ECLI:NL:RBAMS:2018:9411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
27 december 2018
Zaaknummer
13/665186-17 en 13/109054-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen van categorie III. De zaak kwam voort uit een overval op 9 mei 2017 op een winkelbedrijf in Amsterdam, waarbij meerdere goederen werden gestolen en geweld werd gebruikt tegen slachtoffers. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 5 december 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.L.A. ter Veer, de vordering heeft gepresenteerd en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de bewijswaardering van het Openbaar Ministerie en de verdediging in overweging genomen. De officier van justitie achtte het primair ten laste gelegde feit bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft wel vastgesteld dat de verdachte in de periode van 12 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling in een eerdere zaak gelast, waarbij de verdachte een taakstraf van dertig uren moet verrichten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/665186-17 en 13/109054-15 (tul)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1998,
verblijvende op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L.A. ter Veer, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.D.W. Siccama, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 09 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een winkelbedrijf (gelegen aan het [adres] ) heeft/hebben weggenomen vijf, althans één of meer tablets (merk Apple en/of Samsung) en/of 32, althans één of meer smartphones (merk Apple en/of Samsung) en/of enig geldbedrag, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Used Products, in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) en/of aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn/hun mededader(s) een (vuur)wapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond en/of voorgehouden en/of (vervolgens) tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd: "Liggen, liggen! Kassa nu, kassa nu!" en/of
"Liggen, liggen! Telefoon weg!", in elk geval (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of (vervolgens) met een lifehammer, in elk geval met een zwaar en/of hard en/of scherp en/of puntig voorwerp, één of meer vitrines in voornoemd winkelbedrijf heeft/hebben ingeslagen
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte en/of zijn mededader(s) op of omstreeks 09 mei 2017 te Amsterdam en/of elders in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door dat vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen;
Subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, nadat een misdrijf, te weten een overtreding van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, was gepleegd, met het oogmerk om het te bedekken en/of om de nasporing en/of vervolging te beletten en/of te bemoeilijken, een voorwerp waarmede dat misdrijf werd gepleegd te weten een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft weggemaakt en/of verborgen en/of aan het onderzoek van de ambtenaren van de justitie en politie heeft onttrokken, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet het bij het misdrijf gebruikte vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de box en/of woning van verdachte
[medeverdachte 3] gelegd en/of verborgen;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 mei 2017 tot en met 25 mei 2017 te Amsterdam en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer vuurwapens en/of munitie van categorie II en/of III voorhanden heeft/hebben gehad;
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 maart 2017 tot en met 6 juni 2017 te Amsterdam en/of te Weesp en/of te Diemen en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland (telkens) heeft deelgenomen aan een of meer organisatie(s), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer) verdachte
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer andere perso(o)n(en) welke organisatie(s) tot oogmerk had(den) het plegen van misdrijven, namelijk
het:
- in vereniging plegen van een of meer gekwalificeerde diefstallen en/of afpersingen.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde te bewijzen. Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen dat bij de doorzoeking van de woning aan het adres [adres doorzoeking] (hierna: de doorzoeking) in een lade onder het bed van [naam] is aangetroffen. Ten aanzien van het vuurwapen en de munitie die in de woning op het adres [adres] zijn aangetroffen heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd wegens gebrek aan bewijs.
De officier van justitie acht het onder 3 ten laste gelegde bewezen. Zij heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten die zij bewezen acht aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir de relevant geachte bewijsmiddelen opgesomd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bij pleidooi aan de hand van zijn pleitnotities ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde integrale vrijspraak bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat het vuurwapen dat bij de doorzoeking op 13 mei 2017 is aangetroffen en in beslag genomen, het vuurwapen is dat bij de overval op het bedrijf Used Products (hierna: Used Products) op 9 mei 2017 is gebruikt. De stills van de camerabeelden van Used Products zijn van slechte kwaliteit en het gebruikte vuurwapen is niet in beslag genomen, zodat de stelling dat het vuurwapen qua grootte, vorm en kleur overeenkomt niet kan worden getoetst. Reeds omdat niet kan worden vastgesteld dat het in beslag genomen wapen is gebruikt bij de overval, dient verdachte van het hem onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat het verdachte was die een vuurwapen aan de medeverdachten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] zou hebben geleverd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben zich tijdens hun politieverhoren op hun zwijgrecht beroepen en verdachte stelt dat hij niets met een vuurwapen en de overval op Used Products te maken heeft. Zelfs al zou verdachte eigenaar zijn van het bij de doorzoeking inbeslaggenomen vuurwapen en al zou dit vuurwapen gebruikt zijn bij de overval op Used Products, dan zegt dit nog niet dat verdachte dit vuurwapen heeft geleverd, aldus de raadsman.
