ECLI:NL:RBAMS:2018:9892

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
13/729079-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen door middel van Hawala bankieren en geldkoerier activiteiten

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 december 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in Marokko in 1962, die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 12 december 2018, waar de officier van justitie, mr. Z. Trokic, zijn vordering heeft gepresenteerd. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van witwassen in de periode van 19 december 2012 tot en met 14 oktober 2015, waarbij hij samen met anderen grote geldbedragen heeft verworven en overgedragen, wetende dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in deze periode aanzienlijke bedragen heeft ontvangen en overgedragen, en dat er voldoende bewijs was voor de criminele herkomst van deze bedragen, onder andere door het gebruik van een kasboek en getapte communicatie.

De rechtbank heeft de verweren van de verdediging verworpen, waaronder het argument dat de verdachte slechts een geldkoerier was en dat de herkomst van de geldbedragen niet kon worden bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet had op het overdragen van geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen, omdat er een patroon van witwassen was vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft ook bepaald dat de in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard worden, aangezien deze zijn gebruikt bij het bewezen geachte feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/729079-15
Datum uitspraak: 24 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. Z. Trokic, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Raza, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 december 2012 tot en met 14 oktober 2015 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) een of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van (ongeveer) 150.000,- euro op 01 juli 2015 en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 200.230,- euro en/of 11.345,- euro op 08 juli 2015 en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 200.000,- euro op 02 september 2015 en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 220.000,- euro op 03 september 2015 en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 119.000,- euro op 03 oktober 2015 en/of
- een of meer andere grote contante geldbedrag(en),
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.

