ECLI:NL:RBAMS:2018:9796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
AMS 17/6110
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om een persoonlijke betalingsregeling in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig in Amsterdam, een verzoek ingediend voor een persoonlijke betalingsregeling met betrekking tot verschillende terugvorderingsbeschikkingen van de Belastingdienst / Toeslagen. Het primaire besluit, genomen op 15 december 2016, stelde een maandbedrag van € 212,- vast. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder op 13 september 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat was ingediend. Verweerder heeft echter het bezwaar ambtshalve inhoudelijk beoordeeld en een nieuwe betalingsregeling voorgesteld met een maandbedrag van € 169,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij zij aanvoert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie, aangezien zij in de Ziektewet zit en slechts € 25,- per week kan betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van bezwaar is overschreden en dat deze overschrijding niet verschoonbaar is. Hierdoor is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Echter, de rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte een inhoudelijke beslissing heeft genomen op het bezwaar, nadat het niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de nieuwe betalingsregeling gunstiger is voor eiseres dan de oorspronkelijke regeling. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6110

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amsterdam, eiseres,

en
de Belastingdienst / Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: K. Zijlstra).

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder een persoonlijke betalingsregeling getroffen voor verschillende terugvorderingsbeschikkingen jegens eiseres. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld.
Bij besluit van 13 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar ambtshalve alsnog inhoudelijk beoordeeld en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij een nieuwe ingangsdatum voor de betalingsregeling gehanteerd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1
Op 2 december 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling te treffen voor verschillende terugvorderingsbeschikkingen [1] jegens eiseres.
1.2
In het primaire besluit heeft verweerder als persoonlijke betalingsregeling voor eiseres een maandbedrag van € 212,- vastgesteld.
1.3
Eiseres is het niet eens met het maandbedrag van € 212,- en heeft in bezwaar verzocht om een lager maandbedrag.
1.4
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ontvangen op 11 april 2017. Volgens de wet moet men binnen zes weken na verzending van het besluit bezwaar maken als men het niet eens is met een besluit. Omdat verweerder het bezwaar later dan zes weken na verzending heeft ontvangen, heeft verweerder in het bestreden besluit het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.5
Verweerder heeft het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit echter ambtshalve alsnog inhoudelijk beoordeeld. Verweerder heeft daarbij opnieuw een berekening gemaakt van de betalingscapaciteit van eiseres. Op basis van die nieuwe berekening komt verweerder uit op een maandbedrag van € 169,-, waarmee eiseres met ingang van 31 oktober 2017 de verschillende terugvorderingen 24 maanden lang moet afbetalen.
Standpunt van eiseres in beroep
2. Eiseres voert aan dat verweerder bij de berekening van haar betalingscapaciteit onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar haar persoonlijk situatie. Eiseres zit in de Ziektewet en kan wekelijks maar € 25,- betalen. Eiseres stelt voor om tot mei 2018 een bedrag van € 100,- te betalen. Ook verzoekt zij om verrekening met andere toeslagen. Zij is welwillend en doet wat zij kan. Zij vindt dat verweerder daar rekening mee moet houden. Daarnaast heeft zij geen duidelijkheid over wat verschuldigd is omdat zij steeds nieuwe beschikkingen ontvangt. Eiseres hoopt in juni 2018 weer werkzaam te zijn.
Beoordeling door de rechtbank
3.1
Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) vangt de termijn, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking.
3.2
Artikel 6:11 van de Awb bepaalt kort gezegd dat als een bezwaarschrift na de 6 weken termijn is ingediend, dit toch ontvankelijk is redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Het primaire besluit is genomen op 15 december 2016. Dit betekent dat de termijn voor het indienen van bezwaar is geëindigd op 27 januari 2017. Pas op 11 april 2017 is het bezwaar door verweerder ontvangen. Dit betekent dat het bezwaar te laat is ingesteld. De rechtbank moet dan nagaan of de overschrijding van de bezwaar termijn verschoonbaar is, waardoor eiseres niet kan worden verweten dat zij te laat bezwaar heeft gemaakt.
5. Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat zij in de periode december 2016-januari 2017 enige tijd in het ziekenhuis heeft gelegen en dat zij in die periode niet in staat was om een brief op te stellen om duidelijk te maken dat ze het niet met het besluit van verweerder eens was. Zij wilde ook niemand anders met deze privékwestie belasten. Uit deze omstandigheden blijkt niet dat eiseres tussen 15 december 2016 en 11 april 2017 niet in staat is geweest om bezwaar te maken, of om iemand anders in te schakelen om dit namens haar te doen. De overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn is daarom niet verschoonbaar. Om die reden is het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk bevonden.
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiseres te laat is ingediend en daarom niet ontvankelijk is. Vervolgens heeft verweerder echter het bezwaar ook inhoudelijk beoordeeld. Omdat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard, heeft verweerder ten onrechte alsnog een inhoudelijke beslissing op datzelfde bezwaar genomen. Om die reden is het beroep gegrond.
7. Hoewel het beroep gegrond is en het bestreden besluit om die reden zal worden vernietigd, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In het bestreden besluit wordt namelijk een voor eiseres gunstiger betalingsregeling getroffen dan de betalingsregeling die in het primaire besluit was getroffen.
8. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat bij het vaststellen van de betalingsregeling met bepaalde schulden nog geen rekening is gehouden, zoals een rekening van de zorgverzekering. Op dit punt wijst de rechtbank er ter informatie op – zoals ook ter zitting is besproken – dat het eiseres vrij staat om een herzieningsverzoek in te dienen en daarbij betalingsbewijzen over te leggen.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
10. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G. Sijbrands, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Huurtoeslag 2015 (beschikkingsnummer 1962.40.918.T.56.0492 / € 2.360,-); zorgtoeslag 2015