1.13.Na de eerste zitting op 11 september 2018 heeft LdS [gedaagde sub 1] uitgenodigd voor een gesprek op 27 september 2018 in aanwezigheid van de GGD om te bezien of partijen er onderling uit konden komen maar [gedaagde sub 1] is daar niet verschenen.
2. LdS vordert dat gedaagden bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, (hoofdelijk) veroordeeld zullen worden:
- om de woning binnen acht dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, onder verbeurte van een dwangsom van € 20,00 voor elk dag, een gedeelte daarvan daaronder begrepen, dat gedaagden deze veroordeling niet nakomen met een maximum van € 5.000,00, alsmede om LdS te machtigen om, als gedaagden met de ontruiming in gebreke blijven, deze te doen uitvoeren met behulp van de sterkte arm van politie en justitie;
- tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ter hoogte van € 462,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- tot betaling van de proceskosten, inclusief nakosten.
3. LdS stelt hiertoe dat van de zijde van [gedaagde sub 1] sprake is van slecht huurderschap c.q. overlast door omwonenden negatief te bejegenen en lastig te vallen met kaarten/brieven met godsdienstige laster. Acht omwonenden hebben daarover verklaard. Door de overlast hebben omwonenden geen rustig huurgenot. De interventies/sommaties zorgen er niet voor dat de overlast stopt.
[gedaagde sub 1] handelt ook in strijd met de huurovereenkomst doordat hij de woning onderverhuurt of in gebruik geeft aan [gedaagde sub 2] . Ook handelt hij in strijd met de huurovereenkomst door etensresten in de gemeenschappelijke ruimten te deponeren, wat weer overlast veroorzaakt.
[gedaagde sub 2] verblijft zonder recht of titel in de woning.
4. Gedaagden voeren verweer waarop hierna zo nodig in zal worden gegaan.
5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van LdS in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding moet, vanwege het onomkeerbare karakter van de ontruiming, zeer waarschijnlijk zijn dat de bodemrechter zal oordelen dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, sprake is van een tekortkoming van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming door gedaagden van de woning te rechtvaardigen.
7. De door LdS aangevoerde tekortkomingen aan de zijde van gedaagden zijn de door de omwonenden ervaren overlast en het in strijd met de huurovereenkomst in gebruik geven van (een deel van) de woning aan [gedaagde sub 2] . Met dat laatste beginnend is vooralsnog niet aannemelijk dat de bodemrechter het inwonen van [gedaagde sub 2] als een tekortkoming van de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst zal aanmerken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben onbetwist verklaard dat zij samen eten en samen leven, hoewel zij verder niet een traditionele man-vrouw relatie hebben. Gelet op die verklaringen is voldoende aannemelijk dat [gedaagde sub 2] deel uit maakt van het huishouden van [gedaagde sub 1] en om die reden is geen sprake van inwonen in strijd met het verbod op onderhuur of ingebruikgeving in de huurovereenkomst. LdS mag haar huurder [gedaagde sub 1] natuurlijk wel aanspreken op de gedragingen van zijn huisgenote, [gedaagde sub 2] .
8. Uit de meldingen van omwonenden rijst een beeld op, dat wordt bevestigd door het gedrag van [gedaagde sub 2] ter zitting, van een moeilijk te sturen vrouw die haar geloof op zeer indringende en niet goed navolgbare wijze beleeft en uitdraagt. Nadat enkele jaren geleden het echtpaar [naam buren] in het gebouw is komen wonen zijn er snel irritaties over en weer ontstaan, over het voeren van vogels, over planten die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de gemeenschappelijke gang hadden staan en vervolgens over de godsdienstige teksten die [gedaagde sub 2] , voor iedereen die moet passeren zichtbaar, achter de ramen van de woning ophangt met de tekst naar buiten. De irritaties over en weer hebben er toe geleid dat, nadat de plantenpot van [gedaagde sub 1] was vernield, de teksten van [gedaagde sub 2] op de ramen van de woning steeds meer toegespitst werden op het conflict met de buren. In vervolg daarop heeft mevrouw [naam buren] , zoals zij in haar overlastmelding van 9 maart 2018 heeft geschreven, spuitsneeuw op de ramen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gespoten. In juni 2017 is er rondom het beschilderen van de deur van de berging van [gedaagde sub 1] gedoe geweest waarover in het kader van dit kort geding niet goed achterhaald kan worden wat daar als eerste is gebeurd; godsdienstige teksten van [gedaagde sub 2] op die deur of het zetten van een rood kruis door kennelijk geïrriteerde omwonenden. Door LdS is [gedaagde sub 1] aangeschreven over het beschilderen van de deur maar niet duidelijk is wie wanneer wat op die deur heeft geschilderd. Behalve over de teksten op het raam bestaat de door de omwonenden ervaren overlast ook uit kaartjes die [gedaagde sub 2] in de brievenbus van omwonenden stopt, met godsdienstige teksten die verwijzen naar het burenconflict. Ook spreekt [gedaagde sub 2] mensen aan en is er een filmopname overgelegd waarop te horen is dat [gedaagde sub 2] vanaf de galerij roept naar iemand die beneden staat. Tot slot wordt overlast ervaren doordat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] vogels of eenden voeren bij de kade, nabij het wooncomplex waar de woning deel van uit maakt, waardoor omwonenden stellen meer vogelpoep op de ruiten te hebben.
