ECLI:NL:RBAMS:2018:9893

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
13/845040-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude, oplichting en witwassen door feitelijk leidinggeven aan onjuiste aangiften en misleidende financieringsaanvragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belastingfraude, oplichting en witwassen. De verdachte, geboren in 1980, was feitelijk leidinggevende van verschillende vennootschappen die deel uitmaakten van een fiscale eenheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend over de jaren 2011 tot en met 2014, wat resulteerde in een te lage belastingheffing. Dit gebeurde door een vast aangiftepatroon te hanteren waarbij om teruggave werd verzocht van enkele euro's, terwijl de werkelijke verschuldigde omzetbelasting veel hoger was. De verdachte gaf instructies aan een medewerker om de aangiften zo te manipuleren dat er een kleine teruggave zou ontstaan, wat uiteindelijk leidde tot een benadeling van de Belastingdienst voor een bedrag van ruim tweehonderdduizend euro.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan oplichting van de Rabobank door bij twee financieringsaanvragen in 2013 en 2015 opzettelijk onjuiste financiële gegevens te verstrekken. De Rabobank werd hierdoor bewogen tot het verstrekken van aanzienlijke leningen, in totaal € 440.000, - op basis van een valse voorstelling van zaken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de verstrekte informatie onjuist was en dat zij feitelijk leiding heeft gegeven aan deze oplichtingen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder bepaalde onjuiste aangiften vennootschapsbelasting, omdat niet kon worden bewezen dat deze leidden tot een lagere belastingheffing.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden en een taakstraf van 240 uur, rekening houdend met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder de zorg voor haar twee kinderen. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de Rabobank voor de geleden schade als gevolg van de oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845040-16 (Promis)
Datum uitspraak: 31 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van Brakel en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.J. Bussink naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting, kort gezegd – ten laste gelegd dat
[naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V., welke rechtspersonen deel uitmaakten van de fiscale eenheid [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015, meermalen opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting hebben gedaan, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd;
[naam 2] B.V., welke rechtspersoon deel uitmaakte van de fiscale eenheid [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 juni 2015, meermalen opzettelijk onjuiste aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan, terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
[naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015, meermalen de Rabobank Utrecht hebben opgelicht voor in totaal € 440.000, -, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd;
[naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V. en/of [naam 4] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 in totaal € 210.000, - hebben witgewassen, aan welk feit verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Subsidiairis ten laste gelegd dat verdachte dit feit mede heeft gepleegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Dat er over de periodes zoals opgenomen onder feit 1 op de tenlastelegging van verdachte onjuiste aangiften omzetbelasting zijn gedaan, staat vast. Verdachte was enig aandeelhouder van [naam 2] , dat alle aandelen in [naam 1] hield. Daarnaast was zij de enige leidinggevende binnen [naam 1] en heeft [persoon] in opdracht van haar de onjuiste aangiften opgemaakt en ingediend. Daarmee kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk doen van de onjuiste aangiften omzetbelasting.
Uit het opsporingsonderzoek bleek eveneens dat er met betrekking tot [naam 2] tot driemaal toe een onjuiste aangifte vennootschapsbelasting is gedaan en wel over de jaren 2011, 2012 en 2013. De reden daarvoor was logischerwijs om te verhullen dat er nog zoveel omzetbelasting moest worden betaald. Verdachte heeft ook hieraan feitelijk leiding gegeven, zodat het onder 2 primair ten laste gelegde kan worden bewezen.
Ook kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de twee ten laste gelegde oplichtingen.
Bij de financieringsaanvraag in 2013 is een geconsolideerde jaarrekening over 2012 verstrekt waarin bewust een veel te rooskleurig beeld is geschetst van de werkelijkheid. De Rabobank is onder meer op grond van deze jaarrekening, waaruit zou blijken dat het negatieve vermogen was weggewerkt, akkoord gegaan met het financieringsvoorstel.
In 2015 heeft verdachte de Rabobank opnieuw benaderd voor een financieringsvoorstel en weer een valse voorstelling van zaken geschetst. Alle ten laste gelegde onwaarheden kunnen daarbij worden bewezen.
Doordat de Rabobank in 2013 werd bewogen tot het verstrekken van nieuw krediet ontving [naam 3] een bedrag van € 100.000, - in de vorm van een geldlening op de rekening. Conform de leenovereenkomst was dit geld bedoeld voor [naam 3] . Het geld werd echter doorgestort naar [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] gebruikte het geld voor betalingen aan de Belastingdienst en bedrijfskosten waaronder personeelskosten. Van [naam 2] ging ook een deel naar de Belastingdienst, een deel naar [verdachte] privé en een deel weer terug naar [naam 1] . De overboekingen van [naam 3] naar [naam 2] kregen de omschrijving ‘management fee’. In de jaarrekening blijkt echter helemaal niets van een managementovereenkomst tussen [naam 3] en [naam 2] . Het bedrag van € 100.000, -, dat afkomstig was uit oplichting, is dus opgegaan in de bedrijfsvoering van [naam 2] , [naam 1] en een klein deel binnen [naam 3] . Het is niet alleen verworven en voorhanden geweest, maar ook overgedragen en omgezet en er is gebruik van gemaakt binnen [naam 3] , waarmee het is witgewassen. Gezien de rol die verdachte binnen deze bedrijven speelde, kan wettig en overtuigend worden bewezen dat zij aan dit witwassen feitelijk leiding heeft gegeven.
