ECLI:NL:RBAMS:2018:9894

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
13/845079-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in oplichtings- en witwaszaak met betrekking tot financieringsaanvragen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting en witwassen. De zaak kwam voort uit financieringsaanvragen die door verschillende vennootschappen waren ingediend bij een bank, waarbij de verdachte betrokken zou zijn geweest. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 17 oktober 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. van Brakel, de vordering heeft gedaan en de verdediging werd gevoerd door mr. T. van Riel.

De tenlastelegging omvatte onder andere het feit dat de verdachte feitelijk leiding zou hebben gegeven aan oplichting en witwassen in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015. De officier van justitie stelde dat de verdachte moest worden vrijgesproken van de oplichting in 2013, maar dat er bewijs was voor medeplegen van oplichting in 2015. De verdediging betwistte echter de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastelegging en voerde aan dat hij geen opzet had op de feiten.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de financieringsaanvragen en dat hij geen wetenschap had van de onjuiste informatie die aan de bank was verstrekt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij op enige wijze betrokken was bij de frauduleuze handelingen. Ook de vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd.

Dit vonnis is uitgesproken door de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam, met mr. T.T. Hylkema als voorzitter en mrs. B. Vogel en B.M. Visser als rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Spliet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845079-16 (Promis)
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [inschrijfadres] , wonende op het adres [woonadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel en van wat verdachte en zijn raadsman mr. T. van Riel naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat
[naam bedrijf 1] B.V. en/of [naam bedrijf 2] B.V. en/of [naam bedrijf 3] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015, meermalen de [naam bank] [vestiging] hebben opgelicht voor in totaal € 440.000, -, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd;
[naam bedrijf 1] B.V. en/of [naam bedrijf 2] B.V. en/of [naam bedrijf 3] B.V. en/of [naam bedrijf 4] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 in totaal € 210.000, - hebben witgewassen, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde oplichting in 2013, maar dat ten aanzien van de oplichting in 2015 het subsidiair ten laste gelegde medeplegen bewezen kan worden verklaard. Daarnaast heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het witwassen – zowel de primair als subsidiair ten laste gelegde varianten – van het bedrag van € 100.000, -, dat in 2013 is ontvangen, maar moet worden veroordeeld voor feitelijk leidinggeven aan het witwassen van de in 2015 ontvangen € 110.000, -. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het financieringsvoorstel in 2013. Ten aanzien van 2015 ligt dat anders. Verdachte was bestuurder/aandeelhouder van [naam bedrijf 3] B.V. (hierna: [naam bedrijf 3] ) en partner van medeverdachte [naam 1] . Daarnaast heeft [naam 1] verklaard dat zij samen met de ‘bouwclub’, waarvan verdachte deel uitmaakte, heeft bedacht dat de financieringsaanvraag moest worden gedaan en dat zij door die ‘bouwclub’ ook van informatie voor die aanvraag is voorzien. Die aanvraag gaf een vertekend beeld van de werkelijkheid. [naam 1] heeft bij de [naam bank] het beeld geschetst dat in [naam bedrijf 3] zal worden geïnvesteerd door onder meer [naam bedrijf 4] B.V. (hierna: [naam bedrijf 4] ), het bedrijf van verdachte. Verdachte voerde samen met [persoon] (hierna: [persoon] ) gesprekken met [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) en verdachte heeft in mei 2016 tegen de [naam bank] gezegd dat de mogelijkheid nog steeds bestond dat de samenwerking tussen [naam bedrijf 3] en [bedrijf 1] tot stand zou komen. Uit de verklaring van [bedrijf 2] van [bedrijf 1] blijkt echter dat de gesprekken met [naam bedrijf 3] niet hebben geleid tot een samenwerking. Ten slotte is een deel van het krediet uiteindelijk bij verdachte terecht gekomen en heeft verdachte ervoor gekozen om zich grotendeels op zijn zwijgrecht te beroepen. Op grond van deze omstandigheden kan weliswaar niet worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de oplichting van de [naam bank] in 2015, maar kan wel worden bewezen dat hij daar een belangrijke rol in heeft gespeeld. Die rol was dermate belangrijk dat medeplegen van de oplichting wel kan worden bewezen.