3.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank grondt haar beslissing daarnaast op de volgende overwegingen.
Geldbedragen
De raadsman heeft – subsidiair – betoogd dat op grond van het dossier alleen bewezen kan worden dat verdachte op 8 juli 2015 het bedrag van € 200.230, - voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Dit is de enige keer waarvan verdachte heeft erkend geld te hebben overgedragen. De overige ten laste gelegde bedragen zouden zijn af te leiden uit het in beslag genomen ‘kasboek’ en getapte telefoongesprekken en sms-berichten. Dit kasboek heeft echter niets te maken met het overdragen van geldbedragen, maar was een administratie die verdachte voor twee broers en een neef in Marokko bijhield. Verdachte heeft hierover consistent verklaard en deze verklaring was concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk. Het Openbaar Ministerie heeft echter niet aan enig verificatieonderzoek gedaan. Uiteindelijk zijn, op verzoek van de raadsman, de broers en neef van verdachte wel gehoord. Zij hebben de verklaring van verdachte bevestigd. Verdachte moet, dus worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, voor zover dit de andere ten laste gelegde geldbedragen dan € 200.230, - betreft, aldus de raadsman
De rechtbank zal het subsidiaire verweer eerst bespreken, omdat dat verweer wat haar betreft voorgaat in de beoordeling van het ten laste gelegde verwijt. De rechtbank verwerpt dit verweer en daartoe is het volgende redengevend.
Hoewel het dossier voor wat betreft de andere ten laste gelegde geldbedragen geen bewijs bevat in de zin van in beslag genomen geldbedragen of observaties waarbij is gezien dat verdachte op de ten laste gelegde dagen goederen heeft overgedragen, ziet de rechtbank in de getapte sms-berichten en telefoongesprekken, in combinatie met het kasboek, voldoende bewijs dat verdachte de genoemde geldbedragen op de in de tenlastelegging genoemde dagen heeft overgedragen.
De rechtbank is van oordeel dat het kasboek wel degelijk ziet op geldoverdrachten van verdachte aan derden en dus niet ziet op de administratie van twee broers en een neef van verdachte die in Marokko onder andere als taxichauffeur werkzaam zijn. De rechtbank ziet in de verklaringen van de broers en de neef van verdachte noch in de rest van het dossier, enige onderbouwing van die stelling van verdachte. De raadsman heeft geen (kopieën van) facturen van die broers en de neef kunnen overhandigen die overeenkomen met de – volgens verdachte – factuurnummers in het kasboek en het dossier bevat ook geen opgenomen telecommunicatie die evident betrekking heeft op het bijhouden van administratie voor anderen. Sterker nog, het dossier bevat meerdere contra-indicaties voor de stelling van verdachte. Uit de getapte sms-berichten en gesprekken, die naar het oordeel van de rechtbank direct gerelateerd kunnen worden aan bedragen in het kasboek, blijkt immers dat meerdere malen ontmoetingsplekken worden afgesproken en wordt gesproken over het geven en ontvangen van geldbedragen. Die telecommunicatie valt niet te verenigen met de verklaring van verdachte, die nooit de beschikking kreeg over geld van zijn broers en neef en vanuit zijn rol als boekhouder ook helemaal geen reden zou hebben om namens hen geld aan derden te overhandigen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank, op één uitzondering na, bewezen acht dat verdachte de ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad en overgedragen.
De uitzondering betreft het geldbedrag van € 11.345, -, dat op 8 juli 2015 bij [persoon 1] is aangetroffen en wat verdachte aan hem zou hebben overhandigd. De rechtbank maakt uit de verklaring van verdachte niet op dat hij ook erkent dit bedrag aan [persoon 1] te hebben overhandigd en dit bedrag komt niet terug in het aangetroffen kasboek of getapte telecommunicatie. De rechtbank vindt daarom de enkele verklaring van [persoon 1] dat hij dit geld van verdachte heeft gehad, onvoldoende om wettig en overtuigend bewezen te achten dat verdachte ook dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen.
Criminele herkomst geldbedragen
De raadsman heeft daarnaast twee verweren gevoerd met betrekking tot de criminele herkomst van de ten laste geldbedragen en de wetenschap van verdachte daarover.
Primair heeft hij aangevoerd dat, ook als bewezen kan worden dat verdachte alle ten laste gelegde geldbedragen voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, dit niet kan leiden tot een bewezenverklaring van gewoontewitwassen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte naar het zich laat aanzien een geldkoerier was van Hawala-bankieren, waarover in de rechtspraak is uitgemaakt dat dit niet automatisch witwassen is, ook al zou in strijd met de Wet op het financieel toezicht worden gehandeld. Nu uit het dossier verder geen omstandigheden blijken dat de geldbedragen (anderszins) van misdrijf afkomstig waren en al helemaal niet dat verdachte daarvan wist, kan het ten laste gelegde niet worden bewezen.
Meer subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat verdachte het geldbedrag van € 200.230, - heeft witgewassen. Verdachte heeft namelijk verklaard dat dit geldbedrag was opgebouwd uit meerdere kleine geldbedragen van bijvoorbeeld € 500, - of € 1.000, -. Bij dergelijke kleine geldbedragen kan, nu niets bekend is over de herkomst van het geld, geen misdadige bron worden verondersteld, zodat niet bewezen kan worden dat het samengestelde bedrag van € 200.230, - van misdrijf afkomstig is.
De rechtbank verwerpt ook deze verweren en overweegt daartoe het volgende
