ECLI:NL:RBAMS:2018:9475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
2 januari 2019
Zaaknummer
13/684306-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor autobraak, diefstal van een bromfiets en openlijke geweldpleging

Op 2 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere strafbare feiten, waaronder autobraak, diefstal van een bromfiets en openlijke geweldpleging. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en vond plaats met gesloten deuren. De officier van justitie, mr. K. van der Willigen, heeft de vordering ingediend, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.B. Schmidt. De tenlastelegging omvatte onder andere het inslaan van een autoruit en het stelen van een tas, de diefstal van een bromfiets en openlijk geweld tegen een andere persoon. De rechtbank heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen, waarbij camerabeelden en getuigenverklaringen een cruciale rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen van de verdachte door verbalisanten betrouwbaar waren, ondanks de verdediging die stelde dat deze niet konden bijdragen aan de bewijsvoering. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de diefstal van de bromfiets en openlijke geweldpleging, waarbij de verklaringen van de slachtoffers als geloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en bepaalde dat vervangende jeugddetentie zou worden toegepast indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De uitspraak is gedaan op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank rekening hield met de jonge leeftijd van de verdachte en het tijdsverloop sinds de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684306-17 (Promis)
Datum uitspraak: 2 november 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 2 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. van der Willigen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.B. Schmidt naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat
1. hij op 20 april 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging, een autoruit heeft ingeslagen en uit de betreffende auto een tas heeft weggenomen;
2. hij omstreeks 26 juni 2016 te Amsterdam een bromfiets toebehorende aan [naam] heeft weggenomen; subsidiair is heling ten laste gelegd;
3. hij omstreeks 26 juni 2016 te Amsterdam, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] ; subsidiair is mishandeling van [naam 1] ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt dat het medeplegen van auto-inbraak kan worden bewezen op grond van de aangifte en de herkenning van verdachte door verschillende verbalisanten.
De officier van justitie heeft ook geëist tot bewezenverklaring van de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van de bromfiets. Zij vindt het tijdsverloop tussen de aangifte van de diefstal en het aantreffen van de desbetreffende bromfiets in de garagebox bij de woning van verdachte dusdanig kort, dat verdachte wel de persoon moet zijn die de bromfiets heeft weggenomen.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de onder 3 primair ten laste gelegde openbare geweldpleging.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van auto-inbraak vrijspraak bepleit. De raadsman is van mening dat de herkenningen niet betrouwbaar zijn, omdat de verbalisanten niet hebben gespecifieerd waaraan zij verdachte hebben herkend. Dat betekent dat de herkenningen niet tot het bewijs kunnen bijdragen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Naast de herkenningen is er geen bewijs voor handen waaruit enige betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde blijkt.
De raadsman heeft ten aanzien van de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van de bromfiets ook vrijspraak bepleit. Er is geen steunbewijs voor deze diefstal. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het enkele korte tijdsverloop tussen de diefstal van de bromfiets en het aantreffen van de bromfiets in de garagebox van verdachte onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte heeft bovendien uitgelegd hoe de bromfiets in de garagebox bij zijn woning terecht is gekomen. Hij had deze bromfiets namelijk kort daarvoor in het Oosterpark gekocht. Ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde heling heeft de raadsman gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde openlijk en in vereniging plegen van geweld tevens vrijspraak bepleit, omdat er volgens hem geen sprake is van het plegen in vereniging. De verklaringen van aangevers waaruit dit zou blijken, zijn niet juist en niet betrouwbaar. Dat blijkt ook uit het feit dat de verklaringen onderling op relevante punten verschillen. Het was bovendien juist verdachte die door aangevers werd aangevallen.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De auto-inbraak is vastgelegd op camerabeelden. Hierop is te zien hoe twee personen zich rond de auto van aangever begeven, waarna één van hen de passagiersruit aan de rechterzijde inslaat en wegrent met een bruine tas in zijn handen. De aangever heeft verklaard dat de passagiersruit is ingeslagen en dat een bruine tas met inhoud is weggenomen. Meerdere verbalisanten hebben verdachte op deze camerabeelden herkend als de persoon die de autoruit inslaat en wegrent met de tas.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat deze herkenningen niet betrouwbaar zijn, omdat de dader op die beelden een capuchon draagt waardoor onvoldoende specifieke, onderscheidende gezichtskenmerken te zien zijn. Daarnaast heeft verdachte te kennen gegeven dat hij de betreffende verbalisanten – anders dan zij zelf hebben verklaard – helemaal niet kent, hetgeen verder afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Bij de beoordeling van herkenningen staat voorop dat daarbij behoedzaamheid betracht dient te worden. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer de kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de dader op die beelden van groot belang. Voorts kan van belang zijn hoeveel herkenningen hebben plaatsgevonden en in welke hoedanigheid en frequentie herkenner en dader elkaar hebben ontmoet. Daarnaast is van belang of herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken.