Doordat de Rabobank in 2015 werd bewogen tot het verstrekken van nieuw krediet ontving [naam 1] een bedrag van € 110.000, - in de vorm van een geldlening op de rekening. In het door de Rabobank en [verdachte] ondertekende financieringsvoorstel staat opgenomen dat de lening uitsluitend gebruikt mag worden ter financiering van de verbouwing/inrichting van het bedrijfspand en voor opleidingskosten personeel. Dat gebeurde echter niet, want er werden verschillende andere uitgaven en overboekingen mee gedaan. De gelden zijn dus niet alleen verworven en voorhanden geweest binnen [naam 1] , maar daarna ook omgezet en overgedragen en er is gebruik van gemaakt. Ook ten aanzien van dit feit kan worden bewezen dat verdachte, gezien haar rol binnen [naam 1] en [naam 2] , feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de overige feiten heeft zij betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Er kan niet worden bewezen dat opzettelijk een te laag bedrag aan vennootschapsbelasting is opgegeven, noch dat dit strekte tot een lager bedrag aan af te dragen vennootschapsbelasting. Dat de aangiften vennootschapsbelastingen onjuist zijn, staat niet ter discussie, maar omdat de winst van de onderneming nihil was, dan wel leidde tot een niet fiscaal belastbare winst in verband met te verrekenen verliezen van voorgaande jaren, hebben de onjuiste aangiften er niet toe geleid dat te weinig belasting is geheven.
Dat de geconsolideerde jaarrekening van [naam 2] over 2012 niet correct is, staat niet ter discussie, maar het is de vraag of de cijfers opzettelijk verkeerd gepresenteerd zijn. De FIOD heeft omschreven dat die jaarrekening zo knullig is opgesteld dat het eigenlijk de naam ‘jaarrekening’ niet mag dragen. Uit het gebruik van zo’n evident onjuiste jaarrekening is niet het opzet op misleiding af te leiden. De Hoge Raad heeft bepaald dat geen sprake kan zijn van oplichting als het slachtoffer, gelet op alle omstandigheden van het geval, waaronder de eigen gedragingen en kennis van zaken, de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Van een professionele partij als de Rabobank mag je verwachten dat zij tot dezelfde conclusie was gekomen als de FIOD, dus het is maar de vraag of er wel enige vorm van controle op de jaarrekening is geweest. Er kan dus niet worden gezegd dat de Rabobank door de foute geconsolideerde jaarrekening is bewogen tot afgifte van de lening, wat betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van de oplichting in 2013.
In het dossier is nauwelijks aandacht besteed aan de omstandigheid dat de agioreserve in DOC-227 hoger zou zijn opgenomen dan deze in werkelijkheid was. Meer dan een vermoeden dat dit het geval was, wordt niet geuit. Ook bij de Rabobank is nauwelijks aandacht voor dit stuk geweest, dus er is onvoldoende bewijs dat dit stuk significant heeft bijgedragen aan de bereidheid van de Rabobank tot verstrekken van het krediet aan [naam 3] .
Verdachte heeft met geen woord gerept over een keiharde overeenkomst met [naam 5] Accountants. Zij is slechts optimistisch geweest over de gesprekken met [naam 5] . Het is de Rabobank zelf geweest die in de offertes overeenkomsten heeft gelezen. Er was dus eerder sprake van miscommunicatie dan van misleiding.
Ten aanzien van de inbreng van kapitaal blijkt nergens uit het dossier dat hierover is gelogen. Er waren wel degelijk plannen dat er kapitaal ingebracht zou worden en zo is het ook gepresenteerd naar de Rabobank.
Ook de stelling die in het dossier is ingenomen, dat het plan om in personeel te investeren uit de duim gezogen is omdat er een ontslagaanvraag bij het UWV werd gedaan, is niet correct. De ontslagaanvraag was omdat er personeel op de lijst stond dat niet declarabel genoeg was en niet paste binnen de cultuuromslag die nodig was om van [naam 3] een succes te maken. Daadwerkelijke investeringen in nieuw personeel zouden pas plaatsvinden na het verkrijgen van het krediet en nadat de opdracht van [naam 5] van de grond zou komen.
Concluderend heeft de Rabobank ook in 2015 onvoldoende de vereiste omzichtigheid in acht genomen en heeft zij blindgevaren op enkele mededelingen. Dit betekent dat verdachte ook moet worden vrijgesproken van de oplichting in 2015.
Als het verweer ten aanzien van de ten laste gelegde oplichtingen wordt gevolgd, zijn de geldbedragen binnen het witwasfeit niet door enig misdrijf verkregen en moet dus ook vrijspraak ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde volgen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de hieronder genoemde feiten en omstandigheden uit. [1] Deze feiten en omstandigheden leiden tot de conclusie dat de rechtbank de onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde feiten bewezen zal verklaren, maar verdachte zal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal dit per feit nader motiveren.
3.3.2.
