ECLI:NL:RBAMS:2018:9885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 november 2018
Publicatiedatum
11 februari 2019
Zaaknummer
13/066726-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal van een motorscooter, wederspannigheid, belediging van ambtenaren in functie en vernieling

Op 30 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van diefstal van een motorscooter, wederspannigheid, belediging van ambtenaren in functie en vernieling. De zaak kwam ter terechtzitting op 16 november 2018, waar de officier van justitie, mr. M. van der Linden, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het stelen van een motorscooter op 27 september 2017 in Amsterdam, waarbij hij samen met anderen handelde. Tevens werd hem verweten zich op 28 september 2017 met geweld te verzetten tegen de politie en beledigende woorden te hebben geuit tegen de ambtenaren in functie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal en de geweldsdelicten, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank achtte de samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten voldoende bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 100 uren, met vervangende hechtenis van 50 dagen indien deze niet naar behoren werd verricht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], voor materiële schade van € 1.030,- en aan de Nationale Politie voor € 30,-. De rechtbank overwoog dat de feiten strafbaar zijn en dat er geen rechtvaardigingsgronden aanwezig waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met de voorzitter A.R.P.J. Davids en de rechters C. Klomp en J.J. Wirken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/066726-18
Datum uitspraak: 30 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. van der Linden, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C. Polat, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor (merk/type Piaggio M57, gekentekend [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn
mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen motor onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak
en/of verbreking;
2.
hij op of omstreeks 28 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen één of meerdere ambtena(a)r(en),
[persoon 2] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 3] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam), werkzaam in de rechtmatige
oefening van zijn/hun bediening, te weten belast met assistentiedienst en/of speciale opdracht, door
- zijn arm(en) (met kracht) los te rukken en/of trekken, in ieder geval te bewegen in een richting tegengesteld aan de richting waarin voornoemde opsporingsambtena(a)r(en) hem,
verdachte, trachtte(n) te bewegen en/of te geleiden en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) te schoppen en/of te trappen op/tegen de hand en/of borst, in elk geval het lichaam, van voornoemde [persoon 2] en/of
- één of meerdere ma(a)l(en) (met kracht) te slaan en/of te stompen (met een gebalde vuist) op/tegen/in het gezicht, in elk geval het hoofd, van voornoemde [persoon 3] .
3
hij op of omstreeks 28 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk één of meerdere ambtena(a)r(en), te weten [persoon 2] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam) en/of [persoon 3] (werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hen de woorden toe te voegen: "Kankerflikkers" en/of "Kankerhomo's" en/of "Kankerlijers" en/of "Ik neuk jullie moeders", althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
4
hij op of omstreeks 28 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een oortje (van een portofoon), in elk geval enig goed, dat geheel of ten
dele aan een ander, te weten aan [persoon 2] en/of Politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, nu er teveel twijfel bestaat over of het verdachte is geweest die de motor heeft weggenomen.
De rechtbank komt tot een ander oordeel en overweegt het volgende.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij op 27 september 2017 rond 23:30 uur het alarm van zijn motorscooter hoorde afgaan. Aangever zag vanaf zijn balkon ongeveer 10 minuten later twee jongens langs zijn motorscooter lopen die vervolgens uit zijn zicht verdwenen. Uit dezelfde richting als waar de jongens vandaan kwamen lopen, zag aangever een grijze Volkswagen Golf of Polo, waarvan het kenteken met ‘ [nummer] ’ begon. De eerder genoemde jongens maakten vervolgens op de hoek van de straat contact met de bestuurder van de grijze Volkswagen. Aangever verklaart dat het vervolgens leek alsof één van de jongens iets uit trok of onder zijn kleding vandaan haalde en dit op de achterbank neerlegde. Daarna zeiden de jongens elkaar gedag en vertrokken zij weer. Toen aangever zijn woonkamer in liep hoorde hij opnieuw het alarm van zijn motorscooter afgaan. Hij zag dat de eerder genoemde jongens er met zijn motorscooter vandoor gingen. Hierop heeft aangever de politie gebeld. Buiten zag aangever zijn motorscooter net over het bruggetje bij [straat] staan. De kap aan de voorzijde van de motorscooter was gesloopt en het contactslot was geforceerd. Op de plek waar zijn motorscooter had gestaan, lag het kettingslot waarvan een schakel was doorgeknipt. Aangever verklaarde ter plaatse dat de daders twee Marokkaanse jongens waren met donkere kleding. Dit werd bevestigd door getuige [getuige] . Zij heeft verklaard dat zij twee jongens met de motorscooter had zien lopen. Het betrof twee Marokkaanse jongens. De jongens hoorden bij een zilverkleurige auto.