Voor het geval de rechtbank toch van oordeel is dat het inbeslaggenomen vuurwapen is gebruikt bij de overval op Used Products en dat verdachte dit vuurwapen heeft geleverd, heeft de raadsman verzocht om verdachte vrij te spreken van het hem onder 1 primair ten laste gelegde. Hij heeft onder verwijzing naar jurisprudentie gesteld dat voor de vaststelling van medeplichtigheid er een duidelijk beeld moet zijn over de omstandigheden waaronder die medeplichtigheid heeft plaatsgevonden. Nu er over de feiten en omstandigheden waaronder het vuurwapen door verdachte ter beschikking zou zijn gesteld niets bekend is, kan er geen (voorwaardelijk) opzet ten aanzien van het grondfeit bij verdachte worden vastgesteld en is hiermee niet voldaan aan het vereiste van dubbele opzet bij medeplichtigheid, aldus de raadsman.
Subsidiair, en voor zover de rechtbank oordeelt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op zijn medeplichtigheid en op het grondfeit, stelt de raadsman zich op het standpunt dat, gelet op het bepaalde in artikel 49, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), bij de kwalificatie enkel uit kan worden gegaan van een bedreiging met het vuurwapen. Dat het (voorwaardelijk) opzet in dat geval ook gericht zou zijn op de diefstal blijkt niet uit het dossier en kan evenmin op andere wijze worden vastgesteld, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het voor de vervulling van het tenlastegelegde oogmerk noodzakelijk is, dat verdachte wetenschap heeft gehad van de gepleegde overval waarbij een wapen is gebruikt en dat dit op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld. Immers niet kan worden vastgesteld dat verdachte met het tenlastegelegde oogmerk een vuurwapen heeft verborgen om nasporing van het strafbare feit te bemoeilijken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Voor het deelnemen als bedoeld in artikel 140 Sr is vereist dat de deelnemer een aandeel heeft in, dan wel het ondersteunen van, gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Ten aanzien van verdachte kan hoogstens worden vastgesteld dat hij zich heeft bemoeid met de verdeling van de buit van de overval op Used Products op 9 mei 2017. Echter, het bemoeien met de verdeling van de buit van een overval is geen handeling die een aandeel vormt of een ondersteuning geeft aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van de organisatie. Van strafbaar deelnemen als bedoeld in artikel 140 Sr kan dan ook geen sprake zijn, zodat voor dit feit vrijspraak dient te volgen, aldus de raadsman.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
In de verfeitelijking van de onder 1 primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de overval op Used Products is ten aanzien van de gedragingen van verdachte opgenomen dat hij op of omstreeks 9 mei 2017 opzettelijk middelen heeft verschaft door het vuurwapen dat bij de overval is gebruikt aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] ter beschikking te stellen.