Het onder 1 ten laste gelegde
[naam 1] B.V. (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] B.V. (hierna: [naam 2] ) maken deel uit van de Fiscale Eenheid [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. [2] [naam 1] en [naam 2] hadden vanaf 18 juni 2004 respectievelijk 25 juli 2006 hun bezoekadres in Groenekan . [3]
De maandelijkse aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 zijn elektronisch ingediend. Verdachte was enig bestuurder en aandeelhouder van [naam 1] en indirect enig bestuurder en aandeelhouder van [naam 2] [4]
Uit onderzoek van de Belastingdienst is gebleken dat bij 32 van de 48 maandaangiften in de jaren 2011 tot en met 2014 een vast aangiftepatroon is gebruikt waarbij om een teruggave wordt verzocht van enkele euro’s. Bij dit aangiftepatroon is het op de aangifte vermelde bedrag aan verschuldigde omzetbelasting niet gebaseerd op de verschuldigde omzetbelasting zoals die uit de administratie naar voren komt. Het aangiftepatroon heeft ertoe geleid dat dat er bij 29 aangiften te weinig omzetbelasting op de aangifte is aangegeven. [5] Dat was onder meer in de maanden april en juni 2011, mei en november 2012, september 2013 en september en oktober 2014. [6]
[persoon] (hierna [persoon] ) heeft verklaard dat zij in opdracht van verdachte de aangiften omzetbelasting heeft ingediend. Als de verschuldigde omzetbelasting te hoog was, moest zij de omzet verlagen, waardoor er minder omzetbelasting betaald moest worden. Verdachte gaf haar door welk bedrag beschikbaar was om de omzetbelasting te betalen of dat er geen geld was. Als er geen geld was, moest [persoon] zorgen dat het eindsaldo op de aangiften omzetbelasting leidde tot een kleine teruggave. [7] Verdachte heeft verklaard dat ze [persoon] heeft gevraagd om omzetbelasting door te schuiven, omdat er op dat moment geen liquiditeit was. Ze was zich ervan bewust dat er daarmee onjuiste aangiften omzetbelasting werden ingediend. [8]
De handelingen van [persoon] en verdachte kunnen strafrechtelijk worden toegerekend aan [naam 1] en [naam 2] en verdachte heeft daar als enig bestuurder feitelijk leiding aan gegeven.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot de maanden augustus, oktober en december 2013. In die maanden is de aangifte omzetbelasting van de Fiscale Eenheid [naam 1] en [naam 2] weliswaar onjuist, maar had een correcte aangifte niet geleid tot een hogere belastingafdracht dan door de onjuiste aangifte het geval was. In die maanden leidde de aangifte namelijk tot een afdracht van meer omzetbelasting dan wanneer de aangifte wel correct was geweest. Het doen van de onjuiste aangiften in die maanden kon er dus niet toe strekken dat te weinig belasting werd geheven (het strekkingsvereiste van artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr)), zodat ten aanzien van die aangiften niet alle vereiste bestanddelen van het ten laste gelegde bewezen kunnen worden verklaard.
Verdachte zal ten slotte ook worden vrijgesproken van het ten laste gelegde met betrekking tot de maanden februari, september en november 2015. Weliswaar blijkt uit het dossier dat ook in de maanden februari en september 2015 een aangifte leidend tot een kleine teruggave is ingediend, maar uit het dossier blijkt niet dat een correcte aangifte in die maanden tot een hogere belastingplicht had geleid. Dat laatste geldt ook voor november 2015 en bovendien geldt voor die maand dat de aangifte niet tot een kleine teruggave heeft geleid. Ook ten aanzien van die onjuiste aangiften kan dus niet worden vastgesteld dat die ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven, zodat niet alle vereiste bestanddelen van het ten laste gelegde bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.3.
Het onder 2 ten laste gelegde
Uit het dossier blijkt dat over de jaren 2011, 2012 en 2013 aangiften vennootschapsbelasting door [naam 2] zijn ingediend met daarin onjuiste cijfers bij de balansposten omzetbelasting, agio, kortlopende schulden en omzet. Desondanks kan dit niet leiden tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde. Uit ambtshandeling 007 blijkt namelijk dat een correcte aangifte vennootschapsbelasting over 2011 nog steeds had geleid tot een fiscaal verlies voor [naam 2] en dat correcte aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2012 en 2013 niet hadden geleid tot een bedrag aan te betalen vennootschapsbelasting omdat de aangegeven positieve winst is verrekend met te verrekenen verliezen uit voorgaande jaren, waarna geen fiscaal belastbare winst over die jaren resteerde. In alle gevallen kan dus niet worden bewezen dat de onjuiste aangiften vennootschapsbelasting ertoe strekten dat te weinig vennootschapsbelasting werd geheven.
De rechtbank begrijpt de stelling van de officier van justitie zo dat de onjuiste aangiften vennootschapsbelasting ertoe dienden te voorkomen dat de belastingdienst zou ontdekken dat te weinig omzetbelasting was aangegeven. De rechtbank acht die interpretatie van het strekkingsvereiste niet juist. Het strekkingsvereiste van artikel 69 Awr is blijkens dat artikel gekoppeld aan ‘het feit’, waarmee wordt gedoeld op de ten laste gelegde onjuiste of onvolledige aangifte. Dit betekent dat de onjuiste aangifte moet hebben geresulteerd in een te laag bedrag aan belasting waarop de aangifte betrekking heeft. Aangezien deze onjuiste aangiftes zagen op vennootschapsbelasting en niet op omzetbelasting, kan slechts een te laag bedrag aan geheven vennootschapsbelasting het strekkingsvereiste vervullen. Dat door de betreffende vennootschappen te weinig omzetbelasting is aangegeven en afgedragen maakt dus niet dat aan het strekkingsvereiste is voldaan, zodat niet alle onder 2 ten laste gelegde bestanddelen bewezen kunnen worden verklaard.
