3.3Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De auto-inbraak is vastgelegd op camerabeelden. Hierop is te zien hoe twee personen zich rond de auto van aangever begeven, waarna één van hen de passagiersruit aan de rechterzijde inslaat en wegrent met een bruine tas in zijn handen. De aangever heeft verklaard dat de passagiersruit is ingeslagen en dat een bruine tas met inhoud is weggenomen. Meerdere verbalisanten hebben verdachte op deze camerabeelden herkend als de persoon die de autoruit inslaat en wegrent met de tas.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat deze herkenningen niet betrouwbaar zijn, omdat de dader op die beelden een capuchon draagt waardoor onvoldoende specifieke, onderscheidende gezichtskenmerken te zien zijn. Daarnaast heeft verdachte te kennen gegeven dat hij de betreffende verbalisanten – anders dan zij zelf hebben verklaard – helemaal niet kent, hetgeen verder afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de beoordeling van herkenningen staat voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer de kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de dader op die beelden van groot belang. Voorts kan van belang zijn hoeveel herkenningen hebben plaatsgevonden en in welke hoedanigheid en frequentie herkenner en dader elkaar hebben ontmoet. Daarnaast is van belang of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De camerabeelden in het dossier zijn duidelijk en helder en laten voldoende gezichtskenmerken zien om een herkenning mogelijk te maken. De vijf verbalisanten die verdachte op deze beelden hebben herkend, hebben elk verklaard dat zij verdachte ambtshalve kennen en in dat kader meerdere keren persoonlijk contact met hem hebben gehad. Ook omschrijven zij waaraan zij verdachte hebben herkend. Zo noemen zij het smalle en korte postuur van verdachte, de vorm van zijn gezicht, zijn kleding en de manier waarop hij zich beweegt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de herkenningen van verdachte door de verbalisanten betrouwbaar zijn. De rechtbank acht zodoende de in vereniging gepleegde auto-inbraak bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De bromfiets is volgens de aangever op 26 juni 2018 tussen 00.30 uur en 01.00 uur gestolen vanaf de [adres] . De vader van verdachte is die nacht om 1.00 thuisgekomen in zijn woning, eveneens gelegen aan de [adres] . Toen stond de bromfiets nog niet in de garagebox. Rond 01.15 uur hoorde hij verdachte thuiskomen. Om 01.50 uur hebben verbalisanten de bromfiets aangetroffen in de garagebox.
Verdachte heeft – pas ter zitting – verklaard dat hij de bromfiets in de nacht van 26 juni 2018 van een onbekende heeft gekocht in het Oosterpark en vervolgens met de bromfiets is teruggelopen naar zijn woning aan de [adres] om de bromfiets aldaar in de garagebox te zetten. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Gelet op het korte tijdsbestek (van maximaal 45 minuten) tussen de diefstal van de bromfiets enerzijds (tussen 00:30 uur en 1:00 uur) en het thuiskomen van verdachte met de gestolen bromfiets anderzijds (rond 1:15 uur) in combinatie met het feit dat de bromfiets niet reed en verdachte aldus – zoals ook door hem is bevestigd ter zitting – met de bromfiets in de hand vanaf het Oosterpark terug zou zijn gelopen naar zijn woning, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ook ongeloofwaardig. Nu verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het bezit van de gestolen bromfiets, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de persoon is die de bromfiets heeft gestolen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de bromfiets van [naam] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
[naam 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door, onder meer, verdachte. Hij heeft daarover – samengevat weergegeven – verklaard dat hij in de avond van 26 juni 2018 samen met zijn broer, [naam] , op de scooter op de [adres 1] reed toen een jongen hen probeerde te schoppen waardoor zij tot stilstand kwamen. Op dat moment kwam een andere scooter langsrijden. Deze scooter stopte en één van de jongens op die scooter kwam schreeuwend op aangever en zijn broer af. De broer herkende deze jongen als verdachte. Verdachte sloeg aangever met gebalde vuist en er ontstond een gevecht waarbij drie jongens verdachte te hulp schoten. Op een gegeven moment kwam aangever ten val en werd hij geschopt en geslagen door de jongens, waaronder verdachte. Ook [naam] heeft aangifte gedaan van het voorval en heeft verklaard dat hij is geslagen en geschopt door een groep jongens, waaronder verdachte, en dat zij ook zijn broer hebben geslagen en geschopt. Bij de aangiften zitten foto’s van het letsel dat [naam 1] en [naam] hebben opgelopen bij het incident.
Verdachte heeft verklaard dat inderdaad sprake is geweest van een gevecht, maar stelt dat het verhaal van [naam 1] en [naam] niet klopt. Verdachte zou als eerste door de broers zijn aangevallen en vervolgens zouden onbekende jongens hem te hulp zijn geschoten. Verdachte heeft uit zelfverdediging enkel een beetje geduwd en getrokken en vervolgens zijn weggerend. De raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de verklaringen van de broers niet betrouwbaar kunnen worden geacht nu zij op relevante punten van elkaar verschillen. Zo heeft [naam 1] verklaard dat hij de scooter op de stoep heeft geparkeerd nadat een jongen hen probeerde te schoppen, terwijl [naam] heeft verklaard dat zij door een schop ten val zijn gekomen. Daarnaast heeft [naam 1] verklaard dat een drietal jongens zich in het gevecht mengde, terwijl [naam] heeft verklaard dat verdachte werd geholpen door een groep van negen à tien jongens. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Aangevers [naam 1] en [naam] hebben hun verklaringen tegelijkertijd en bij verschillende verbalisanten afgelegd, binnen een uur na het incident. Hoewel de verklaringen van aangevers onderling van elkaar verschillen vertonen, zijn deze verschillen niet van dien aard dat de verklaringen om die reden onbetrouwbaar moeten worden geacht. De verschillen lijken te zijn ingegeven door een verschil in beleving, terwijl de verklaringen op relevante punten overeenstemmen en bovendien steun vinden in het letsel dat aangevers hebben opgelopen. Daar komt bij dat hun verklaringen ook op detailniveau overeenkomen. Zo verklaart [naam] dat hij iemand hoorde zeggen dat hij een “snitch” was, terwijl ook [naam 1] verklaart dat verdachte hem een “snitch” noemde.
Gezien het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van aangevers te twijfelen en acht de rechtbank die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank gaat dan ook uit van de door hen geschetste gang van zaken ten aanzien van de jegens hen – ook door verdachte - gepleegde geweldshandelingen. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.