ECLI:NL:RBAMS:2018:9802

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
AMS 18/2984
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting met betrekking tot voorzienbare verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die bijzondere bijstand voor woninginrichting had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van het argument dat de verhuizing van de eiser voorzienbaar was en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op het beleid rechtvaardigden. De eiser had eerder een lening van € 3.000,- van een familielid ontvangen voor de inrichting van zijn nieuwe woning, wat volgens het college betekende dat hij al in de gevraagde kosten had voorzien. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand konden blijven. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die op € 1.002,- werden vastgesteld.

De rechtbank overwoog dat bijstand in principe 'om niet' wordt verleend, tenzij anders bepaald in de wet. De eiser voldeed niet aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand zoals vastgesteld in het beleid van het college. De rechtbank concludeerde dat de situatie van de eiser niet bijzonder genoeg was om af te wijken van het beleid, en dat er geen strijd was met het beginsel van fair play. De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsregels en de noodzaak voor aanvragers om aan specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor bijzondere bijstand.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/2984

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. T.A. Vetter),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: drs. H. van Golberdinge).
Partijen worden hierna genoemd: [eiser] en het college.

Procesverloop

Met het besluit van 2 november 2017 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor woninginrichting afgewezen. Tegen dit besluit heeft [eiser] bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 16 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van 23 augustus 2018. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging aan deze procedure vooraf?
1. [eiser] ontvangt vanaf 23 november 2016 een uitkering op grond van de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers. Sinds 6 september 2017 huurt [eiser] een zelfstandige woonruimte op het [adres] in Amsterdam (de woning).
2. Op 7 september 2017 heeft [eiser] van een familielid een bedrag van € 3.000,- geleend voor het inrichten van de woning. Op 14 september 2017 heeft de Gemeentelijke Kredietbank Amsterdam de kredietaanvraag van [eiser] afgewezen, vanwege twijfel of [eiser] het krediet kan aflossen vanwege een schuld bij de Dienst Werk en Inkomen.
3. Op 30 oktober 2017 heeft [eiser] schriftelijk bijzondere bijstand voor woninginrichting aangevraagd. Volgens de rapportage van de klantmanager van [eiser] van 2 november 2017, opgemaakt na een gesprek met [eiser] op 1 november 2017, gaat het om een voorzienbare verhuizing, in welk geval op grond van het beleid moet worden gereserveerd voor de kosten van verhuizing en woninginrichting. Er zijn geen bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken. Daarom moet de aanvraag om bijzondere bijstand worden afgewezen, aldus de rapportage. In de toelichting bij de rapportage staat dat uit een op 1 november 2017 van [eiser] ontvangen document blijkt dat [eiser] in september 2017 een lening van € 3.000,- (van familie, voor de kosten van woninginrichting) heeft ontvangen. Ondanks dat het een lening is, is in het gevraagde reeds voorzien, aldus de toelichting.
4. Vervolgens heeft het college het primaire besluit en het bestreden besluit genomen, met als motivering dat voorafgaand aan de aanvraag al in de gevraagde kosten was voorzien.
Motivering in beroep
5. In het verweerschrift staat dat het college de in het bestreden besluit genoemde grondslag niet langer handhaaft. In plaats daarvan stelt het college zich op het standpunt dat het om een voorzienbare verhuizing gaat. Dat betekent dat de gevraagde kosten moeten worden gerekend tot de algemene kosten van het bestaan, waarvoor [eiser] geacht mocht worden te kunnen hebben reserveren. Dit staat aan het verlenen van bijzondere bijstand in de weg, aldus het college.
6. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Dit betekent dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. De rechtbank beoordeelt hierna of aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Wat voert [eiser] aan?
7. [eiser] voert aan dat de klantmanager in diens rapportage van 2 november 2017 schrijft dat [eiser] hem een overeenkomst van lening van familie van € 3.000,- heeft gegeven nadat de klantmanager
“vanwege een beoordeling van de eventuele bijzonderheid alsnog bijzondere bijstand wilde overwegen.”[eiser] concludeert hieruit dat hij gewoon bijzondere bijstand voor inrichtingskosten had gekregen als hij voor die kosten geen lening had afgesloten bij zijn familie. Het college is daarom niet bevoegd in bezwaar (lees: beroep) de grondslag van het bestreden besluit te wijzigen. Volgens [eiser] is dit in strijd met het beginsel van fair play.
Wat vindt de rechtbank van deze zaak?
8. De rechtbank is het niet met [eiser] eens en heeft hiervoor de volgende redenen.
9. Bijstand wordt verleend ‘om niet’, tenzij in de wet anders is bepaald. In dit geval heeft [eiser] bijzondere bijstand gevraagd voor woninginrichting voor het aanschaffen van duurzame gebruiksgoederen. De rechtbank stelt allereerst vast dat deze kosten zich voordoen en noodzakelijk zijn. Op grond van artikel 51 van de Pw kan bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke en duurzame gebruiksgoederen in de vorm van een geldlening worden verleend. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college. Ter invulling van deze bevoegdheid heeft het college beleidsregels ontwikkeld. [1] In dit beleid staat dat bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke en duurzame gebruiksgoederen in een aantal bijzondere situaties ‘om niet’ wordt verleend. Het gaat dan vooral om een aanvrager die een woning betrekt aansluitend op een periode van cisisopvang, langdurig verblijf in een verzorgings- of verplegingshuis of langdurige detentie, dan wel om medische of spoedeisende sociale redenen. De rechtbank stelt vast dat [eiser] niet voldoet aan deze voorwaarden in het beleid. Niet ter discussie staat dat [eiser] 17 jaar als woningzoekende ingeschreven heeft gestaan bij Woningnet. Hieruit volgt dat de verhuizing voor [eiser] voorzienbaar was. [eiser] heeft lang moeten wachten om voor een woning in aanmerking te komen. Dit is echter geen bijzondere omstandigheid. De rechtbank oordeelt dat de situatie van [eiser] zich daarin niet onderscheidt van die van alle andere woningzoekenden in de stad Amsterdam. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het beleid van het college rechtvaardigen.
10. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] voor de gevraagde kosten van woninginrichting niet voor bijstandsverlening in aanmerking had kunnen komen. Daarom kunnen de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten.
11. Overigens komt uit de gedingstukken niet naar voren dat de klantmanager [eiser] heeft gezegd dat hij [eiser] bijzondere bijstand zou toekennen, ook als [eiser] voorafgaand aan de aanvraag geen lening voor de kosten van woninginrichting had afgesloten bij zijn familielid. Van strijd met het beginsel van fair play kan daarom geen sprake zijn.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, gelet op wat hiervoor is overwogen.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan [eiser] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt het college in de door [eiser] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,- aan [eiser] te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van [eiser] tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, rechter, in aanwezigheid van mr. R.M.N. van den Hazel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak is hoger beroep mogelijk

U kunt binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige maatregel te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsvoorschriften Werk, Participatie en Inkomen, Hoofdstuk 9 Bijzondere Bijstand, paragraaf 9.5.9.