ECLI:NL:RBAMS:2018:9844

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
30 januari 2019
Zaaknummer
13/698410-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet

Op 28 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet. De zaak betreft twee feiten: het eerste feit vond plaats op 2 mei 2016, waarbij de verdachte samen met anderen goederen in een busje laadde die bestemd waren voor een hennepkwekerij. De politie ontving een melding van een getuige die de verdachte en medeverdachten in de bus zag. Bij controle van het busje werden verschillende goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden voor de hennepteelt. Het tweede feit betreft de periode van 2 juni 2016 tot en met 19 juli 2016, waarin goederen in een boxruimte en een woning werden aangetroffen die ook bestemd waren voor hennepteelt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de aangetroffen goederen bestemd waren voor de grootschalige hennepteelt, zoals bedoeld in de Opiumwet. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat hij betrokken was bij de voorbereidingen voor de hennepteelt. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met vervangende hechtenis van 70 dagen indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/698410-16
Datum uitspraak: 28 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 14 september 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Ook was de raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. V.H. Hammerstein.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.H. de Kraker-Koch en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet op 2 mei 2016 te Amsterdam;
2. het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet in de periode van 2 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 op de locaties [adres 1] te Amstelveen en/of [adres 2] te Amsterdam.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Ten aanzien van feit 1:
Op 2 mei 2016 omstreeks 18:46 uur krijgt de politie een melding van getuige [getuige 1] . Zij verklaart dat zij bij de [locatie] ziet dat acht mannen goederen, die vermoedelijk gebruikt kunnen worden bij het opzetten van een hennepkwekerij, inladen in een busje met de opdruk [naam] . De bus is dan net wegereden. Via cameratoezicht blijkt dat de bus op de Prins Hendrikkade rijdt ter hoogte van het Damrak. Omstreeks 19:00 uur wordt aan de bus een stopteken gegeven. In de bus zitten verdachte en twee medeverdachten. Een van de verbalisanten kijkt in de bus en treft daarin goederen aan die gebruikt worden bij het opzetten van een hennepplantage. Als de bus kort daarna op het politiebureau wordt doorzocht, treffen verbalisanten een schakelbord, een waterreservoir, een slakkenhuis, drie ventilatoren, drie kweektenten en 231 plantenbakken aan.
Ten aanzien van feit 2:
Op 2 juni 2016 heeft een inkijk plaats gevonden in de boxruimte behorende bij de woning aan de [adres 1] te Amstelveen. Daarbij hebben verbalisanten gezien dat in de boxruimte goederen aanwezig waren die doorgaans gebruikt worden bij het opzetten van een hennepkwekerij. Op 20 juli 2016 heeft in dezelfde boxruimte een doorzoeking plaatsgevonden. Ook tijdens deze doorzoeking worden goederen aangetroffen die gebruikt kunnen worden bij het opzetten van een hennepkwekerij. Het gaat onder meer om een ventilator, een koolstoffilter, een buisventilator, twee kweektenten, een kartonnen doos met stokken ten behoeve van de kweektenten een Y-stuk ten behoeve van een afzuiginstallatie. Door de politie is op 19 juli 2016 een hennepkwekerij in aanbouw aangetroffen op het adres [adres 2] te Amsterdam.
De rechtbank ziet zich in beide zaken voor de vraag gesteld of verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat er goederen in de betreffende bus en/of boxruimte en/of in de woning aanwezig waren welke bedoeld waren voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet.
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van feit 1:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Getuige [getuige 1] heeft op 2 mei 2016 een melding gedaan bij de politie en verklaard dat zij zag dat meerdere mannen goederen die vermoedelijk kunnen worden gebruikt in een hennepkwekerij in een busje met het logo [naam] aan het laden waren Verdachte is met twee medeverdachten aangetroffen in het betreffende busje. In het busje zijn vervolgens goederen aangetroffen die gerelateerd kunnen worden aan de hennepteelt. Gelet op de professionele aard en de samenhang van de aangetroffen goederen, kan worden geconcludeerd dat de goederen bestemd waren voor het opzetten van een professionele hennepkwekerij.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij samen met de twee medeverdachten in het busje is blijven zitten tijdens het inladen en niet heeft gezien wat de andere mannen in het busje hebben geladen. Het zou volgens hem om een kast gaan. Als het inderdaad zo zou zijn gebeurd, dan zou het getuige [getuige 1] volgens de officier van justitie zijn opgevallen dat er drie personen in de bus waren blijven zitten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij die dag een kast zou verhuizen maar uit de verklaring van getuige [getuige 1] blijkt dat meerdere goederen werden ingeladen. De verklaring van verdachte is niet geloofwaardig en bovendien niet verifieerbaar omdat verdachte niet heeft verklaard wie opdracht gaf tot de verhuisklus. Voorts kan, gelet op de professionele aard en de samenhang van de aangetroffen goederen, worden geconcludeerd dat de goederen bestemd waren voor het opzetten van een professionele hennepkwekerij.
