ECLI:NL:RBAMS:2018:9538

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
13/752045-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Italië toegestaan na behandeling van Europees aanhoudingsbevel

Op 21 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Italië op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar zeven strafbare feiten die de opgeëiste persoon zou hebben gepleegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De opgeëiste persoon, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat er sprake was van tegenstrijdige informatie en dat de opgeëiste persoon onschuldig was, zorgvuldig overwogen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de feiten en dat de opgeëiste persoon niet had aangetoond dat hij onschuldig was. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd was met de Nederlandse wetgeving en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Italiaanse autoriteiten toe te staan, waarbij zij de relevante wetsartikelen en de procedurele vereisten in acht heeft genomen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. R.A.J. Hübel, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752045-18
RK-nummer: 18/8369
Datum uitspraak: 21 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 7 december 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 november 2018 door de
Crown Prosecutor of the Court of Reggio Calabria(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Justitieel Complex [naam] te [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.B.J.G.M. Schyns, advocaat te Venlo en door een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
ordinance of application of precautionary measure of custody in prison, with reference number:
  • 6089/2015 R.G.N.R. D.D.A. – 2109/16 R.G.I.P. D.D.A. – 53/2018 R. O.C.C. D.D.A., in relation to Chapter A39) (issued by the Court of Reggio Calabria on 6 November 2016);
  • 6089/2015 R.G.N.R. D.D.A. – 2109/16 R.G.I.P. D.D.A. – 54/2018 R. O.C.C. D.D.A., in relation to Chapters B1), B5), B6), B8), B9) and B10) ( issued by the Court of Reggio Calabria on 6 November 2016);
  • PREVENTIVE CONFISCATION ORDER 6089/2015 R.G.N.R. D.D.A. – 2109/16 R.G.I.P. D.D.A. – 56/2018 R. O.C.C. D.D.A.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan zeven naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
3.1.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat in de zogenaamde
Form Adie zich achteraan het dossier bevindt bij nummer 042 staat vermeld dat de strafbare feiten “
at least from year 2014 until now” zouden hebben plaatsgevonden, terwijl de data nader zijn gespecificeerd in de
Form Adie zich direct achter het EAB bevindt alsook in de aanvullende informatie. Er is sprake van tegenstrijdige informatie. Tevens heeft de opgeëiste persoon verklaard onschuldig te zijn. De mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon staat onvoldoende vast.
3.1.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In onderhavige zaak is duidelijk waarvoor de overlevering is gevraagd. In het EAB zijn zeven strafbare feiten in aparte
Chaptersbeschreven, waarbij de rol van de opgeëiste persoon per
Chapter– en op uitgebreide wijze – nader is geconcretiseerd. Tevens blijkt uit deze omschrijvingen – wanneer zij in samenhang worden gelezen met de
Form Adie zich direct achter het EAB bevindt – op welke plaats(en) en data de feiten zouden zijn gepleegd.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van tegenstrijdige informatie. In beide
Form A’s vangt de pleegperiode – althans betreffende
ChapterA39 – op hetzelfde moment aan. De informatie uit de
Form Adie zich direct achter het EAB bevindt is uitgebreider dan de informatie in de
Form Adie zich achterin het dossier bevindt, maar is daarmee niet tegenstrijdig. De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de feiten genoegzaam zijn omschreven.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de feitsomschrijving er niet toe dient om de opgeëiste persoon tot het voeren van een onschuldverweer in staat te stellen (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RBAMS:2010:BN7964).
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

4.1.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten als omschreven in de
ChaptersA39), B1), B5), B8) en B10)waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en onder nummer 9, te weten:
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
4.2.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten als omschreven in
ChapterB6 en B9)niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht beide op:
  • Medeplegen valsheid in geschrift;
  • Medeplegen witwassen.