3.3.4.
Het onder 3 ten laste gelegde
De Rabobank Utrecht en omstreken, gevestigd [adres 1] , heeft aangifte gedaan van oplichting door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] B.V. (hierna: [naam 3] ) bij twee financieringsaanvragen in 2013 en 2015. [9]
In 2013 is namens [naam 2] en [naam 1] een financieringsaanvraag gedaan door verdachte. [10] Verdachte heeft op 25 juni 2013 namens [naam 1] en [naam 2] het financieringsvoorstel getekend voor een krediet van € 60.000, - op naam van [naam 1] . [11] Op diezelfde dag heeft zij namens [naam 2] en [naam 3] het financieringsvoorstel getekend voor tweemaal een geldlening van € 50.000, - en een krediet van € 20.000, - op naam van [naam 3] . [12] De twee bedragen van € 50.000, - zijn op 9 juli 2013 overgemaakt op de bankrekening van [naam 3] . [13] De financiering is verstrekt op basis van een door verdachte aangeleverde geconsolideerde jaarrekening van [naam 2] van 2012. [14] Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat een verbetering van de vermogenspositie in 2012 onder meer reden was om de financieringsaanvraag te honoreren. De vermogenspositie was onder meer verbeterd door toename van het bedrijfsresultaat. [15] De verbetering van de vermogenspositie is veroorzaakt door het opvoeren van een agioreserve van € 230.862, - bij [naam 2] . [16] Uit onderzoek is gebleken dat deze agioreserve fictief was verhoogd. [17] Uit onderzoek is ook gebleken dat de netto omzet in de cijfers van 2011 en 2012, opgenomen in de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [naam 2] , fictief is verhoogd. [18] Dit is de oorzaak van de toename van het bedrijfsresultaat. [19] Verdachte heeft erkend dat de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [naam 2] door haar bedrijf aan de Rabobank is verstrekt. [20]
In 2015 is namens [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] een financieringsaanvraag gedaan door verdachte. [21] Verdachte heeft op 27 oktober 2015 namens [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] het financieringsvoorstel getekend voor een geldlening van € 110.000, - aan [naam 1] , een krediet van € 100.000, - op naam van [naam 1] en een krediet van € 50.000, - op naam van [naam 3] . [22] Op 13 november 2015 heeft [naam 1] de geldlening van € 110.000, - ontvangen. [23] Accountmanager [naam 6] heeft verklaard dat hij in maart 2015 een fysieke afspraak met verdachte heeft gehad over haar financieringsbehoefte en daarna nog regelmatig telefonisch en per e-mail contact met haar heeft gehad over het financieringsvoorstel. [24] Uit de “Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren” en de verklaring die [naam 6] als getuige heeft afgelegd, blijkt dat een van de redenen voor [naam 6] om namens Rabobank de financieringsaanvraag te accepteren een contract van [naam 3] met [naam 5] Accountants is. [25] In de “Standaard toelichting Zakelijk Retail Financieren” is ook ingegaan op de aanvullende financieringsbehoefte van [naam 3] die door derden ingevuld dient te worden. [26] Verdachte heeft op 31 augustus 2005 aan [naam 6] gemaild dat ze in september voor [naam 5] aan de slag zullen gaan. [27] Ook heeft zij op 12 oktober 2015 aan [naam 6] gemaild dat [naam 3] per mail een akkoord heeft gehad op het contractvoorstel aan [naam 5] . [28] [naam 5] Accountants heeft verklaard dat de besprekingen met de mensen van [naam 3] niet hebben geleid tot een samenwerking. [29]
Verdachte heeft op 10 juli 2015 een overzicht met financiële cijfers ten aanzien van [naam 3] aan [naam 6] gemaild. [30] Hierin is over 2014 onder meer aan agioreserve van € 260.000, - opgenomen. [31] Deze agioreserve zou gevormd zijn door een aanvullende boeking van € 180.000, - in 2013. In de boekingsgegevens komt dit aanvullende bedrag echter niet voor. [32] Verdachte heeft op 10 juli 2015 ook de volgende tekst naar [naam 6] gemaild: “Wij hebben er reeds € 260.000, - zelf in geïnvesteerd (…)”. [33]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de Rabobank is opgelicht. Zowel bij de financieringsaanvraag in 2013 als bij de financieringsaanvraag in 2015 zijn opzettelijk onjuiste financiële gegevens verstrekt. De rechtbank acht het uitgesloten dat hierbij sprake was van onopzettelijk handelen, aangezien de fouten in de financiële gegevens ertoe leiden dat er een veel rooskleuriger beeld werd geschetst van de financiële positie van [naam 2] respectievelijk [naam 3] . De omstandigheid dat, zoals de FIOD heeft omschreven, de geconsolideerde jaarrekening 2012 van [naam 2] een groot aantal gebreken vertoonde doet aan het voorgaande niet af, nu deze gebreken niet van dien aard waren dat de Rabobank totaal niet meer hadden mogen vertrouwen op de juistheid van de daarin opgenomen cijfers.