Ten aanzien van feit 2:
Bewezen kan worden dat verdachte de goederen die zijn aangetroffen in de boxruimte aan de [adres 1] voorhanden had. Verdachte was er van op de hoogte dat deze goederen in de boxruimte lagen. Voor betrokkenheid bij de hennepkwekerij in aanbouw op het adres [adres 2] bevat het dossier onvoldoende bewijs. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit gedeelte van de tenlastelegging.
3.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1:
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Getuige [getuige 1] heeft wisselend verklaard en zij heeft geen specifieke omschrijving gegeven van de mannen die zij goederen heeft zien inladen. Voorts zijn geen sporen aangetroffen op de goederen die zijn aangetroffen in het busje, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte de goederen in zijn handen heeft gehad. De achterkant van de bus was dicht en verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het inladen in de bus is gebleven. Verdachte heeft daardoor ook niet kunnen zien welke goederen zijn ingeladen.
Ten aanzien van feit 2:
De raadsvrouw heeft primair verzocht om verdachte geheel vrij te spreken van het onder 2 ten laste gelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om verdachte vrij te spreken ten aanzien van hetgeen ten laste is gelegd in verband met het adres [adres 2] te Amsterdam.
Verdachte verbleef op de [adres 1] te Amstelveen maar hij kwam nooit in de boxruimte. Hij had daar geen privé-goederen staan en is daar tijdens observaties ook nooit gezien. Verdachte wist weliswaar dat in 2015 in de boxruimte soortgelijke goederen waren aangetroffen maar hij heeft zich hier niet mee bezig gehouden. Blijkbaar stonden deze spullen daar tijdens de doorzoeking nog steeds. Verdachte had geen beschikkingsmacht over de spullen in de boxruimte. Het enkele feit dat hij beschikte over de sleutel van de boxruimte is onvoldoende. Hij wist niet dat deze sleutel aan zijn sleutelbos zat.
Verdachte is op het adres [adres 2] nooit gezien. Er is geen enkel bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte iets te maken had met wat er gebeurde op het adres [adres 2] .
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 ten laste gelegde en overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de professionele aard van de in de bus aangetroffen goederen, het niet anders kan dan dat deze goederen in onderling samenhang bezien, bestemd waren voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige teelt in hennep.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 2 mei 2016 bij de [locatie] aanwezig was bij het inladen maar dat hij daar was om een kast te vervoeren en tijdens het inladen de bus niet heeft verlaten. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig. Verdachte heeft zich na zijn aanhouding steeds beroepen op zijn zwijgrecht. Nu verdachte pas twee en een half jaar later ter terechtzitting heeft verklaard dat hij die dag een kast zou verhuizen maar hij niet heeft willen verklaren van wie dit verzoek kwam en wie de mannen zijn die de betreffende dag hebben ingeladen, is het niet mogelijk deze verklaring te verifiëren. Voorts blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 1] dat zij mannen in een rap tempo meerdere goederen in de bussen zag inladen. De rechtbank acht het dan ook niet geloofwaardig dat verdachte op dat moment in de veronderstelling was dat er een kast werd ingeladen. Uit het gegeven dat het verdachte is geweest die de bus heeft geleend, concludeert de rechtbank dat verdachte vanaf het begin betrokken is geweest bij de klus en daar kennelijk een belangrijke rol in vervulde. Gelet op de korte tijdspanne tussen het inladen en de aanhouding van verdachte en tegen de achtergrond van het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte wist dat hij goederen vervoerde en voorhanden had welke waren bestemd voor de grootschalige en/of beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt, als bedoeld in de Opiumwet.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier niet kan worden geoordeeld dat verdachte wetenschap had van de goederen die zijn aangetroffen op het adres [adres 2] te Amsterdam, zodat hij van dit deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat wel bewezen kan worden dat verdachte de goederen die zijn aangetroffen in de boxruimte aan de [adres 1] te Amstelveen voorhanden heeft gehad. Verdachte verbleef in de ten laste gelegde periode op het adres [adres 1] te Amstelveen. Dit blijkt onder meer uit de eerder in de woning aangetroffen post die aan verdachte was gericht. Bovendien heeft [betrokkene] , die ingeschreven staat op de [adres 1] , verklaard dat hij met verdachte van woning had geruild. Verdachte wordt daarmee geacht ten tijde van het ten laste gelegde de bewoner te zijn geweest van de woning gelegen aan de [adres 1] te Amstelveen. Bij een eerder onderzoek in verband met een plofkraak heeft een doorzoeking plaatsgevonden in deze woning en de bij de woning behorende afgesloten boxruimte, waarin goederen zijn aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de hennepteelt. Het betrof meerdere kweektenten, assimilatielampen en koolstoffilters. Bij de inkijk in de boxruimte op 2 juni 2016 en bij de doorzoeking op 20 juli 2016 zijn dezelfde en/of soortgelijke goederen in de boxruimte aangetroffen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij geen sleutel van de boxruimte had maar deze verklaring is aantoonbaar onjuist gebleken nu de politie de box heeft geopend met één van de sleutels aan de sleutelbos van verdachte. Verdachte had beschikkingsmacht over de goederen die in de boxruimte lagen. Verdachte heeft ter terechtzitting bovendien verklaard dat hij bij de eerdere doorzoeking al had gehoord dat deze spullen in de boxruimte lagen. Dit leidt tot het oordeel dat verdachte de aangetroffen goederen voorhanden heeft gehad.
