1.23.Uit medische informatie van de huisarts van [gedaagde sub 2] , [naam 4] , gedateerd 29 oktober 2018, blijkt onder meer het volgende:
[Medische informatie]
.
In de zaak met zaaknummer 7026314 CV EXPL 18-14192:
2. Ymere vordert ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [gedaagde sub 1] tot ontruiming van het gehuurde met de zijne en de zijnen en de hare en de haren binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis door overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Ymere te stellen, met veroordeling van [gedaagde sub 1] in de proceskosten.
3. Ymere stelt daartoe dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tekort schieten in de verplichtingen op grond van de huurovereenkomst door niet hun hoofdverblijf te houden in het gehuurde en dit zonder toestemming van Ymere structureel in gebruik te geven aan [gedaagde sub 3] en haar zoon. [gedaagde sub 3] veroorzaakt ernstige overlast voor haar buren, hetgeen tot gevolg heeft gehad dat de directe buurman door Ymere is uitgeplaatst naar een andere woning. Door de woning niet zelf te bewonen en onvoldoende toezicht uit te oefenen op het gehuurde bij hun afwezigheid, gedragen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich niet als goed huurders.
4. [gedaagde sub 1] voert verweer tegen de vordering en voert daartoe aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wel hun hoofdverblijf hebben in het gehuurde. [gedaagde sub 1] voert aan dat niet is overeengekomen dat het hebben van hoofdverblijf in het gehuurde verplicht is. Dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] meerdere keren voor langere tijd in Suriname hebben verbleven, levert geen schending van goed huurderschap op. [gedaagde sub 1] ontkent dat [gedaagde sub 3] zich asociaal zou gedragen jegens de buren, althans niet zodanig asociaal dat dit een tekortkoming oplevert die ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt.
In de zaak met zaaknummer 7143739 CV EXPL 18-17937:
5. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vorderen een datum te bepalen met ingang waarvan [gedaagde sub 3] medehuurder van de woning aan de [het adres 1] te [woonplaats] zal zijn, met veroordeling van Ymere in de proceskosten.
6. [gedaagde sub 1] stelt daartoe dat [gedaagde sub 3] en haar zoon een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Zij eten samen en brengen samen de avonden door. [gedaagde sub 3] helpt haar ouders met de dagelijkse verzorging en voert huishoudelijk taken uit, zoals koken, schoonmaken, de was, ophalen van medicatie en het doen van de boodschappen. [gedaagde sub 3] verzorgt ook de financiële administratie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] delen een slaapkamer, de zoon van [gedaagde sub 3] slaapt in een andere slaapkamer en [gedaagde sub 3] slaapt in een bed op de gang. Uit de in- en uitreisstempels van de paspoorten van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] volgt dat zij niet voor langere duur in Suriname verblijven en dat dus geen sprake is van het ontbreken van hoofdverblijf in het gehuurde.
7. Ymere voert verweer tegen de vordering en verwijst daartoe allereerst naar hetgeen zij heeft gesteld in de zaak met zaaknummer 7026314 CV EXPL 18-14192. Ymere stelt zich voorts primair op het standpunt dat [gedaagde sub 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot medehuurderschap, omdat het verzoek alleen is ingediend door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en niet door [gedaagde sub 3] als beoogde medehuurder. Voorts is volgens Ymere geen sprake van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veelvuldig in Suriname verblijven.
8. Tussen partijen is onder meer in geschil of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het gehuurde als hoofdverblijf houden dan wel het gehuurde in gebruik hebben gegeven aan [gedaagde sub 3] en haar zoon. Als komt vast te staan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet langer hun hoofdverblijf in het gehuurde houden, dan is dat in beide zaken beslissend. Dit punt zal dan ook als eerste besproken worden.
9. In de huurovereenkomst staat in artikel 4.1 dat [gedaagde sub 1] verplicht is het gehuurde te gebruiken als woonruimte voor zichzelf en zijn huishouden. Daaruit volgt – zeker in samenhang met artikel 4.7 van de huurovereenkomst – dat [gedaagde sub 1] het gehuurde niet ten behoeve van zijn dochter (en kleinkind) mag verlaten. Naar het oordeel van de kantonrechter is van dat laatste geen sprake bij reguliere vakanties van [gedaagde sub 1] , maar (in elk geval) wel als [gedaagde sub 1] het grootste deel van het jaar elders verblijft. Een afzonderlijke en expliciete bepaling in de huurovereenkomst die ziet op het hoofdverblijf is daarvoor niet vereist. [gedaagde sub 1] moet zich daar ook van bewust zijn geweest, zeker nadat hij begin 2016 een brief van Ymere had ontvangen waarin is aangekaart dat hij geen hoofdverblijf meer heeft op de woning.