Het is onduidelijk wie de onjuiste financiële gegevens precies heeft opgesteld, maar het staat voor de rechtbank vast dat dit door een medewerker van de ten laste gelegde rechtspersonen is gebeurd en dat de gegevens vervolgens door verdachte aan de Rabobank zijn verstrekt. Gezien haar wetenschap dat er al jaren onjuiste aangiften omzetbelasting werden gedaan, kan het niet anders dan dat verdachte daarbij heeft geweten dat de door haar verstrekte informatie onjuist was. De rechtbank acht het uitgesloten dat zij er van uit zou zijn gegaan dat aan de Rabobank wel juiste gegevens werden verstrekt, want verdachte wist dat het verstrekken van correcte informatie over de grote omzetbelastingschuld van de rechtspersonen zeer waarschijnlijk in de weg zou staan aan het verkrijgen van de financieringen.
Daarnaast heeft verdachte in 2015 aan de Rabobank laten weten dat er reeds een akkoord – per mail – was ontvangen van [naam 5] op het door haar aan de Rabobank verstrekte voorstel, terwijl achteraf kan worden vastgesteld dat er hooguit sprake is geweest van een verwachting dat er overeenstemming met [naam 5] bereikt zou worden. Los van de vraag of dit vertrouwen gerechtvaardigd is geweest, is van een reeds tot stand gekomen overeenkomst dus nooit sprake geweest. Ook hier acht de rechtbank het uitgesloten dat er sprake was van een simpele vergissing, nu verdachte moet hebben begrepen hoe belangrijk informatie over de klanten van [naam 3] – als startend bedrijf dat op dat moment (nog) geen klant had die een zakelijke prijs voor het gebruik van de software betaalde – voor de Rabobank was en dus wist hoe belangrijk accurate informatie op dat gebied was. Het kan dus niet anders dan dat verdachte opzettelijk deze onjuiste informatie heeft verstrekt om de Rabobank over de streep te trekken om de financiering te verstrekken.
De hiervoor genoemde handelingen kunnen telkens aan de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen worden toegerekend. Zij werden immers gedaan door medewerkers van de rechtspersonen en waren hen dienstig. Ook kan worden bewezen dat verdachte hieraan feitelijk leiding heeft gegeven. Zij was immers niet alleen de leidinggevende van de genoemde rechtspersonen, maar ook direct betrokken bij de financieringsaanvragen en het daarbij verstrekken van onjuiste gegevens en zij had dus kunnen voorkomen dat de Rabobank werd opgelicht.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de andere twee ten laste gelegde oplichtingsmiddelen, te weten dat aan de Rabobank kenbaar is gemaakt dat aandelenkapitaal zou worden ingebracht door externe aandeelhouders en dat zou worden geïnvesteerd in personeel. Die toezeggingen hadden betrekking op de toekomst, na verkrijging van de financiering, en de rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte, op het moment dat de mededelingen werden gedaan, wist dat dit nooit plaats zouden vinden. Voor zover de rechtbank kan vaststellen waren er wel degelijk plannen om externe aandeelhouders kapitaal in te laten brengen en in personeel te investeren, maar is dit – door verschillende omstandigheden – uiteindelijk niet gebeurd. Dit betekent dat de rechtbank ten aanzien van deze toezeggingen geen oogmerk op misleiding bewezen acht.
3.3.5.
Het onder 4 ten laste gelegde
Op 9 juli 2013 is in totaal € 100.000, - overgemaakt op de bankrekening van [naam 3] , met bankrekeningnummer [nummer 1] . [34] Dit geld is door de Rabobank verstrekt naar aanleiding van een getekend financieringsvoorstel waarin door de Rabobank enerzijds en anderzijds [naam 3] en [naam 2] is overeengekomen dat deze lening aan [naam 3] zou worden verstrekt. [35] Van het bedrag van € 100.000, - is € 70.000, - overgeboekt naar [naam 1] en € 22.100, - overgeboekt naar [naam 2] . Het overige geld is aangewend ten behoeve van diverse kosten. [36] Van het door [naam 1] ontvangen geld is € 12.000, - overgemaakt naar [naam 2] , € 17.696, - overgemaakt naar de Belastingdienst en is het overige geld besteed aan (salaris)kosten. [37] [naam 2] heeft ongeveer € 7.000, - gebruikt voor het aanvullen van een inmiddels beëindigd krediet tot nul, ongeveer € 6.000, - aan de Belastingdienst betaald, € 4.500, - aan salaris betaald en € 15.000, - weer naar [naam 1] overgeboekt. [38] [naam 1] heeft dat geld deels aangewend om een negatief banksaldo aan te vullen en deels gebruikt om allerlei bedrijfskosten en de Belastingdienst te betalen. [39]
Op 13 november 2015 is € 110.000, - overgemaakt op de bankrekening van [naam 1] , met bankrekeningnummer [nummer 2] . [40] Dit geld is door de Rabobank verstrekt naar aanleiding van een getekend financieringsvoorstel. [41] Uit het vermengde saldo van dit geldbedrag en diverse bijschrijvingen van (onder meer) debiteuren, zijn diverse grote betalingen gedaan: € 22.187,63 naar [naam persoon] , € 17.167, - naar de Belastingdienst, € 12.000, - naar [naam 2] , € 11.479, - naar de Belastingdienst, € 22.943, - naar de Belastingdienst en € 28.435, - naar [naam 4] B.V. [42]
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank bewezen dat de hierboven genoemde overboekingen door de Rabobank op de bankrekeningen van [naam 3] en [naam 1] het gevolg waren van oplichting van de Rabobank door [naam 1] , [naam 2] en/of [naam 3] . Dit betekent dat deze geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Door deze geldbedragen vervolgens naar bankrekeningen van andere rechtspersonen en derden over te boeken en aan te wenden voor bedrijfskosten, zoals salaris, hebben [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] zich schuldig gemaakt aan het witwassen van die geldbedragen door deze (gedeeltelijk) over te dragen en/of te gebruiken. Verdachte heeft hieraan feitelijk leiding gegeven. Zij wist immers dat de geldbedragen waren verkregen door oplichting en zal als (financieel) leidinggevende van de genoemde rechtspersonen – op zijn minst globaal – op de hoogte zijn geweest van waar deze geldbedragen voor werden aangewend. Dit laatste ligt anders ten aanzien van [naam 4] . Nu uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij deze vennootschap, kan het ten laste gelegde feitelijk leiding geven aan witwassen door [naam 4] , althans het medeplegen daarvan, niet bewezen worden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3. vervatte bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen het volgende bewezen:
 Het onder
1 primairten laste gelegde, te weten dat:
de besloten vennootschappen [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., welke rechtspersonen deel uit maakten van de fiscale eenheid [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V., in de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 te Groenekan, tezamen en in vereniging, meermalen, op naam van de fiscale eenheid [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten meerdere digitale aangiften voor de omzetbelasting over de tijdvakken:
aangifte OB april 2011 (DOC-046 25/131) en
aangifte OB juni 2011 (DOC-046 27/131) en
aangifte OB mei 2012 (DOC-046 38/131) en
aangifte OB november 2012 (DOC-046 44/131) en
aangifte OB september 2013 (DOC-046 54/131 en
aangifte OB september 2014 (DOC-046 84/131) en
aangifte OB oktober 2014 (DOC-046 87/131)
onjuist hebben gedaan, immers hebben [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. telkens opzettelijk op het elektronische aangifte biljet omzetbelasting over genoemde tijdvakken een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl dat feit telkens ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
 Het onder
3 primairten laste gelegde, te weten dat:
[naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 te Utrecht en Groenekan, telkens tezamen en in vereniging, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen,
door listige kunstgrepen, de Rabobank Utrecht en omstreken, gevestigd [adres 1] , hebben bewogen tot het verstrekken van een geldlening en girale afgifte van een of meer geldbedragen, van in totaal EURO 440.000, - (AMB-040), te weten
op of omstreeks 9 juli 2013
- een geldlening van EURO 100.000, - (DOC-107/1)
- een krediet van EURO 20.000, - (DOC-127/1)
- een krediet van EURO 60.000, - (DOC-128/2)
en
op of omstreeks 13 november 2015
- een geldlening van de Rabobank van EUR 110.000, - (DOC-104/2)
- een krediet van EUR 100.000, - (DOC-129/1)
- een krediet van EUR 50.000, - (DOC-129/1)
immers hebben [naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V, telkens met voornoemd oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid:
bij de financieringsaanvraag 2013, DOC-136
- een geconsolideerde jaarrekening van het jaar 2012 ten name van [naam 2] B.V. aan de Rabobank Utrecht en omstreken verstrekt, waarin de netto omzet over het jaar 2011 en 2012 en de agioreserve over 2012 hoger zijn opgenomen dan deze in werkelijkheid zijn gegenereerd (DOC-122) en
bij de financieringsaanvraag 2015, DOC-137
- een overzicht ten name van [naam 3] B.V. (DOC-227) aan de Rabobank Utrecht en omstreken verstrekt, waarin de agioreserve over het jaar 2014 hoger is opgenomen dan deze in werkelijkheid is gegenereerd (DOC-122) en
- aan de Rabobank Utrecht en omstreken kenbaar gemaakt dat sprake is van een overeenkomst tussen [naam 3] B.V. en [naam 5] Accountants terwijl deze overeenkomst in werkelijkheid niet is gesloten,
waardoor Rabobank Utrecht en omstreken telkens werd bewogen tot de (girale) afgifte van bovengenoemde geldleningen en geldbedragen,
aan welke gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
 Het onder
4 primairten laste gelegde, te weten dat:
[naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V., in de periode van 1 januari 2013 tot en met 1 december 2015 te Groenekan, tezamen en in vereniging, zich meermalen schuldig hebben gemaakt aan witwassen, immers hebben [naam 1] BV en/of [naam 2] BV en/of [naam 3] BV voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van in totaal EUR 100.000, -, zijnde het geldbedrag dat op 9 juli 2013 is ontvangen op een bankrekening van de Rabobank ten name van [naam 3] B.V. met bankrekeningnummer [nummer 1] ) (DOC-107) en
- een geldbedrag van EUR 110.000, -, zijnde het geldbedrag dat op 13 november 2015 is ontvangen op een bankrekening van de Rabobank ten name van [naam 1] B.V. met bankrekeningnummer [nummer 2] ) (DOC-104)
gedeeltelijk overgedragen en van genoemde voorwerpen gebruik gemaakt,
terwijl [naam 1] B.V. en/of [naam 2] B.V. en/of [naam 3] B.V. telkens wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
aan welke gedragingen zij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder
1 primair,
2,
3 primairen
4 primairbewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen. Zij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het gaat in deze zaak om ernstige strafbare feiten, namelijk belastingfraude gedurende een langere periode, oplichting van een bank en witwassen. Verdachte heeft de betaling van belasting als totaal ondergeschikt beschouwd, alsof het iets is dat je alleen betaalt als je daar geld voor hebt. Zo werkt het niet. Het is verdachte ook juist aan te rekenen dat zij, als eigenaar/bestuurder van een administratiekantoor, dit bij uitstek had moeten weten. Ze had bovendien bij de Belastingdienst de indruk gewekt alles perfect op orde te hebben, waardoor er werd overgegaan tot Horizontaal Toezicht. Het vertrouwen dat de Belastingdienst in haar en haar bedrijf had, is daarmee ernstig beschaamd.
