ECLI:NL:RBAMS:2018:9476

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
13/730039-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het bezit van heroïne en cocaïne en voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne in een drugslab

Op 19 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne en het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne. De zaak kwam aan het licht na een melding van een ongebruikelijke bestelling van 25 liter aceton bij een groothandel in bouwmaterialen. De politie startte een observatie en ontdekte dat de verdachte en een medeverdachte in de woning aanwezig waren waar de aceton en andere druggerelateerde voorwerpen werden aangetroffen. Tijdens de doorzoeking werden aanzienlijke hoeveelheden heroïne (794 gram) en cocaïne (63 gram) gevonden, evenals diverse materialen die gebruikt kunnen worden voor de productie van drugs.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de drugs en de voorwerpen, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de situatie in zijn woning. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte niet aannemelijk, vooral gezien het feit dat hij eerder had verklaard alleen te wonen op het adres waar de drugs werden aangetroffen. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 120 uren, waarbij rekening werd gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij een first offender was. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de risico's die het gebruik en de productie van harddrugs met zich meebrengen voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/730039-18
Datum uitspraak: 19 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
gedetineerd in de “Penitentiaire Inrichting [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. Z. Trokic en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.G.S. Roethof naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden van cocaïne,
door spullen voorhanden te hebben waarvan hij weet dat die bestemd zijn voor het bereiden van cocaïne;
2.
het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 794 gram heroïne en 63 gram cocaïne.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
De feiten
Op 3 september 2018 maakt [naam bedrijf] te Amsterdam (een groothandel in bouwmaterialen) melding van een ongebruikelijke bestelling bij de politie, te weten van een bestelling van 25 liter aceton. De bestelling is, blijkens de factuur, gedaan op naam van [naam] . De politie start naar aanleiding van deze melding een observatie bij [naam bedrijf] te Amsterdam. Omstreeks 15.52 uur zien zij dat door mevrouw [naam] en een man vijf jerrycans van de [naam bedrijf] in een auto worden geplaatst. Omstreeks 18.37 wordt deze auto bij de [BRP-adres] te Amsterdam uitgeladen. Uit de politiesystemen blijkt dat op dit adres verdachte staat ingeschreven en dat hij een kind met mevrouw [naam] heeft.
Dezelfde avond wordt de woning aan [BRP-adres] binnengetreden. Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] zijn in de woning aanwezig en worden aangehouden. Agenten zien in één oogopslag de 25 liter aceton en meerdere goederen die zij in verband brengen met de productie van verdovende middelen. Vervolgens wordt de woning met toestemming van de rechter-commissaris doorzocht.
In een keukenlade worden twee plastic potjes met daarin wit poeder en brokken aangetroffen. Na onderzoek in het laboratorium blijkt in één van de plastic potjes 63 gram cocaïne te zitten, en in het andere potje 15,1 gram fenacetine en cocaïne.
Daarnaast wordt in de keukenlade een stuk aluminiumfolie met daarin twee plastic zakjes met lichtbruin poeder en brokjes gevonden. Op het balkon worden in twee plastic Ikeatassen crèmekleurig poeder en brokjes aangetroffen. Uit het laboratoriumrapport blijkt dat dit in totaal 794,54 gram heroïne is.
Verder worden in de slaapkamer de vijf flessen aceton, een vacuümmachine, € 905,- aan biljetten en € 1.717,32 aan muntgeld gevonden. Tot slot wordt er in de woning een grote hoeveelheid aan mobiele telefoons, stofmaskers, weegschalen, rollen plakband, cellofaan, boterhamzakjes, schrijfblokken met administratie, flesjes ammonium, koffiefilters, een pan, een vergiet, een pakje condooms en tassen met lappen stof en linnen lakens aangetroffen.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring ten aanzien van de voorbereidingshandelingen voor het bereiden van drugs (feit 1), op grond van de bestelling van 25 liter aceton en de grote hoeveelheid voorwerpen die bij de doorzoeking in zijn woonhuis zijn aangetroffen die allen en in onderling verband bezien geschikt zijn voor het bewerken van drugs.
De officier van justitie acht op grond van de laboratoriumrapporten over de aangetroffen middelen in het woonhuis van verdachte ook het voorhanden hebben van de cocaïne en heroïne bewezen (feit 2).
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat het kopen van de 25 liter aceton los moet worden gezien van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het huis van verdachte. Verdachte erkent 25 liter aceton te hebben gekocht om te verschepen naar Nigeria . Van de aangetroffen spullen weet verdachte niks af. Er verblijven regelmatig diverse mensen in de woning aan [BRP-adres] . Meneer [naam medeverdachte] verbleef in de twee weken voorafgaand de doorzoeking in het huis. Verdachte sliep in die periode bij mevrouw [naam] . De raadsman heeft verzocht verdachte van beide feiten vrij te spreken, omdat verdachte niet de wetenschap had dat de heroïne, cocaïne en de voorwerpen die geschikt zijn voor het bewerken van die middelen, in zijn woning aanwezig waren.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de ten laste gelegde voorwerpen en verdovende middelen. Nu deze voorwerpen en verdovende middelen in de woning van verdachte zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat van verdachte een redelijke verklaring mag worden verlangd wat betreft de herkomst en bedoeling van die spullen.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij een grote hoeveelheid aceton had gekocht om te verschepen naar Nigeria en dat hij van de andere spullen in zijn woning geen weet had. Hij is wel de bewoner van het huis aan [BRP-adres] , maar hij logeerde de periode voorafgaand aan zijn aanhouding bij zijn vriendin. Hij weet niet precies wat er is gebeurd in de woning voorafgaand aan zijn aanhouding mede omdat er anderen in de woning verbleven, waaronder medeverdachte [naam medeverdachte] .
De rechtbank vindt deze verklaring niet aannemelijk, nu verdachte eerder, bij zijn politieverhoor, heeft verklaard dat hij alleen woonde op het adres [BRP-adres] te Amsterdam. Dit heeft verdachte bij de rechter-commissaris herhaald. Ook medeverdachte [naam medeverdachte] heeft verklaard dat hij met verdachte verbleef in de woning waar zij zijn aangehouden. Zijn verklaring dat hij in de periode voorafgaande aan zijn aanhouding verbleef bij zijn vriendin, is door haar niet onderschreven want zij heeft verklaard dat zij alleen met haar kinderen woont. Daarnaast heeft ze, anders dan verdachte, verklaard dat zij dacht dat verdachte de aceton nodig had voor het klussen. Daar komt bij dat verdachte op de dag van de aanhouding (3 september 2018) tenminste 2 uren in de woning verbleef voordat hij werd aangehouden. Hem kan de aanwezigheid van de druggerelateerde spullen niet zijn ontgaan.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte in de woning [BRP-adres] verbleef en wel degelijk wetenschap had van de aanwezigheid van de voorwerpen en verdovende middelen die zich in de woning bevonden.