10. De feitelijke vraag die dan beantwoord moet worden is wanneer [gedaagde sub 1] de periode voordat deze procedure werd gestart in Suriname was en wanneer in Nederland. Uit de informatie die in het geding is gebracht (paspoorten en medische informatie) kan het volgende worden afgeleid: Op 16 oktober 2016 keerde [gedaagde sub 1] terug uit Suriname. Op 10 januari 2017 vertrok hij weer naar Suriname om op 8 september 2017 terug te keren. Van 6 december 2017 tot 8 april 2018 was [gedaagde sub 1] weer in Suriname. Dat er in deze periode nog andere reisbewegingen zijn geweest heeft [gedaagde sub 1] niet gesteld. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] laten weten niet meer over andere stukken te beschikken en ook niet meer te kunnen nagaan wanneer gereisd is, behalve aan de hand van de in het geding gebrachte stukken. Over de periode voorafgaand aan 16 oktober 2016 is helemaal geen informatie meer beschikbaar, nu de oude paspoorten zijn vernietigd, aldus [gedaagde sub 1] . Bezien over de periode van 16 oktober 2016 tot 8 april 2018 is [gedaagde sub 1] dan ongeveer 13 van de 19 maanden in Suriname geweest. Ook als een referteperiode van een jaar wordt genomen – [gedaagde sub 1] stelt vooral in de winter in Suriname te zijn – is de conclusie dat het grootste deel van het jaar in Suriname wordt verbleven. Tussen 16 oktober 2016 en 16 oktober 2017 verbleef [gedaagde sub 1] 8 maanden in Suriname. Tussen 8 april 2017 en 8 april 2018 verbleef [gedaagde sub 1] 9 maanden in Suriname. De kantonrechter neemt de periode na 8 april 2018 niet in aanmerking, nu kort daarna de dagvaarding in deze procedure werd uitgebracht, zodat niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde sub 1] met het oog daarop zijn gedrag heeft aangepast.
11. [gedaagde sub 1] heeft niet aangeboden feiten te bewijzen die aan het voorgaande afdoen, zodat voor (nadere) bewijslevering geen plaats is.
12. Uit voornoemde feiten moet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde sub 1] in genoemde periode niet zijn hoofdverblijf had in het gehuurde. Met het verlaten van het hoofdverblijf ten gunste van zijn dochter en kleinkind is sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst door [gedaagde sub 1] . Dan is vervolgens de vraag of deze tekortkoming reden is voor ontbinding van de huurovereenkomst. Bij de beoordeling daarvan kunnen naast de aard van de tekortkoming en de gevolgen van een eventuele ontbinding alle omstandigheden van het geval een rol spelen. In dit geval speelt om te beginnen een rol dat de verhuurder er doorgaans belang bij heeft dat de huurder, door zijn hoofdverblijf te hebben in het gehuurde, feitelijk in staat is de verantwoordelijkheid voor de wijze van gebruik van het gehuurde te blijven dragen. Voorts speelt in deze zaak in het bijzonder het belang van deze verhuurder, die verplicht is te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van haar schaarse sociale huurwoningen onder haar doelgroep, een rol. Alhoewel over de periode voorafgaand aan 16 oktober 2016 geen concrete informatie beschikbaar is, volgt uit wat [gedaagde sub 1] zelf heeft verklaard dat hij al langere tijd een groot deel van het jaar in Suriname verblijft. Hier tegenover legt het belang van de huurder om enkele maanden per jaar in het gehuurde te kunnen verblijven, ondanks de lange duur van de huurovereenkomst, onvoldoende gewicht in de schaal om de ontbinding af te wijzen.
13. De vorderingen van Ymere zullen dus worden toegewezen. Wel zal de kantonrechter een redelijke termijn voor ontbinding in acht nemen, teneinde [gedaagde sub 1] gelegenheid te bieden zich daarop voor te bereiden.
14. Met het verlaten van het hoofdverblijf ten gunste van zijn dochter en kleinkind staat voorts vast dat van een gezamenlijke huishouding op het adres van het gehuurde geen sprake kan zijn. De vordering van [gedaagde sub 1] is reeds om die reden niet toewijsbaar.
15. Gezien de uitkomst zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] , respectievelijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] in de proceskosten worden veroordeeld. De nakosten zullen slechts één keer worden toegewezen. Voor de comparitie zal slechts een keer een punt worden toegekend voor salaris gemachtigde.
in de zaak met zaaknummer 7026314 CV EXPL 18-14192:
I. ontbindt de huurovereenkomst tussen Ymere en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] met ingang van 1 april 2019;
II. veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om uiterlijk op 31 maart 2019 het gehuurde te ontruimen en te verlaten met alle zich daarin en/of daarop bevindende personen en/of zaken, onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Ymere;
III. veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Ymere begroot op:
exploot € 103,71
salaris € 400,00
griffierecht € 119,00
-----------------
totaal € 622,71
voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. wijst het meer of anders gevorderde af;
in de zaak met zaaknummer 7143739 CV EXPL 18-17937
V. wijst het gevorderde af;
VI. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, tot op heden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde;
VII. veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.