Dat geldt ook voor het vertrouwen dat Rabobank had in verdachte. Als de bank de werkelijke situatie waarin [naam 1] en [naam 3] verkeerden, had gekend, was er geen sprake geweest van nieuwe financiering.
Op grond van de hoogte van de fraudebedragen, de ernst van de feiten en de landelijke richtlijnen zou in beginsel een gevangenisstraf van achttien maanden aan verdachte moeten worden opgelegd. Vanwege haar persoonlijke omstandigheden moet daar echter van afgeweken worden en moet slechts een voorwaardelijke gevangenisstraf en een maximale werkstraf aan verdachte worden opgelegd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een werkstraf en geen (voorwaardelijke) gevangenisstraf moet worden opgelegd. De raadsman heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verdachte erkent dat zij fouten heeft gemaakt ten aanzien van de omzetbelasting. Zij was zich hier ook destijds van bewust en werkte zich letterlijk kapot om er alsnog uit te komen en de zaken weer op orde te krijgen. Lange werkweken waren geen uitzondering, terwijl zij in die periode kampte met psychische problemen. Verdachte is bereid haar verantwoordelijkheid te nemen voor de fraude.
Ten aanzien van zowel de omzetbelasting fraude als de door oplichting verkregen geldbedragen is het belangrijk op te merken dat uit de besteding van het geld blijkt dat eigen gewin bij verdachte niet voorop stond. Verdachte heeft zichzelf gekort op haar salaris, terwijl wel de Belastingdienst en salaris- en bedrijfskosten zijn betaald. Bovendien is een groot deel voorgefinancierd uit eigen zak. Het geld is weliswaar niet geheel overeenkomstig de financieringsvoorwaarden besteed, maar wel steeds met het doel de ondernemingen gezond te krijgen en [naam 3] succesvol te lanceren.
Daarnaast zijn de beslissingen die verdachte in die periode heeft genomen deels te wijten aan haar persoonlijke situatie destijds. Zij kampte met burn out klachten en heeft geruime tijd thuis gezeten met een dubbele longontsteking. Ook in haar relatie was het lange tijd niet rooskleurig. Daardoor heeft zij verkeerde beslissingen genomen en is zij de regie verloren.
Ten slotte moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden zoals die uit het reclasseringsrapport blijken. Verdachte heeft als alleenstaande moeder de volledige zorg voor haar twee kinderen, die beiden met de nodige problemen kampen. Ook financieel verkeert verdachte is zwaar weer. De reclassering acht de recidivekans echter laag en adviseert daarom een werkstraf op te leggen, met name om te voorkomen dat de kinderen van verdachte de dupe worden. Verdachte heeft een blanco strafblad, dus een voorwaardelijke gevangenisstraf heeft om die reden ook niet veel nut.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belastingfraude, door als feitelijk leidinggever van verschillende rechtspersonen gedurende meerdere jaren opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting te doen. Hierdoor is de Belastingdienst voor een bedrag van ruim tweehonderdduizend euro benadeeld. Door deze handelwijze heeft verdachte bovendien het vertrouwen, dat aan de inhoud van belastingaangiftes mag worden ontleend, geschaad. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt bovendien niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. Hoewel uit het dossier blijkt dat verdachte de fraude niet heeft gepleegd om zichzelf te verrijken, maar veeleer om haar noodlijdende bedrijven draaiende te houden, rekent de rechtbank dit verdachte zwaar aan, in het bijzonder omdat zij als bestuurder van een belastingadvieskantoor juist het goede voorbeeld zou moeten hebben gegeven.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan feitelijk leidinggeven aan twee oplichtingen van de Rabobank. Zij heeft met behulp van onjuiste financiële gegevens de Rabobank een zodanig verkeerd beeld gegeven van de positie van haar bedrijven dat de Rabobank over is gegaan tot het verstrekken van aanzienlijke financieringen, in totaal voor € 440.000, -, terwijl de Rabobank, als zij had geweten van de daadwerkelijke stand van zaken, zeer waarschijnlijk niet over was gegaan tot financiering. De verkregen geldbedragen zijn vervolgens witgewassen. Ook deze feiten lijkt verdachte niet voor eigen gewin te hebben gepleegd, maar om haar bedrijven draaiende te houden, maar dit doet aan de ernst daarvan niet af. Banken en andere partijen die financieringen verstrekken stellen in de regel strenge eisen aan een financiering om de kans dat de financiering terugbetaald wordt zo groot mogelijk te laten zijn. Door onjuiste gegevens aan te leveren, heeft verdachte het voor de Rabobank onmogelijk gemaakt om het daadwerkelijke risico te doorzien. Dit heeft er uiteindelijk ook in geresulteerd dat de Rabobank achter is gebleven met een aanzienlijke schadepost.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en de ernst van de hierboven genoemde feiten zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van rond de achttien maanden het uitgangspunt zijn. Ook de lange periode waarover verdachte heeft gefraudeerd, werkt daarbij niet in haar voordeel. Maar zoals ook al door de officier van justitie is aangevoerd, spelen er in het specifieke geval van verdachte echter zwaarwegende persoonlijke omstandigheden waar in belangrijke mate rekening mee moet worden gehouden. Verdachte heeft als alleenstaande moeder de zorg over twee minderjarige kinderen, die beiden aanzienlijke psychische en fysieke problemen hebben. Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat er geen geschikte alternatieve opvangmogelijkheden voor de kinderen zijn. Het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte zou daardoor een ernstig ontwrichtend effect hebben op het gezin en de kinderen van verdachte zwaar schaden. De rechtbank zal daarom – in navolging van de strafeis van de officier van justitie – afwijken van de oriëntatiepunten en aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Wel zal zij, naast een maximale werkstraf, een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden aan verdachte opleggen om de ernst van de door verdachte gepleegde delicten te onderstrepen.

