ECLI:NL:RBAMS:2018:9793

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
AMS 17/7292
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor dakopbouw ten behoeve van broedplaatsen en horeca in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een omgevingsvergunning die op 12 mei 2017 door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is verleend voor het veranderen en vergroten van een dakopbouw op het adres [adres 1] in [plaats]. De vergunning is verleend ten behoeve van een broedplaats en ondergeschikte horeca. Eisers, omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hebben beroep ingesteld nadat hun bezwaren ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft op 15 november 2018 de zaak behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en het college door zijn gemachtigde en een vertegenwoordiger van de vergunninghouder.

De rechtbank heeft beoordeeld of de omgevingsvergunning terecht is verleend, met inachtneming van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Dit artikel kent een limitatief stelsel van weigeringsgronden. De rechtbank concludeert dat geen van deze weigeringsgronden van toepassing is, en dat de vergunning dus terecht is verleend. De eisers hebben aangevoerd dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit, maar de rechtbank oordeelt dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de eisers niet voldoende hebben onderbouwd dat het project in strijd is met het Bouwbesluit.

De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 december 2018, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7292

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 december 2018 in de zaak tussen

[eisers] ,te [woonplaats] , eisers [1]
(gemachtigde: mr. S. Levelt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M.C. Duits).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de vennootschap onder [bedrijf] , gevestigd in [plaats] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M.O. Klaassen).

Procesverloop

Op 12 mei 2017 heeft het college aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van de dakopbouw op het adres [adres 1] in [plaats] ten behoeve van een broedplaats en ondergeschikte horeca.
Met het besluit van 6 november 2017 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 november 2018. Een aantal eisers was aanwezig. De overige eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. [naam 1] heeft ook namens de andere eisers het woord gevoerd.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2] . Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [naam 3] (mede-eigenaar van vergunninghouder).

Waar gaat het over in deze zaak?

1.1
Op het adres [adres 1] staat een gebouw waarin zich het [gebouw 1] bevindt. Het gebouw bestaat uit een hoger gedeelte aan de voorzijde en - haaks hierop - een lager gedeelte aan de achterzijde. Deze achterzijde ligt aan een binnenterrein dat in een carrévorm wordt omsloten door de woonhuizen in de [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] . Het gaat in deze zaak om een omgevingsvergunning voor de bouw van een extra verdieping op de achterzijde ten behoeve van broedplaatsen en ondergeschikte horeca.
1.2
Volgens het college is deze omgevingsvergunning terecht verleend. De bouw van de dakopbouw is niet in strijd met het geldende bestemmingsplan. Er zijn ook geen andere gronden om de vergunning te weigeren.
1.3
Eisers zijn het hier niet mee eens. Zij ondervinden nu al veel (geluids)overlast door het [gebouw 1] en verwachten dat de overlast door de komst van de dakopbouw nog verder zal toenemen. Volgens eisers is het project wél in strijd met het bestemmingsplan. Hun belangen zijn daarom ten onrechte niet bij de besluitvorming betrokken. Ook is het project in strijd met het Bouwbesluit.
1.4
De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de omgevingsvergunning terecht is verleend.