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen het in de delictsomschrijving opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf”, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Als uit het door het Openbaar Ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
De rechtbank gaat ervan uit dat verdachte alle in de tenlastelegging genoemde bedragen onder zich heeft gehad als geldkoerier van Hawala-bankiers. Met name het gebruik van tokens, het bijhouden van een kasboek, en het onderschepte telefoonverkeer wijzen daarop. Het enkele feit dat sprake is van Hawala-bankieren brengt echter niet per definitie met zich mee dat het niet anders kan zijn dan dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Er zullen bijkomende feiten en omstandigheden moeten zijn die duiden op een criminele herkomst.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dergelijke bijkomende omstandigheden in het dossier wél aanwezig zijn. Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte in een termijn van slechts enkele maanden bijna € 900.000, - heeft ontvangen, voorhanden heeft gehad en vervolgens heeft overgedragen, terwijl hij niets of nagenoeg niets wist van de herkomst van het geld, zijn opdrachtgever(s) en de ontvangers van de geldbedragen. Daarbij werd het geld, in ieder geval eenmaal (op 8 juli 2015), in een plastic tas, op de openbare weg, overhandigd. Ook was verdachte in het bezit van een ‘PGP-telefoon’ die hij van zijn opdrachtgever had ontvangen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke telefoons veelvuldig in het criminele milieu worden gebruikt. Ten slotte blijkt uit het dossier dat verdachte contact had met [persoon 2] over een vermoedelijk niet doorgegane levering van geld. Uit het dossier blijkt dat deze [persoon 2] betrokken was bij de handel in hasjiesj. Bij de doorzoeking van diens woning werden onder andere een contant geldbedrag van € 684.945, - en een vuurwapen aangetroffen. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden voldoende zijn om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen ten aanzien van alle ten laste gelegde bedragen.
Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. De verklaring van verdachte dat het kasboek helemaal niet ziet op door hem overgedragen geldbedragen, heeft de rechtbank reeds hiervoor verworpen. Verdachte heeft verder slechts een verklaring afgelegd over de herkomst van het geldbedrag van € 200.230, - waarvan hij heeft erkend dat hij dat op 8 juli 2015 voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen. Over de herkomst van de andere geldbedragen op de tenlastelegging, waarvan de rechtbank ook bewezen acht dat verdachte ze voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, heeft hij helemaal niets verklaard. Als gekeken zou worden naar het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 15 oktober 2015, waar verdachte later op is teruggekomen en welk proces-verbaal niet bij het bewijs tegen verdachte wordt gebruikt, zou geconcludeerd kunnen worden dat de stelling van verdachte ten aanzien van die geldbedragen hetzelfde is als ten aanzien van het geldbedrag van € 200.230, -. De verklaring die verdachte ten aanzien van dit geldbedrag heeft afgelegd, is echter verre van concreet of verifieerbaar. Verdachte heeft namelijk – samengevat – slechts verklaard dat hij in opdracht van ene [persoon 3] , over wie hij verder (vrijwel) niets weet, kleine geldbedragen van verschillende personen, die hij niet kent, in ontvangst nam en deze samenvoegde tot een groot geldbedrag, welk geldbedrag hij vervolgens aan een eveneens voor hem onbekende persoon heeft overhandigd.
Deze verklaring zegt allereerst helemaal niets over de legale of criminele herkomst van de geldbedragen. Dat er sprake zou zijn van Hawala bankieren, hetgeen verdachte overigens niet expliciet heeft verklaard, sluit immers niet uit dat het geld van misdrijf afkomstig is.
De verklaring van verdachte biedt daarnaast echter ook geen aanknopingspunten om nader onderzoek naar de herkomst van het geld te doen. Verdachte geeft immers geen namen of contactgegevens van zijn opdrachtgever(s), de rechthebbenden van het geld of de personen aan wie verdachte de geldbedragen heeft overhandigd.
Nu er, zoals hiervoor is overwogen, een vermoeden van witwassen is ten aanzien van de ten laste gelegde geldbedragen én verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de legale herkomst van de geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de betreffende geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Gelet op de manier waarop de communicatie van verdachte over de geldbedragen verliep en verdachte het geld afgaf – in ieder geval eenmaal in een plastic tas op straat – heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijke opzet gehad op het overdragen van geldbedragen die van misdrijf afkomstig waren. Uit de getapte telecommunicatie en het kasboek blijkt daarnaast ook dat er een zodanig verband was tussen het witwassen van de verschillende geldbedragen, dat er niet meer kan worden gesproken over het bij herhaling begaan van het delict witwassen, maar dat er sprake was van gewoontewitwassen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte, in ieder geval tezamen en in vereniging met anderen, een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 oktober 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders telkens voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van (ongeveer) 150.000, - euro op 1 juli 2015 en
- een geldbedrag van 200.230, - euro en/of 11.345, - euro op 8 juli 2015 en
- een geldbedrag van (ongeveer) 200.000, - euro op 2 september 2015 en