8.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij
[naam benadeelde partij], als rechtsopvolgster onder algemene titel van de Rabobank Utrecht en omstreken, vordert
€ 325.552,52aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder
3 primairbewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is door de verdediging betwist. De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering een onevenredige belasting van het strafproces oplevert omdat hij onvoldoende tijd heeft gehad om een goed onderbouwd weerwoord voor te bereiden, de verdediging niet kan toetsen of de door de Rabobank genoemde bedragen correct zijn en er discussiepunten zijn over de (gedeeltelijke) schadeloosstelling van de Rabobank door de Staat en de rente.
De rechtbank concludeert echter dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 211.883,26 toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit is het totaal van de in het ‘overzicht openstaande vorderingen op 30 juni 2018’ genoemde bedragen, minus de op dat overzicht genoemde rentebedragen. Deze geldbedragen zijn via de genoemde leningnummers en bankrekeningnummers te koppelen aan de in 2013 en 2015 – als gevolg van oplichting – verstrekte financieringen en dus direct te koppelen aan dat strafbare feit. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze nog openstaande geldbedragen, die door verdachte ook niet concreet zijn betwist. De vergoeding uit de staatsgarantie is op deze bedragen al in mindering gebracht.
De rechtbank zal de vordering voor het overige, te weten de gevorderde rente en het gevorderde bedrag dat reeds uit de staatsgarantie is vergoed, niet-ontvankelijk verklaren. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de rechtbank onvoldoende onderbouwd acht dat de gevorderde rente is aan te merken als schade die rechtstreeks uit de bewezen verklaarde oplichting is gevolgd, dan wel, voor zover de Rabobank stelt regres te voeren namens de Staat, dat dit kwalificeert als een vordering tot vergoeding van schade en, zo ja, of die vordering aan de Rabobank toekomt. Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 51, 57, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder
2ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder
1 primair,
3 primairen
4 primairten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder1 primairbewezen verklaarde:
Feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder3 primairbewezen verklaarde:
Feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van oplichting, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder4 primairbewezen verklaarde:
Feitelijk leidinggeven aan het medeplegen van witwassen, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
 Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
 Wijst de vordering van [naam benadeelde partij] , gevestigd te Amsterdam, toe tot
€ 211.883,26 (tweehonderdelfduizend achthonderddrieëntachtig euro en zesentwintig cent).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [naam benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. T.T. Hylkema, voorzitter,
mrs. B. Vogel en B.M. Visser, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 oktober 2018.
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering.
2.DOC-004, p. 847
3.DOC-005, p. 851 en DOC-006, p. 855.
4.AMB-01, p. 29 en V03-01, p. 622 en 623.
5.AMB-004, p. 51.
6.DOC-059, p. 1405 t/m 1408, en
7.V08-01, p. 751 en 752.
8.V03-01, p. 625.
9.PV aangifte van 7 maart 2017, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens de Rabobank Utrecht en omstreken (ongenummerd).
10.PV aangifte van 7 maart 2017, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens de Rabobank Utrecht en omstreken (ongenummerd).
11.DOC-128, p. 1913 t/m 1921.
12.DOC-127, p. 1900 t/m 1912.
13.DOC-107, p. 1764.
14.PV aangifte van 7 maart 2017, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens de Rabobank Utrecht en omstreken (ongenummerd),
15.G07-01, p. 810.
16.AMB-012, p. 137.
17.AMB-012, p. 138 en 139.
18.AMB-012, p. 137 en 138.
19.AMB-012, p. 137.
20.De verklaring die verdachte ter terechtzitting van 17 oktober 2018 heeft afgelegd, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
21.PV aangifte van 7 maart 2017, inhoudende de verklaring van [naam 7] namens de Rabobank Utrecht en omstreken (ongenummerd).
22.DOC-129, p. 1922 t/m 1935.
23.DOC-104, p. 1738.
24.G05-01, p. 800.
25.DOC-137, p. 1961 en 1962, en
26.DOC-137, p. 1962.
27.DOC-221, p. 2474 en 2475.
28.DOC-221, p. 2447.
29.G03-01, p. 791.
30.AMB-040, p. 340, en
31.DOC-227, p. 2588.
32.AMB-043, p. 404.
33.DOC-221, p. 2458 en 2459.
34.DOC-107, p. 1764.
35.DOC-127, p. 1900 t/m 1912.
36.DOC-107, p. 1764 t/m 1766.
37.DOC-108, p. 1767 t/m 1774.
38.DOC-251, p. 2699 en 2700.
39.DOC-294, p. 2825, en
40.DOC-104, p. 1738
41.DOC-129, p. 1922 t/m 1935.
42.AMB-013, p. 155, en