5.Onschuldverweer

5.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon onschuldig is aan de feiten die hem worden verweten. De raadsman meent dat de rechtbank derhalve – conform artikel 26, vierde lid, OLW – dient te onderzoeken of de opgeëiste persoon schuldig is aan deze feiten. Voorts heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de stukken van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) aan de opgeëiste persoon verstrekt hadden moeten worden, teneinde zijn onschuldverweer te onderbouwen.
5.2.
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. De rechtbank overweegt dat de raadsman een onjuiste lezing van artikel 26, vierde lid, OLW hanteert. Het is aan de opgeëiste persoon om onverwijld ter zitting aan te tonen dat hij onschuldig is aan de feiten die hem worden verweten. De rechtbank dient dit – onderbouwde – standpunt te onderzoeken, niet of de verdenking al dan niet terecht is.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de ontkennende verklaringen van de opgeëiste persoon onvoldoende zijn om de onschuld van de opgeëiste persoon onverwijld ter zitting aan te tonen. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank sluiten deze verklaringen niet aanstonds uit dat de opgeëiste persoon de feiten niet kan hebben gepleegd.
De onschuldbewering zal afgewogen moeten worden tegen het overige bewijs, waarover deze rechtbank – en de opgeëiste persoon – niet beschikt, en ook niet hoeft te beschikken. Het is aan de Italiaanse rechter om die afweging te maken in de strafprocedure.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

6.1.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, waarbij de raadsman heeft verwezen naar de Informatiestaat SKDB-persoon. Derhalve dient de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW te verstrekken.
6.2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Blijkens de Informatiestaat SKDB-persoon verblijft de opgeëiste persoon overeenkomstig artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 in Nederland. Kort gezegd betekent dit niet meer dan dat een EU-onderdaan – in beginsel – in Nederland mag verblijven.
Nederlanders hebben recht op de terugkeergarantie zoals genoemd in artikel 6, eerste lid, van de OLW, net als de vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zoals omschreven in het vijfde lid van artikel 6 van de OLW. Volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank wordt een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger op grond van de Verblijfsrichtlijn. Een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger hoeft niet te worden aangetoond met overlegging van een verblijfsdocument, maar kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan. De raadsman heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van een dergelijk gelijkstellingsverweer en heeft derhalve niet aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad.
Aldus kan de opgeëiste persoon niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek en de vervolging is in Italië aangevangen;
  • de Italiaanse autoriteiten hebben de wens tot vervolging aldaar kenbaar gemaakt door het uitvaardigen van het EAB;
  • een veelheid aan medeverdachten wordt in Italië vervolgd;
  • het bewijs bevindt zich in Italië;
  • de verdenkingen zien op feiten die zouden zijn gepleegd in de context/als onderdeel van een Italiaanse maffia organisatie (
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Italiaanse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Persoonsverwisseling

8.1.
Standpunt van de raadsman
In het dossier wordt gesproken over meerdere [opgeëiste persoon] ’s, waaronder [opgeëiste persoon] * [nummer 1] en [opgeëiste persoon] * [nummer 2] . De raadsman heeft betoogd dat wellicht sprake is van een persoonsverwisseling.
8.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het dossier op dit punt voldoende duidelijk is. Meer verdachten in het onderzoek hebben dezelfde voor- en achternaam. Derhalve heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verdachtenummers toegekend die overeenkomen met het geboortejaar van de betreffende verdachte. Indien in het dossier wordt gesproken over [opgeëiste persoon] * [nummer 2] wordt verwezen naar de opgeëiste persoon. Er is dan ook geen sprake van een persoonsverwisseling.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het dossier, noch het door de raadsman aangevoerde verweer, een aanknopingspunt biedt ten aanzien van een mogelijke persoonsverwisseling.
De rechtbank verwerpt het verweer.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 225 en 420bis Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 13 van de OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Crown Prosecutor of the Court of Reggio Calabriaten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.A.J. Hübel, voorzitter,
mrs. C.A. van Dijk en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.