De beoordeling van de rechtbank

Het toetsingskader in deze zaak
2.1
De omgevingsvergunning is verleend met toepassing van artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze bepaling heeft een zogenoemd limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden. Er zijn vier weigeringsgronden. [2] Als géén van deze weigeringsgronden aan de orde is, moet een omgevingsvergunning worden verleend.
2.2
Op de zitting hebben eisers duidelijk gemaakt dat zij zich zorgen maken over de kwaliteit van hun leefomgeving. Op grond van het systeem van de Wabo spelen de belangen van eisers echter pas een rol in de besluitvorming van het college als het project in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank begrijpt dat deze ‘juridische werkelijkheid’ niet overeenkomt met de ervaringen van eisers. De rechtbank moet echter de wet toepassen en is daarom gebonden aan het hiervoor weergegeven toetsingskader. Dat is ook de reden dat het in deze uitspraak met name zal gaan over de vraag of het project in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Is het project in strijd met het bestemmingsplan?
3.1
Op grond van het bestemmingsplan mag het perceel worden gebruikt als broedplaats en als ondergeschikte horeca. [3] De broedplaats mag maximaal 4.200 m2 groot zijn. [4] Volgens de omgevingsvergunning is de totale oppervlakte van de broedplaats na de bouw van de dakopbouw 4.198 m2 en van de ondergeschikte horeca 282 m2.
3.2
Volgens eisers maakt de ondergeschikte horeca (282 m2) echter deel uit van de hoofdfunctie broedplaats (4.198 m2). Daarom wordt de maximale oppervlakte voor de functie broedplaats (4.200 m2) overschreden.
3.3
Dit betoog slaagt niet. Het bestemmingsplan biedt geen steun voor de lezing van eisers. Hierin staat namelijk niet dat de oppervlakte van de ondergeschikte horeca deel uitmaakt van de oppervlakte die maximaal is toegestaan voor de functie broedplaats. Eisers hebben erop gewezen dat dat in andere artikelen wel expliciet zo is bepaald. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat dat in artikel 8.1 niet is gebeurd reden om aan te nemen dat de planwetgever in artikel 8.1 bewust voor een ander benadering heeft gekozen.
4.1
Volgens de aanvraag zal de ondergeschikte horeca gaan dienen als bedrijfskantine voor de broedplaats. Volgens eisers zal deze kantine ook worden gebruikt voor presentaties, exposities en als ontmoetingsruimte en dus feitelijk als broedplaats. Eisers verwijzen hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 september 2016. [5] In die zaak werden in een sporthal, in strijd met de bestemming volgens het bestemmingsplan, feesten gehouden. Dat dit ‘slechts’ vijf keer per jaar gebeurde, betekende niet dat dit strijdig gebruik door de beugel kon, aldus de Afdeling.
4.2
Deze grond slaagt niet. Uitgangspunt voor het verlenen van de omgevingsvergunning is de aanvraag waaruit naar voren komt dat de ondergeschikte horeca zal gaan dienen als bedrijfskantine voor de broedplaats. Uit de aanvraag blijkt niet dat de kantine eigenlijk als broedplaats zal worden gebruikt. Dat de kantine volgens de aanvraag ook incidenteel gebruikt gaat worden voor presentaties, exposities en als ontmoetingsplaats, betekent nog niet dat geen sprake meer is van een kantine. Hierbij is ook van belang dat deze activiteiten gelieerd zijn aan de functie broedplaats en hier ten dienste van staan. De zaak waar eisers naar verwijzen gaat over een andere situatie. Daar werd de sporthal gebruikt voor activiteiten (feesten en partijen) die niet ten dienste staan van de functie sporthal.
4.3
Volgens eisers is verder geen sprake van ondergeschikte horeca omdat de kantine geen eigen openingstijden heeft, maar net als de broedplaats 24 uur per dag toegankelijk is. Daarnaast is het op voorhand duidelijk dat de buitenruimte bij de kantine als horecaterras zal worden gebruikt. De aanwezigheid van een horecaterras, betekent dat geen sprake meer is van ondergeschikte horeca.
4.4
De rechtbank volgt dit betoog niet. In het bestemmingsplan is de keuze gemaakt om de openingstijden van ondergeschikte horeca te koppelen aan de openingstijden van de functie broedplaats. Dat de kantine 24 uur per dag toegankelijk is, betekent dus niet dat de kantine geen ondergeschikte horeca is. De verwijzing van eisers naar het ‘Besluit exploitatievergunningvrije ondergeschikte horeca’ gaat niet op omdat dat besluit een uitwerking is van de Algemene plaatselijke verordening en niet van het bestemmingsplan.
4.5
Dat een vergunning is verleend voor balkons aan weerzijden van de kantine, leidt evenmin tot de conclusie dat de kantine geen ondergeschikte horeca is. Hierbij is van belang dat de balkons niet als (horecaterras bij) ondergeschikte horeca zijn aangevraagd en ook niet zo zijn vergund. Er zijn ook geen concrete aanwijzingen dat de balkons anders dan aangevraagd zullen worden gebruikt. Mochten de balkons toch als horecaterras worden gebruikt, dan kunnen eisers aan het college vragen om hiertegen handhavend op te treden. Het gebruik van de balkons als horecaterras is namelijk niet toegestaan op grond van artikel 8.1 van het bestemmingsplan.
5. Wat hiervoor onder 3 tot en met 4 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het project niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Is het project in strijd met het Bouwbesluit?
6. Volgens eisers is het project in strijd met het Bouwbesluit, te weten de regels voor lichte industriefunctie. De rechtbank overweegt dat eisers een beroep doen op (strijd met bepalingen) van het Bouwbesluit en daarom goed moeten motiveren op welke bepalingen zij zich specifiek beroepen. Ook moeten zij onderbouwen op welke manier de bepalingen van het Bouwbesluit worden overtreden en waarom die bepalingen strekken tot bescherming van hun belangen. [6] Omdat eisers een dergelijke motivering niet hebben gegeven, slaagt hun betoog niet vanwege het zogenoemde relativiteitsvereiste. [7] De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat niet is gebleken dat het project in strijd is het Bouwbesluit.
Conclusie
7. Geen van de weigeringsgronden van artikel 2.10 van de Wabo doet zich in deze zaak voor. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning daarom terecht verleend. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Dat betekent dat zij geen gelijk krijgen. Bij die uitkomst ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Sullivan, voorzitter, en mr. A.M. van der Linden-Kaajan en mr. H.J. Schaberg, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.In het beroepschrift staan de namen genoemd van alle personen die beroep hebben ingesteld. Dit overzicht is als bijlage gevoegd bij deze uitspraak.
2.De vier weigeringsgronden zijn: a. bouwtechnische voorschriften (Bouwbesluit), b. eisen Bouwverordening, c. toetsing bestemmingsplan en d. welstand.
3.Het bestemmingsplan ‘Weesperzijdestrook’ is van toepassing en het perceel heeft de bestemming ‘Gemengd-5’.
4.Artikel 8.1 van de planregels.
5.Gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:RVS:2016:2466.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1211.
7.Zie artikel 8:69a van de Algemene wet Bestuursrecht. Het relativiteitsvereiste houdt in dat de rechtbank een besluit alleen vernietigt als een regel is geschonden die daadwerkelijk strekt tot bescherming van degene die zich erop beroep.