9. Dat die vogels gevoerd worden op of in de gemeenschappelijke ruimtes blijkt niet uit de overgelegde verklaringen. Volgens [gedaagde sub 1] zelf heeft hij vogels gevoerd aan de kade zodat niet goed valt in te zien dat de ruiten daardoor een groter risico op vogelpoep lopen. Zelfs als er meer vogels komen doordat [gedaagde sub 1] aan de kade vogels voert levert dat niet zonder meer onrechtmatige overlast op.
10. Dat ligt ingewikkelder met betrekking tot de aan specifieke personen gerichte godsdienstige teksten van [gedaagde sub 2] . Die teksten zijn, omdat ze tegen de wil van de omwonenden aan hen worden opgedrongen via de ramen van [gedaagde sub 1] , doordat er een kaartje in de brievenbus wordt gestopt of doordat [gedaagde sub 2] hen op de gang aanspreekt, voor omwonenden hinderlijk. Die hinder heeft er bij in ieder geval acht omwonenden toe geleid dat zij een overlastmelding bij LdS hebben ingediend. [gedaagde sub 2] dient daar uit oogpunt van maatschappelijk fatsoen dan ook mee op te houden: geen kaartjes meer in de brievenbussen van de omwonenden. De omwonenden willen dat niet, dat weet ze nu en ze moet er mee op houden. Dat geldt ook ten aanzien van de kennelijk aan de omwonenden gerichte teksten op de ramen. De teksten hebben tot steeds grotere irritaties bij de omwonenden geleid, net als het feit dat [gedaagde sub 2] ook in de gemeenschappelijke ruimtes mensen aanspreekt. Voor omwonenden is dat aanspreken door [gedaagde sub 2] reden haar te mijden, als het enigszins kan, en is daardoor van invloed op hun woongenot.
11. [gedaagde sub 1] en de mensen in zijn omgeving doen er wijs aan teneinde verdere escalatie met de omwonenden te voorkomen om [gedaagde sub 2] aan te spreken op die uitingen en, indien hem het niet lukt haar op te laten houden, open te staan voor hulpverlening zodat ook derden kunnen helpen [gedaagde sub 2] en haar uitingen in te dammen. Het is een gemiste kans dat [gedaagde sub 1] op advies van zijn advocaat niet is komen opdagen op het gesprek met LdS en de GGD dat in vervolg op de eerste zitting in september 2018 door LdS was georganiseerd. De reden dat de advocaat [gedaagde sub 1] dat adviseerde was dat [gedaagde sub 1] , die kwetsbaar is, van de gemachtigde van LdS bij dat gesprek zonder gemachtigde diende te verschijnen.
12. Vervolgens is aan de orde of de bodemrechter het gedrag van [gedaagde sub 2] aan zal merken als een tekortkoming van voldoende gewicht om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat niet voldoende aannemelijk. Niet gebleken is dat de irritaties van de omwonenden voor de komst enkele jaren geleden van het echtpaar [naam buren] tot overlastmeldingen hebben geleid. Aannemelijk is dat in het steeds groter worden van de irritaties tussen het echtpaar [naam buren] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de opstelling van het echtpaar [naam buren] ook een rol heeft gespeeld. Zo is door hen een plantenbak vernield en spuitsneeuw op de ramen van [gedaagde sub 1] gespoten. De oplopende irritaties tussen [naam buren] en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben ook de uitingen van [gedaagde sub 2] in de richting van andere omwonenden doen toenemen. Eerder, kennelijk voor juni 2017, heeft een bemiddelingstraject plaatsgevonden door “Beter Buren” maar dat traject is mislukt, waarbij partijen over en weer naar elkaar wijzen. Volgens LdS is de GGD het afgelopen jaar maar liefst zeven keer langs geweest bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] maar onduidelijk is hoeveel van die keren [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] daadwerkelijk thuis waren. Of en waarom [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hulp van de GGD hebben geweigerd is evenmin helder geworden. Hoewel de kantonrechter de zorgen van LdS over verdere escalatie tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en de omwonenden en dan met name het echtpaar [naam buren] deelt, zijn de gedragingen van [gedaagde sub 2] , waarop de overlastmeldingen zien, niet zodanig intimiderend, ook doordat zij niet altijd goed te begrijpen zijn, dat in het kader van deze voorlopige voorziening vooruit kan worden gelopen op het oordeel van de bodemrechter. Dat laat onverlet dat voor het niet verder escaleren van de situatie het van groot belang is dat door LdS en [gedaagde sub 1] samen gezocht wordt naar een mogelijkheid om de belasting voor omwonenden door het gedrag van [gedaagde sub 2] te verminderen.
13. Nu de vordering zal worden afgewezen dient LdS als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.
I. wijst de vordering af;
II. veroordeelt LdS in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 1] begroot op € 600,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt LdS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat LdS niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
IV. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Patijn, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.