Om 00:05 uur zag verbalisant [persoon 2] een zilverkleurige Volkswagen Polo met kenteken [kenteken 2] de parkeerplaats bij [straat] oprijden. De auto staat op naam van de vader van verdachte. Nadat de inzittenden waren vertrokken hebben de verbalisanten de auto doorzocht en troffen zij in de auto in de achterbak een gele betonschaar van circa 100 cm aan. Ook lagen er meerdere jassen in de auto, waaronder een zwarte en een grijze, en een schoudertas met daarin een identiteitsbewijs en pinpas op naam van [naam] . De auto is vervolgens onder observatie genomen. Gezien werd dat een drietal licht getinte jongens – mogelijk Noord-Afrikaans – in de auto stapten en de auto richting de McDonalds aan de Muntbergweg te Amsterdam reed. Bij de McDonalds is de bestuurder van de auto staande gehouden. Dit bleek verdachte te zijn. Naast hem zat medeverdachte [medeverdachte] en op de achterbank zat [naam] .
De betonschaar bleek niet meer in de auto te liggen. Hierop is een onderzoek ingesteld. Naast de parkeerplaats in [straat] waar de auto van verdachte eerder had gestaan, werd op ongeveer twintig meter afstand een gele betonschaar aangetroffen. Over de betonschaar heen was een oude kerstboom gelegd.
Verdachte heeft verklaard dat hij geen motorscooter heeft gestolen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat de auto niet heeft stilgestaan en dat ze ook niet zijn uitgestapt. Ter zitting is verdachte hier op teruggekomen en heeft hij verklaard dat ze in de buurt van de geparkeerde auto hebben rondgelopen. Verdachte ontkent dat er een betonschaar in zijn auto heeft gelegen. De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte gelet op het voorgaande onaannemelijk en zal deze niet bij de beoordeling van deze verdenking betrekken.
Gelet op het bovenstaande, in onderling verband bezien, kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de diefstal van de motorscooter. Dat niet is komen vast te staan wat ieders exacte rol is geweest doet daar niet aan af. De rechtbank oordeelt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank, met de officier van justitie, het ten laste gelegde medeplegen bewezen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1.
op 27 september 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor, merk/type Piaggio M57, gekentekend [kenteken 1] , toebehorende aan [persoon 1] , waarbij verdachte en zijn
mededaders die weg te nemen motor onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
2.
op 28 september 2017 te Amsterdam, zich met geweld , heeft verzet tegen ambtenaren, [persoon 2] , werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam en [persoon 3] , werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam, werkzaam in de rechtmatige oefening van hun bediening, te weten belast met assistentiedienst en/of speciale opdracht, door
- zijn arm los te rukken en trekken, en
- te schoppen tegen de hand en borst, van voornoemde [persoon 2] en
- met kracht te slaan in het gezicht, van voornoemde [persoon 3] .
3.
op 28 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk ambtenaren, te weten [persoon 2] , werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam, en [persoon 3] , werkzaam als hoofdagent bij de Politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "Kankerflikkers" en "Kankerhomo's" en "Kankerlijers" en "Ik neuk jullie moeders".
4.
op 28 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een oortje van een portofoon, dat aan Politie Eenheid Amsterdam toebehoorde, heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.De motivering van de straffen en maatregelen

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
9.2
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde dient aan verdachte een geldboete te worden opgelegd. Indien de rechtbank ook het onder 1 ten laste gelegde bewezen acht dan is hiervoor gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een werkstraf van 30 uren passend.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een motorscooter. In strafverzwarende zin weegt de rechtbank mee dat dit feit in vereniging is gepleegd. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze diefstal niet bekommerd om de schade, de overlast en het ongemak die dit brutale delict veroorzaakt.
Toen verdachte in verband met deze diefstal werd aangehouden heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging van ambtenaren in functie en vernieling van het oortje van de portofoon van een verbalisant. Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de verbalisanten en de uitoefening van hun taak ernstig bemoeilijkt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 30 oktober 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor belediging van een ambtenaar in functie.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Bij diefstal van een scooter of motor met braak is het uitgangspunt dat aan een zogenoemde first offender een taakstraf van 30 respectievelijk 120 uur wordt opgelegd. Verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan wederspannigheid, belediging van ambtenaren in functie en vernieling. De rechtbank acht daarom de door de officier van justitie gevorderde taakstraf van 100 uren passend en geboden.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
[persoon 1]vordert € 1.030,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De raadsman heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 1.030,- zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
In het belang van
[persoon 1]voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam, vordert € 30,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 4 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
Nationale Politie, Eenheid Amsterdam voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 180, 266, 267, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarva
nvrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
wederspannigheid;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1], toe tot een bedrag van € 1.030,- (duizenddertig euro) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[persoon 1]voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer aan
[persoon 1], te betalen de som van € 1.030,- (duizenddertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
Nationale Politie,Eenheid Amsterdam, toe tot een bedrag van € 30,- (dertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan
Nationale Politie,Eenheid Amsterdam, voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
Nationale Politie,Eenheid Amsterdam, te betalen de som van € 30,- (dertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter,
mrs. C. Klomp en J.J. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Bouwhuis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 november 2018.