De camerabeelden in het dossier zijn duidelijk en helder en laten voldoende gezichtskenmerken zien om een herkenning mogelijk te maken. De vijf verbalisanten die verdachte op deze beelden hebben herkend, hebben elk verklaard dat zij verdachte ambtshalve kennen en in dat kader meerdere keren persoonlijk contact met hem hebben gehad. Ook omschrijven zij waaraan zij verdachte hebben herkend. Zo noemen zij het smalle en korte postuur van verdachte, de vorm van zijn gezicht, zijn kleding en de manier waarop hij zich beweegt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de herkenningen van verdachte door de verbalisanten betrouwbaar zijn. De rechtbank acht zodoende de in vereniging gepleegde auto-inbraak bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De bromfiets is volgens de aangever op 26 juni 2018 tussen 00.30 uur en 01.00 uur gestolen vanaf de [adres] . De vader van verdachte is die nacht om 1.00 thuisgekomen in zijn woning, eveneens gelegen aan de [adres] . Toen stond de bromfiets nog niet in de garagebox. Rond 01.15 uur hoorde hij verdachte thuiskomen. Om 01.50 uur hebben verbalisanten de bromfiets aangetroffen in de garagebox.
Verdachte heeft – pas ter zitting – verklaard dat hij de bromfiets in de nacht van 26 juni 2018 van een onbekende heeft gekocht in het Oosterpark en vervolgens met de bromfiets is teruggelopen naar zijn woning aan de [adres] om de bromfiets aldaar in de garagebox te zetten. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Gelet op het korte tijdsbestek (van maximaal 45 minuten) tussen de diefstal van de bromfiets enerzijds (tussen 00:30 uur en 1:00 uur) en het thuiskomen van verdachte met de gestolen bromfiets anderzijds (rond 1:15 uur) in combinatie met het feit dat de bromfiets niet reed en verdachte aldus – zoals ook door hem is bevestigd ter zitting – met de bromfiets in de hand vanaf het Oosterpark terug zou zijn gelopen naar zijn woning, acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk en ook ongeloofwaardig. Nu verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft gegeven voor het bezit van de gestolen bromfiets, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte de persoon is die de bromfiets heeft gestolen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de bromfiets van [naam] .
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
[naam 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door, onder meer, verdachte. Hij heeft daarover – samengevat weergegeven – verklaard dat hij in de avond van 26 juni 2018 samen met zijn broer, [naam] , op de scooter op de [adres 1] reed toen een jongen hen probeerde te schoppen waardoor zij tot stilstand kwamen. Op dat moment kwam een andere scooter langsrijden. Deze scooter stopte en één van de jongens op die scooter kwam schreeuwend op aangever en zijn broer af. De broer herkende deze jongen als verdachte. Verdachte sloeg aangever met gebalde vuist en er ontstond een gevecht waarbij drie jongens verdachte te hulp schoten. Op een gegeven moment kwam aangever ten val en werd hij geschopt en geslagen door de jongens, waaronder verdachte. Ook [naam] heeft aangifte gedaan van het voorval en heeft verklaard dat hij is geslagen en geschopt door een groep jongens, waaronder verdachte, en dat zij ook zijn broer hebben geslagen en geschopt. Bij de aangiften zitten foto’s van het letsel dat [naam 1] en [naam] hebben opgelopen bij het incident.