Uit een tapgesprek van 13 mei 2017 om 12:06 uur, waarbij [medeverdachte 3] wordt gebeld door verdachte, blijkt dat verdachte zegt dat hij ‘dat ding’ nog even moet ophalen, omdat hij het daar gisteren heeft gelaten. [medeverdachte 3] wordt boos en verdachte zegt dat hij het ding niet mee wilde nemen en er niet mee wilde rijden. Diezelfde dag om 14:12 uur belt [medeverdachte 3] naar zijn broertje [naam] . [naam] zegt in dat gesprek dat hij in de box is en op de vraag van [medeverdachte 3] of hij het ziet liggen antwoordt [naam] bevestigend. [medeverdachte 3] zegt dat [naam] het moet pakken en onder het matras van [medeverdachte 3] moet leggen. [naam] zegt daarop dat hun vader de kamer van
[medeverdachte 3] opruimt en ze spreken af dat [naam] het onder zijn eigen matras zal leggen. Bij de doorzoeking in de avond van 13 mei 2017 wordt in een lade onder het bed van [naam] een vuurwapen aangetroffen. Daarop is [naam] aangehouden. Uit het tapgesprek van 14 mei 2017 om 00:22 uur, waarbij [medeverdachte 3] belt naar verdachte, blijkt dat [medeverdachte 3] zegt dat zijn broertje is “gecheest” (de rechtbank begrijpt: aangehouden) met dat ding van verdachte. In datzelfde gesprek zegt verdachte dat er niet eens ballaz (de rechtbank begrijpt: munitie) in zitten en dat hij hem sowieso had schoongemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van voornoemde tapgesprekken niet kan worden vastgesteld dat het vuurwapen dat op 9 mei 2017 bij de overval op Used Products is gebruikt, ook al zou kunnen worden vastgesteld dat dat het vuurwapen is dat bij voornoemde doorzoeking is aangetroffen, door verdachte is geleverd. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte is op 9 mei 2017 aangehouden voor betrokkenheid bij de overval op Used Products. Op 12 mei 2017 is hij heengezonden. Uit voornoemde tapgesprekken kan worden afgeleid dat verdachte op 12 mei 2017 in de box van [medeverdachte 3] is geweest en dat hij het vuurwapen toen in de box heeft laten liggen. De inhoud van het tapgesprek van 14 mei 2017 doet vermoeden dat verdachte op 12 mei 2017 handelingen heeft verricht met het vuurwapen dat bij de doorzoeking in beslag is genomen. Zelfs al zou kunnen worden vastgesteld dat het vuurwapen dat op 13 mei 2017 bij de doorzoeking in beslag is genomen, het vuurwapen is dat bij de overval op Used Products op 9 mei 2017 is gebruikt, dan kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van de inhoud van voornoemde tapgesprekken niet worden vastgesteld dat verdachte het vuurwapen in de box van [medeverdachte 3] heeft gelegd of verborgen of heeft onttrokken aan het onderzoek van politie en justitie. Verdachte zal dan ook van het hem onder 1 subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.2
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte in contact staat met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Uit de inhoud van de tapgesprekken in het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat verdachte zich bemoeit met de verdeling van de buit van de overval op Used Products en daarin meedeelt, maar van handelingen die een aandeel vormen of ondersteuning geven aan gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr is niet gebleken. Er zijn geen getuigen die over de deelname van verdachte aan de organisatie hebben verklaard. Uit de inhoud van de tapgesprekken blijkt weliswaar dat de naam van verdachte door de overige personen wordt genoemd, maar direct bewijs van betrokkenheid van verdachte als aanstuurder dan wel faciliteerder van de organisatie ontbreekt. Verdachte zal dan ook van het hem onder 3 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 12 mei 2017 tot en met 14 mei 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, zonder locatieverbod. Ten aanzien van het gebiedsgebod heeft de officier van justitie gevorderd dat het elektronisch toezicht wordt toegepast voor de duur van 6 (zes) maanden. De officier van justitie heeft ten slotte de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte na de ten laste gelegde feiten in Duitsland is veroordeeld wegens een plofkraak en dat toen het jeugdstrafrecht is toegepast. Verder heeft hij gewezen op de jonge leeftijd van verdachte en op het feit dat verdachte al geruime tijd in detentie verblijft. De raadsman heeft verzocht om aan verdachte geen hogere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf, al dan niet gecombineerd met een taakstraf. Hij heeft erop gewezen dat er als gevolg van de veroordeling in Duitsland strenge voorwaarden gelden waaraan verdachte zich dient te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van een (ongeladen) vuurwapen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich.