4.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1
op 3 september 2018 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren of te vervaardigen van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en te bevorderen 25 liter aceton en (minimaal) tien stofmaskers en tassen inhoudende lappen stof en linnen lakens en (minimaal) tien weegschalen en (minimaal) vijf rollen cellofaan en (minimaal) vijftien rollen plakband en (minimaal) vijf rollen plastic boterhamzakjes en een pakje condooms en een vacuümmachine en een pan en een vergiet en pakken koffiefilters en flesjes inhoudende ammonium en (minimaal) dertig schrijfblokken, inhoudende een administratie en (minimaal) vijftien telefoons voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit;
2.
3 september 2018 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 794 gram heroïne, en 63 gram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen ter hoogte van het voorarrest en eventueel daarnaast aan verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft 794 gram heroïne en 63 gram cocaïne voorhanden gehad en daarnaast zijn er in zijn woning voorwerpen aangetroffen ter voorbereiding van het bewerken van verdovende middelen. Het is algemeen bekend dat het gebruik van harddrugs grote gezondheidsrisico’s met zich brengt voor de gebruikers van deze drugs. Niet zelden leidt de verkoop en het gebruik van drugs tot andere vormen van criminaliteit. Het bewerken van drugs in een woning levert daarnaast grote veiligheidsrisico’s met zich mee voor bijvoorbeeld omwonenden.
De rechtbank kijkt bij de strafoplegging onder andere naar de oriëntatiepunten zoals deze zijn neergelegd in het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. In deze oriëntatiepunten wordt voor het voorhanden hebben van harddrugs tussen de 500 en 1000 gram uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dus first offender is. Verdachte draagt samen met mevrouw [naam] de zorg over een kind en hij wil graag met een opleiding beginnen. De rechtbank ziet in deze persoonlijke omstandigheden aanleiding om verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Daarom zal de rechtbank een gevangenisstraf van 3 maanden opleggen. Daarnaast vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren passend. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt en niet opnieuw strafbare feiten zal plegen.

9.Beslag

Onder verdachte is in beslag genomen:
1. Geld Euro Waarde 905.00 euro 7x 100; 4x50; 1x5 euro
2. 5625923 Geld Euro Waarde 1717.32 euro muntgeld
De officier van justitie heeft gevraagd om het geld verbeurd te verklaren. De raadsman van verdachte heeft op dit punt geen standpunt ingenomen.
Het geldbedrag € 1.717,32 euro behoort aan verdachte toe. Niet is gebleken dat dit geld door middel van de strafbare feiten zijn verkregen. Ook is niet komen vast te staan dat het geld om een andere reden genoemd in artikel 33a Sr vatbaar is voor verbeurdverklaring. Dit bedrag (itemnummer 5625923) dient aan verdachte te worden teruggegeven.
Verdachte heeft verklaard dat het bedrag € 905,00 euro niet van hem is. Dit geldbedrag zal daarom worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:

1. om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;

2. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 2 (twee) maanden.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van € 905,00 (5625906).
Gelast de teruggave aan verdachte van: € 1.717,32 (5625923).
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en J.H. Broek, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.
[...]