ECLI:NL:RBAMS:2018:9530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 december 2018
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
13/751836-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in Ierland

Op 27 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Ierse autoriteiten. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 18 oktober 2018 en betreft strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Ierland is veroordeeld. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt gevraagd, beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Wegenverkeerswet en diefstal. De rechtbank heeft echter ook geoordeeld dat voor feit 6, dat betrekking heeft op een ontsnapping uit de gevangenis, niet voldaan is aan de eis van dubbele strafbaarheid, waardoor de overlevering voor dit feit is geweigerd.

De rechtbank heeft de overlevering voor de feiten 1 tot en met 5 toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet is voldaan en er geen weigeringsgronden zijn. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is uitgesproken in een openbare zitting. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751836-18
RK-nummer: 18/7088
Datum uitspraak: 27 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 oktober 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 september 2018 door
The High Courtin Dublin (Ierland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 2] (Ierland) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [BRP-adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak
moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Ierse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
I) een arrestatiebevel uitgevaardigd door Sligo District Court op 1 december 2016;
II) een arrestatiebevel uitgevaardigd door de Dublin Circuit Criminal Court op 18 juli 2008, dat [opgeëiste persoon] heeft veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, daterend van 1 oktober 2007 voor nr. 1 op nr. 521/2006 en overigens tot zes maanden volgens nr. 2 en 3 gelijktijdig aan de opgelegde straf voor nr. 1;
III) een aanhoudingsbevel uitgevaardigd door de Dublin Circuit Criminal Court op 18 juli 2008 die [opgeëiste persoon] heeft veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar waarvan de laatste twaalf maanden voorwaardelijk zijn volgens nr. 1144/2006. De straf gaat in na het wettig aflopen van de opgelegde straf van nr. 1 op nr. 521/2006;
IV) een uitvoerbaar vonnis van twee jaar gevangenisstraf daterend vanaf 17 oktober 2007 voor nr. 521/2006 en drie jaar gevangenisstraf waarvan de laatste twaalf maanden voorwaardelijk zijn voor nr. 1144/2006, met ingang van het wettig aflopen van de opgelegde straf van nr. 1 voor nr. 521/2006.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 369 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Tevens wordt de overlevering verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Ierland strafbaar feit (hierna: feit 6).
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Artikel 12 van de OLW
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon is verschenen op het processen die hebben geleid tot de beslissingen met de nummers 521/2006 en 1144/2006. Artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 hieraan is voldaan.
De feiten 1 tot en met 5 leveren naar Nederlands recht op:
overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994;
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
als bestuurder van een motorrijtuig daarmee op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden;
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking
mishandeling
Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank dat een ontsnapping uit de gevangenis door een gedetineerde niet strafbaar is naar Nederlands recht, zoals al eerder door deze rechtbank is vastgesteld (ECLI:NL:RBAMS:2017:1572). Er is dan ook niet voldaan aan eerdergenoemde eis van dubbele strafbaarheid ten aanzien van feit 6, hetgeen moet leiden tot weigering van de verzochte overlevering voor dit feit.

5.Artikel 6, vijfde lid, van de OLW

5.1
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft betoogd dat de opgeëiste persoon dient te worden gelijk gesteld met een Nederlander op basis van de overgelegde stukken. Uit de stukken blijkt dat de opgeëiste persoon sinds 2012 in Nederland is en vanaf 2014 staat ingeschreven. De contante stortingen op zijn rekening zijn van de verkoop van paarden. De handel in paarden gaat onderhands en daarom zijn er geen stukken van, maar de opgeëiste persoon is financieel onafhankelijk en heeft nooit problemen met de Belastingdienst gehad. Er is aangetoond dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland, aldus de raadsvrouw.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor hij niet kan worden gelijk gesteld met een Nederlander.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon die onderdaan van een EU-lidstaat is en die niet beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een document waaruit blijkt dat hij duurzaam verblijfsrecht in Nederland heeft als Unieburger, moet volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank aantonen dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven om ingevolge artikel 6, vijfde lid, OLW voor een gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking te kunnen komen.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet uit de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken gebleken. Op grond van de stukken kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon inkomsten uit daadwerkelijke en reëel verrichte arbeid heeft gegenereerd in vijf onafgebroken jaren. Daardoor is geen sprake van rechtmatig verblijf.
Gelet hierop kan, naar het oordeel van de rechtbank, de opgeëiste persoon niet worden gelijk gesteld met een Nederlander.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van feiten 1 tot en met 5 waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het overige moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 300 en 311 Wetboek van Strafrecht, 5, 11 en 177 Wegenverkeerswet 1994, 30 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The High Courtin Dublin ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1 tot en met 5.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft het in het EAB onder feit 6 omschreven feit, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G. Fels en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 december 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.