De rechtbank is ten aanzien van de in de boxruimte aan de [adres 1] aangetroffen goederen tevens van oordeel dat, gelet op de hoeveelheid en de professionele aard van de aangetroffen goederen, het niet anders kan dat deze goederen in onderling samenhang bezien, onmiskenbaar bestemd zijn voor de grootschalige en/of bedrijfsmatige teelt in hennep.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 2 mei 2016 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander voorwerpen heeft vervoerd en voorhanden gehad, te weten
- 3 kweektenten en
- 231 plantenbakken en
- 1 slakkenhuis en
- 3 ventilatoren en
- 1 schakelbord en
- 1 waterreservoir,
waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten;
ten aanzien van feit 2:
in de periode van 2 juni 2016 tot en met 19 juli 2016 in Nederland op de locatie [adres 1] voorwerpen, te weten
- 1 ventilator en
- 1 koolstoffilter en
- 1 buisventilator en
- 2 kweektenten en
- een of meerdere tentstok(ken) ten behoeve van een of meerdere de kweektent(en) en
- 1 Y-stuk, t.b.v. afzuiginstallatie,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat, in geval van een bewezenverklaring, in het voordeel van verdachte rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop, de rol van verdachte en zijn strafblad.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op 2 mei 2016 en in de periode van 2 juni 2016 tot 20 juli 2016 een aanzienlijke hoeveelheid goederen voorhanden gehad die bestemd zijn voor de grootschalige en/of professionele productie van hennep. Hiermee heeft verdachte een rol gehad in de voorbereiding van hennepteelt. Hennepteelt (en het faciliteren daarvan) werkt andere vormen van criminaliteit in de hand. Thuiskwekerijen zorgen bovendien voor grote onveiligheid voor omwonenden.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat hij zich, blijkens zijn strafblad van 24 augustus 2018, niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het overtreden van de Opiumwet.
Er is sprake van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hetgeen tot strafvermindering leidt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van 140 uren subsidiair 70 dagen hechtenis in dit geval passend en geboden.

6.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. Horloge Rolex (5180620)
2. Goudkleurige ketting (5180623)
3. 2865,00 euro (57 x 50 + 1 x 10 + 1 x 5) (5180618)
5. Dsquared Clemet spijkerbroek (5224661)
7. Louis Vitton polo (5224534)
8. Nike trainingspak (2x) (5224624)
9. Dsquared2 spijkerbroek (5224635)
10. 1000,00 euro (50 x 20) (5225527)
11. Louis Vitton polo (5224560)
12. Louis Vitton polo (5224494)
Ten aanzien van alle hiervoor genoemde voorwerpen merkt de rechtbank op dat het strafvorderlijk beslag op deze voorwerpen dient te worden opgeheven en de in beslaggenomen voorwerpen zouden moeten worden teruggegeven aan verdachte. Omdat op deze voorwerpen ook conservatoir beslag is gelegd, kan van feitelijke teruggave aan verdachte geen sprake zijn.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11a van de Opiumwet.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van voorwerpen vervoeren en voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
ten aanzien van feit 2:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
140 (honderdveertig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 70 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de voorwerpen waarop strafvorderlijk beslag rust, met inachtneming van hetgeen onder punt 6 ten aanzien van het beslag is opgemerkt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. R.C.J. Hamming en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2018.