en daarbij heeft geroepen: "geef me geld",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van zaak B:
in de periode van 3 augustus 2018 tot en met 9 augustus 2018 te Amsterdam, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " denk maar niet dat ik het hierbij laat, ik ga je kapot maken. Voor jou ga ik wel de bak in. Ik hou mij niet langer in omdat je zwanger bent. Ik heb nu niets meer te verliezen. Ik weet waar je woont" en
- " ik wacht op je en bij je auto, en met je kinderen dood in de kofferbak"",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is gemotiveerd zijn leven op orde te krijgen en krijgt daarbij – in het kader van een lopende proeftijd – hulp. Dit toezicht verloopt positief. Indien de rechtbank overgaat tot strafoplegging, verzoekt de raadsman een voorwaardelijke straf op te leggen met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot een woningoverval. Verdachte heeft hierbij veel geweld gebruikt tegen een kwetsbare, oudere man. Door zijn handelen heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en heeft geen enkele rekening gehouden met de impact van zijn handelen op het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat een gebeurtenis als hiervoor omschreven grote impact kan hebben op het slachtoffer, met name nu het feit is gepleegd in de woning van de aangever. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan bedreiging met de dood van zijn begeleider. Hiermee heeft verdachte blijk gegeven geen respect te hebben voor zijn hulpverleners. Hulpverleners dienen hun werk zonder angst voor cliënten te kunnen uitvoeren.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van 6 februari 2019. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van schuldenproblematiek en beperkt zelfinzicht. Ook is er sprake van een gebrek aan zelfbeheersing en kan verdachte impulsief handelen. In geval van strafoplegging wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, teneinde de reeds ingezette hulpverlening en vorderingen niet te doorkruisen.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte gemotiveerd is zijn leven op orde te krijgen. Verdachte loopt in een toezicht en dat verloopt goed. Reclasseringsmedewerker de heer I.A. Winter heeft dit bevestigd. Verdachte is op de goede weg, hij werkt mee en houdt zich aan afspraken.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 19 november 2019. Ook hieruit blijkt dat verdachte recentelijk niet opnieuw in contact is gekomen met politie en/of justitie.
Oriëntatiepunten
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een voltooide woningoverval met licht geweld is het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde strafbare feiten in beginsel vragen om een forse gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de hiervoor geschetste omstandigheden en het tijdsverloop echter aanleiding om daar in dit specifieke geval van af te zien. Het lijkt de rechtbank onverstandig om verdachte nu opnieuw vast te laten zitten. Dat zal immers tot een doorkruising van de ingezette positieve ontwikkeling leiden en dat is niet in het belang van verdachte en ook niet in het belang van de maatschappij. De rechtbank zal daarom een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf en daarnaast een forse taakstraf opleggen. Aan de voorwaardelijk op te leggen straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals door de reclassering geadviseerd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 425,- aan materiële schadevergoeding en
€ 5.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.500,= aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering dient te worden verklaard.
Gelet op het primaire standpunt van de raadsman, inhoudende dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem in zaak A ten laste gelegde, heeft de raadsman verzocht de vordering tot schadevergoeding af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman de vordering betwist, omdat niet is gemotiveerd dat er rechtstreeks schade is ontstaan door het aan verdachte ten laste gelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen, er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn persoonlijke levenssfeer en op zijn lichamelijke integriteit.
De rechtbank zal de vordering tot immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.500,-toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [persoon 1] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 1.500,= aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 22 juli 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/650461-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 februari 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 6 maanden niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding van een gedeelte, groot 3 maanden, van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde straf, de tenuitvoerlegging te gelasten. De rechtbank bepaalt dat deze gevangenisstraf zal worden omgezet naar een werkstraf voor de duur van 180 uren. De rechtbank verlengt van de resterende 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf de proeftijd met één jaar.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22b lid 3, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van zaak A:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
Ten aanzien van zaak B:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
273 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
270 dagen, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en,
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cognitieve Vaardigheidstraining of een andere gedragsinterventie die is gericht op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
zich laat onderzoeken en behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf datum intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
verblijft bij HVO Querido of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf is reeds gestart. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
meewerkt aan een vorm van dagbesteding te bepalen in overleg met en op aanwijzing van de reclassering.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , tot een bedrag van € 1.500,= (zegge: vijftienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legtaan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van € 1.500,= (zegge: vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 25 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelastde gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 16 februari 2018, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaaltdat
voornoemde gevangenisstraf wordt omgezet naar een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Bepaaltdat van de resterende voorwaardelijke 3 maanden gevangenisstraf de proeftijd wordt verlengd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 december 2019.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
[...]