Verdachte heeft verklaard dat inderdaad sprake is geweest van een gevecht, maar stelt dat het verhaal van [naam 1] en [naam] niet klopt. Verdachte zou als eerste door de broers zijn aangevallen en vervolgens zouden onbekende jongens hem te hulp zijn geschoten. Verdachte heeft uit zelfverdediging enkel een beetje geduwd en getrokken en vervolgens zijn weggerend. De raadsman heeft daaraan toegevoegd dat de verklaringen van de broers niet betrouwbaar kunnen worden geacht nu zij op relevante punten van elkaar verschillen. Zo heeft [naam 1] verklaard dat hij de scooter op de stoep heeft geparkeerd nadat een jongen hen probeerde te schoppen, terwijl [naam] heeft verklaard dat zij door een schop ten val zijn gekomen. Daarnaast heeft [naam 1] verklaard dat een drietal jongens zich in het gevecht mengde, terwijl [naam] heeft verklaard dat verdachte werd geholpen door een groep van negen à tien jongens. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Aangevers [naam 1] en [naam] hebben hun verklaringen tegelijkertijd en bij verschillende verbalisanten afgelegd, binnen een uur na het incident. Hoewel de verklaringen van aangevers onderling van elkaar verschillen vertonen, zijn deze verschillen niet van dien aard dat de verklaringen om die reden onbetrouwbaar moeten worden geacht. De verschillen lijken te zijn ingegeven door een verschil in beleving, terwijl de verklaringen op relevante punten overeenstemmen en bovendien steun vinden in het letsel dat aangevers hebben opgelopen. Daar komt bij dat hun verklaringen ook op detailniveau overeenkomen. Zo verklaart [naam] dat hij iemand hoorde zeggen dat hij een “snitch” was, terwijl ook [naam 1] verklaart dat verdachte hem een “snitch” noemde.
Gezien het hiervoor overwogene ziet de rechtbank geen reden om aan de inhoud van de verklaringen van aangevers te twijfelen en acht de rechtbank die voldoende geloofwaardig en betrouwbaar. De rechtbank gaat dan ook uit van de door hen geschetste gang van zaken ten aanzien van de jegens hen – ook door verdachte - gepleegde geweldshandelingen. Dat betekent dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 20 april 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een auto (merk Opel Astra) heeft weggenomen een tas (inhoudende (onder meer) een paspoort en een computer (laptop) en een zonnebril en een Rabobank scanner en diverse papieren) toebehorend aan [naam 2] en/of [naam 3] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die auto hebben verschaft en die weg te nemen voorwerpen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van een ruit van voornoemde auto;
2.
op 26 juni 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een bromfiets (kenteken: [kenteken] ) toebehorende aan [naam] ;
3.
op 26 juni 2016 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, de [adres 1] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam 1] , welk geweld bestond uit het meermalen (met gebalde vuist) stompen tegen het gezicht van voornoemde [naam 1] en het meermalen schoppen tegen het hoofd en tegen het lichaam van voornoemde [naam 1] .

5.De strafbaarheid van de feiten

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte voor de onder 3 subsidiair ten laste gelegde mishandeling moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat sprake was van noodweer. De raadsman wijst daarbij op de verklaring van verdachte, maar ook de vriend van verdachte die eveneens aanwezig was bij het voorval. Uit hun verklaringen blijkt volgens de verdediging dat verdachte voorafgaand aan het incident – via WhatsApp – werd bedreigd door [naam 1] en het bovendien [naam 1] was die de eerste schop uitdeelde. De rechtbank begrijpt dat de raadsman dit beroep op noodweer ook ten aanzien van de onder 3 primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft beogen te doen.
De officier van justitie heeft laten weten dat zij de raadsman volgt in zijn verweer.
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van eigen of andermans lijf. Daarnaast moet de verdediging in verhouding staat tot de aanranding (proportionaliteitseis) en moet de verdediging geboden zijn (subsidiariteitsvereiste), dat wil zeggen dat de aanranding niet op een andere manier had kunnen worden beëindigd, bijvoorbeeld door weg te lopen.