- een geldbedrag van (ongeveer) 220.000, - euro op 3 september 2015 en
- een geldbedrag van (ongeveer) 119.000, - euro op 3 oktober 2015
voorhanden gehad en overgedragen, terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders wisten, dat bovenomschreven geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door het ontvangen, voorhanden hebben en overdragen van grote geldbedragen, waarvan hij wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Dit is een ernstig feit. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit begunstigd. Criminelen worden in staat gesteld met hun illegaal verdiende geld bezittingen te verwerven die zij niet behoren te hebben.
Voorts wordt door het witwassen van crimineel vermogen de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast, wat een bedreiging vormt voor de samenleving.
Naar moet worden aangenomen heeft verdachte daarbij financieel geprofiteerd van zijn handelwijze, aangezien hij volgens zijn eigen verklaring € 500, - zou ontvangen per € 100.000, - die hij overdroeg.
Sinds enkele jaren kent de rechtspraak oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht op het gebied van fraude. Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op het benadelingsbedrag van de fraude en zouden, als het bedrag dat verdachte heeft witgewassen wordt aangemerkt als het benadelingsbedrag, voorschrijven dat in deze zaak in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 tot 24 maanden moet worden opgelegd.
De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke straf niet past nu in deze zaak niet meer dan een relatief beperkte rol van verdachte is vastgesteld. Weliswaar was verdachte verantwoordelijk voor het in ontvangst nemen en overhandigen van grote geldbedragen, maar er is geen aanleiding om te veronderstellen dat deze geldbedragen aan verdachte toebehoorden. Het wordt er dan ook voor gehouden dat verdachte in feite slechts een geldkoerier was. Verdachte had ook zeer beperkte kennis van de personen met wie hij contact had en er kan dus worden aangenomen dat hij een ondergeschikte rol had in het organisatieverband – voor zover aanwezig – waarbinnen de geldbedragen werden witgewassen. Dit blijkt ook wel uit het financiële voordeel dat verdachte als gevolg van zijn handelen vermoedelijk heeft genoten. Hoewel hij, volgens zijn eigen rekenmethode, ten minste enkele duizenden euro’s moet hebben ontvangen, was dit nog steeds maar een zeer beperkt percentage van het totale geldbedrag dat door zijn handen is gegaan. Hoewel de ernst van het witwassen van dergelijke grote geldbedragen met een criminele herkomst naar het oordeel van de rechtbank wél het opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf eist, zal de rechtbank om redenen voornoemd afwijken van de strafeis van de officier van justitie en een beduidend lagere gevangenisstraf aan verdachte opleggen. Voor het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf, taakstraf of geldboete, zoals door de raadsman is betoogd, is in deze zaak geen plaats. De omstandigheid dat verdachte geen recente relevante veroordelingen heeft op het gebied van vermogenscriminaliteit maakt dit niet anders. Datzelfde geldt voor de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden met betrekking tot de zorg van de kinderen van verdachte, nu de vrouw van verdachte daarvoor zorg kan dragen.
Op grond van alle hiervoor genoemde omstandigheden zou de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van tien maanden aan verdachte willen opleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat de redelijke termijn is overschreden. In beginsel bedraagt de redelijke termijn twee jaren vanaf het moment waarop verdachte in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. In casu betekent dit dat de redelijke termijn is aangevangen op 14 oktober 2015, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld.
De zaak van verdachte is in eerste instantie binnen twee jaren na die datum op zitting gekomen, maar vervolgens aangehouden om getuigen te horen. Weliswaar zijn deze getuigen op verzoek van de verdediging gehoord, maar de rechtbank is van oordeel dat de vertraging na deze zitting van 21 juli 2017 niet noodzakelijk was geweest als de verzoeken van de verdediging reeds in een eerder stadium waren toegewezen. Dat dit niet het geval is geweest, kan niet aan de verdediging worden tegengeworpen. De rechtbank zal daarom alle tijd die is verstreken na 14 oktober 2017, toen er twee jaren waren verstreken sinds de aanvang van de redelijke termijn, aanmerken als overschrijding van de redelijke termijn. Dit betekent dat de redelijke termijn met iets meer dan één jaar is overschreden. De rechtbank zal daarom, conform de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad, een strafvermindering van 10% toepassen en aan verdachte geen gevangenisstraf van tien, maar van negen maanden opleggen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:

2 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

SAMSUNG
5063934;

6 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

SAMSUNG
5063849;

13 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

BLACKBERRY
5063886;

14 10.00 STK Papier

5063930.

De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurd verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
 Verklaart verbeurd:

2 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

SAMSUNG
5063934;

6 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

SAMSUNG
5063849;

13 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart

BLACKBERRY
5063886;

14 10.00 STK Papier

5063930.

Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2018.