Doordat de [naam bank] in 2015 werd bewogen tot het verstrekken van nieuw krediet ontving [naam bedrijf 1] B.V. (hierna: [naam bedrijf 1] ) een bedrag van € 110.000, - in de vorm van een geldlening op de rekening. In het door de [naam bank] en [naam 1] ondertekende financieringsvoorstel staat dat de lening uitsluitend gebruikt mag worden ter financiering van de verbouwing/inrichting van het bedrijfspand en voor opleidingskosten personeel. Dat gebeurde echter niet, want er werden verschillende andere uitgaven en overboekingen mee gedaan. De gelden zijn dus niet alleen verworven en voorhanden geweest binnen [naam bedrijf 1] , maar daarna ook omgezet en overgedragen en er is gebruik van gemaakt. Gezien zijn betrokkenheid bij en wetenschap van het financieringsvoorstel uit 2015, zijn rol binnen [naam bedrijf 4] en het feit dat een deel van het geld werd witgewassen via zijn privérekening, kan worden bewezen dat verdachte aan dit witwassen feitelijk leiding heeft gegeven.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft voor de in de tenlastelegging genoemde vennootschappen geen opdracht gegeven tot handelingen ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde financieringsaanvragen en de onder 2 ten laste gelegde geldbedragen en hij had ook geen feitelijke zeggenschap over die rechtspersonen. Medeverdachte [naam 1] had de verantwoordelijkheid over de financiën, ook van [naam bedrijf 3] . Verdachte heeft ook niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich zouden voordoen.
Verdachte heeft de jaarrekening die is gebruikt bij de financieringsaanvraag in 2013 niet opgesteld en was ook niet op de hoogte van de daarin opgenomen onjuiste informatie. Hij heeft ook geen inhoudelijke gesprekken over deze financiering bijgewoond, noch communicatie gezien met betrekking tot de financieringsaanvraag. Hij had dus geen (voorwaardelijk) opzet op de ten laste gelegde oplichting.
Hetzelfde geld voor de financieringsaanvraag in 2015. Verdachte was niet op de hoogte van de kennelijk aan de [naam bank] gepresenteerde hogere agioreserve van [naam bedrijf 3] . [persoon] hield zich bezig met de aanvraag van de financiering en wat daarvoor nodig was en na diens vertrek nam [naam 1] die taken over. Verdachte was er wel van op de hoogte dat er financiering nodig was om [naam bedrijf 3] verder van de grond te laten komen, maar wist niet van het aanleveren van de onjuiste cijfers. Ook wist hij niet dat aan de [naam bank] kenbaar was gemaakt dat er al een overeenkomst tussen [naam bedrijf 3] en [bedrijf 1] was. Ten slotte wist hij ook niet van toezeggingen over in te brengen aandelenkapitaal of investeringen in personeel. Ook ten aanzien van deze oplichting kan dus geen (voorwaardelijke) opzet worden bewezen.
Bij gebrek aan wetenschap bij verdachte en aan een nauwe en bewuste samenwerking door verdachte kan ook medeplegen niet worden bewezen.
Verdachte had geen wetenschap dat de geldbedragen in 2013 en 2015 zijn overgemaakt terwijl deze afkomstig waren uit enig misdrijf. Ook het onder 2 ten laste gelegde witwassen kan daarom niet worden bewezen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – net als de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat uit het dossier geen betrokkenheid van verdachte bij de financieringsaanvraag in 2013 blijkt. Er is daarom geen bewijs dat verdachte enige wetenschap had van de onjuiste gegevens die bij de financieringsaanvraag zijn verstrekt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van zowel de onder 1 ten laste gelegde oplichting (in alle varianten) als het onder 2 ten laste gelegde witwassen (in alle varianten).
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – ook niet bewezen dat verdachte wetenschap had van enige onjuiste informatie die bij de financieringsaanvraag in 2015 aan de [naam bank] is verstrekt. Verdachte was weliswaar als lid van de ‘bouwclub’ – de personen die de software voor [naam bedrijf 3] ontwikkelden – betrokken bij deze aanvraag, maar de rechtbank kan slechts vaststellen dat hij in die hoedanigheid betrokken is geweest bij het bepalen hoeveel financiering noodzakelijk was om de software te kunnen ontwikkelen, niet dat hij ook betrokken is geweest bij de financiële stukken die aan de [naam bank] zijn verstrekt. Ook de betrokkenheid van verdachte bij de onderhandelingen met [bedrijf 1] kan niet als belastend worden aangemerkt, nu het pas belastend voor verdachte zou zijn als hij ook wist dat aan de [naam bank] is medegedeeld dat er een overeenkomst met [bedrijf 1] was, terwijl dat niet het geval was. Dergelijke wetenschap van verdachte blijkt niet uit het dossier. Dit geldt ook voor andere – volgens de tenlastelegging – onjuiste mededelingen die aan de [naam bank] zijn gedaan. De omstandigheden dat verdachte partner was van medeverdachte [naam 1] – die door de rechtbank wel strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de ten laste gelegde feiten – en dat hij (indirect) aandeelhouder van [naam bedrijf 3] was, maken dit niet anders, nu die omstandigheden op zichzelf ook geen bewijs van enige wetenschap van frauduleus handelen opleveren. Dit betekent dat de rechtbank verdachte ook ten aanzien van de financieringsaanvraag in 2015 zal vrijspreken van alle ten laste gelegde oplichtings- en witwasvarianten, nu niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijke) opzet op de ten laste gelegde feiten had.

4.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [naam bedrijf 5 U.A.] . zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat aan verdachte geen straf of maatregel is opgelegd en artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht niet is toegepast.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [naam bedrijf 5 U.A.] . niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T. Hylkema, voorzitter,
mrs. B. Vogel en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2018.