Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd;
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd.
Rechtbank Amsterdam
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting en witwassen. De zaak kwam voort uit financieringsaanvragen die door verschillende vennootschappen waren ingediend bij een bank, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 oktober 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. van Brakel, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. T. van Riel.
De tenlastelegging omvatte onder andere het feit dat de verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven aan oplichting en witwassen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015. De officier van justitie stelde dat de verdachte moest worden vrijgesproken van de oplichting in 2013, maar dat er bewijs was voor medeplegen van oplichting in 2015. De verdediging betwistte echter de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastelegging en voerde aan dat hij geen opzet had op de feiten.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de financieringsaanvragen en dat hij geen wetenschap had van de onjuiste informatie die aan de bank was verstrekt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij op enige wijze betrokken was bij de frauduleuze handelingen. Ook de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.
Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam, met mr. T.T. Hylkema als voorzitter en mrs. B. Vogel en B.M. Visser als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Spliet.