Verdachte heeft aangevoerd dat hij werd aangevallen door [naam 1] en dat hij zich aldus genoodzaakt zag te verdedigen. Verdachte wordt hierin niet gevolgd. Ook indien de ontmoeting mede op instigatie van de aangevers heeft plaatsgevonden wil dat nog niet zeggen dat die broers ook begonnen zijn met het geweld. Verdachte en zijn vriend verklaren hier beiden weliswaar over, maar de rechtbank vindt daarvoor geen ondersteuning in het dossier. Mochten de broers al zijn begonnen met het plegen van geweld dan nog is er naar het oordeel van de rechtbank nog geen noodzaak voor verdachte ontstaan om zich te verdedigen zoals hij heeft gedaan. Daarbij is van belang dat het gevecht plaatsvond op de openbare weg, waardoor verdachte eenvoudigweg had kunnen en moeten wegrennen. Als dat al niet meteen van verdachte behoefde te worden gevergd, dan toch in ieder geval vanaf het moment dat [naam 1] op de grond terecht was gekomen. In plaats van zich op dat moment van het gevecht te distantiëren, heeft verdachte [naam 1] toen nog een schop tegen het hoofd gegeven. Een noodzaak om zich te verdedigen bestond er op dat moment niet. Gelet op het letsel dat [naam 1] heeft opgelopen, is de rechtbank bovendien van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich heeft verdedigd niet in verhouding staat tot de (beweerdelijke) aanranding.
Het voorgaande betekent dat niet is voldaan aan de voor noodweer vereiste proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank verwerpt daarom het verweer. Nu het bestaan van een andere rechtvaardigingsgrond is gesteld noch gebleken, zijn de bewezen geachte feiten strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het tijdsverloop en de jonge leeftijd van verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een autoruit ingetikt en uit die auto een tas weggenomen. Verdachte heeft tevens een bromfiets gestolen en vervolgens samen met – in ieder geval – twee anderen de eigenaar van de bromfiets dusdanig geschopt en geslagen dat hij daardoor flink letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee niet alleen geen respect getoond voor andermans lijf en eigendom, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid teweeggebracht bij de slachtoffers.
Hoewel verdachte ten tijde van het eerste feit meerderjarig was, geldt dit niet ten aanzien van het tweede en derde feit. De rechtbank zal daarom het jeugdstrafrecht toepassen. Verder zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die zijn opgesteld met het doel de gelijke bestraffing van strafbare feiten binnen Nederland te bevorderen. Ten aanzien van de door verdachte gepleegde feiten schrijven de oriëntatiepunten, ook in het jeugdstrafrecht, hoge taakstraffen voor. Zo schrijven de oriëntatiepunten ten aanzien van auto-inbraak een taakstraf voor van 60 uren, ten aanzien van diefstal van een bromfiets een taakstraf van 40 uren en ten aanzien van openlijke geweldpleging een taakstraf van ten minste 40 uren.
In het voordeel van verdachte spreekt dat hij niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. Daarnaast lijkt verdachte gemotiveerd om in de toekomst op het rechte pad te blijven en lijkt hij ook in te zien wat daarvoor nodig is. Zo heeft hij ter zitting te kennen gegeven dat hij zich niet langer omgeeft met jongens die overlast veroorzaken in zijn buurt. Bovendien is hij voornemens in de aankomende periode zijn opleiding af te ronden. Het voorgaande neemt de rechtbank – evenals het tijdsverloop - als strafverminderende omstandigheden mee.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, alle ten laste gelegde feiten bewezen. Dat geeft aanleiding om bij de straftoemeting een hogere straf op te leggen dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht – op grond van het voorgaande – een taakstraf, zijnde een werkstraf voor 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 77b, 77c, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
diefstal
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 (honderdtwintig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een
gedeelte van deze straf, groot 40 (veertig) uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd,tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de terechtzitting met gesloten deuren van deze rechtbank van
2 november 2018.
[...]

1.[...]

[...]

.