In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die op 12 mei 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is verleend voor het veranderen en vergroten van een dakopbouw op het adres [adres 1] in [plaats]. De vergunning is verleend ten behoeve van een broedplaats en ondergeschikte horeca. Eisers, omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaren ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft op 15 november 2018 de zaak behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en het college door zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van de vergunninghouder.
De rechtbank heeft beoordeeld of de omgevingsvergunning terecht is verleend, met inachtneming van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit artikel kent een limitatief stelsel van weigeringsgronden. De rechtbank concludeert dat geen van deze weigeringsgronden van toepassing is, en dat de vergunning dus terecht is verleend. De eisers hebben aangevoerd dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de eisers niet voldoende hebben onderbouwd dat het project in strijd is met het Bouwbesluit.
De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 december 2018, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.