De rechtbank stelt vast dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële documentatie van 13 november 2018, niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage betreffende verdachte van 5 november 2018, opgemaakt door C. Snijder, GZ-psycholoog. Deze rapportage houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Op grond van het psychologisch onderzoek kan bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens worden vastgesteld. Ten tijde van het ten laste gelegde was er bij verdachte mogelijk nog sprake van een posttraumatische-stressstoornis (PTSS). Omdat verdachte een zwijgende dan wel ontkennende verdachte is, kon een eventuele doorwerking van de PTSS in het ten laste gelegde niet onderzocht worden. Op grond daarvan wordt geadviseerd verdachte als volledig toerekeningsvatbaar aan te merken indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden geacht. Er is geen dringende aanleiding om, op grond van beperkte leerbaarheid, grote psychische kwetsbaarheid, een gebrek aan zelfstandigheid of noodzakelijke jeugdaanpak, te denken aan toepassing van het jeugdstrafrecht.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Nederland van
3 december 2018, opgemaakt door J.M. Bremer. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Indien de ten laste gelegde feiten bewezen worden verklaard, lijkt er sprake te zijn van een beginnend delictpatroon. Een risico verhogende factor is de omgeving waarin verdachte is opgegroeid en nog steeds woont. Verdachte heeft aangegeven dat er op straat veel criminaliteit is en dat het soms moeilijk is om daar afstand van te nemen. Ook de financiële situatie van verdachte en het ontbreken van een dagbesteding zijn risicofactoren. Beschermende factoren vormen zijn vijfjarige dochter en zijn moeder. Zij zorgen ervoor dat verdachte een delictvrij bestaan wil opbouwen. Hij toont zich gemotiveerd om naar school te gaan en een betaalde dagbesteding te vinden, zodat hij zijn schulden kan aflossen. Binnen zijn detentie heeft zijn casemanager verdachte reeds aangemeld bij Stichting SurAnt, een schuldhulpverleningsinstelling. De reclassering sluit zich aan bij de bevindingen van de GZ-psycholoog die over verdachte gerapporteerd heeft en geadviseerd wordt dan ook dat het volwassenenstrafrecht toe te passen, nu er geen zwaarwegende redenen zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. Geadviseerd wordt een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een gedragsinterventie gericht op het verbeteren van zijn cognitieve vaardigheden, een locatiegebod. De reclassering heeft verder opgenomen dat zij verdachte binnen de meldplicht zullen trachten te motiveren om zich aan te melden voor EMDR of soortgelijke therapie, gericht op traumaverwerking.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van voornoemde rapporten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting aanzienlijk af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank ziet, gelet op de inhoud van voornoemde rapporten en gelet ook op de op te leggen straf, geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) geformuleerde oriëntatiepunten. Voor het voorhanden hebben van een pistool geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden. De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, met aftrek van voorarrest, recht doen aan het door verdachte gepleegde strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat daarnaast niet ook nog een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden dient te worden opgelegd.

9.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] , vertegenwoordiger van [bedrijf] , vordert blijkens de vordering als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit € 17.058 (zeventienduizend achtenvijftig euro) aan materiële schadevergoeding. Het bedrag bestaat uit de inkoopwaarde van de weggenomen telefoons en tablets, de elektronische sloten, het kasgeld en de vitrinekasten. In de bijlage bij de vordering staat tevens een bedrag van € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) vermeld, zijnde de omzetderving die is ontstaan doordat de winkel na de overval voor een dag gesloten is geweest. Uit de vordering blijkt dat de gevorderde inkoopwaarde van de telefoons en tablets (€ 7.960,00) is vergoed en dat ten aanzien van de schade aan de vitrines (€ 2.100,00) een bedrag van € 1.600,00 euro is vergoed. Dit betekent dat de benadeelde partij nog € 7.448,00 (zevenduizend vierhonderdachtenveertig euro) aan materiële schade vordert, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 4.000,00 (vierduizend euro), bestaande uit een vergoeding van
€ 2.400,00 (tweeduizend vierhonderd euro) voor het weggenomen kasgeld en een vergoeding van € 1.800,00 (duizend achthonderd euro) als gevolg van omzetderving door sluiting van de winkel, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van het overige deel van de vordering heeft de officier van justitie afwijzing gevorderd. De officier van justitie heeft ten slotte gevorderd dat verdachte het toe te wijzen bedrag aan de benadeelde partij betaalt, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
De raadsman van verdachte heeft, nu hij heeft bepleit dat verdachte van het hem onder 1 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Voor het geval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde komt, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat uit het vordering niet blijkt dat de heer [slachtoffer 1] door [bedrijf] is gemachtigd tot het indienen van de vordering tot schadevergoeding. Voor het geval dat de rechtbank van oordeel zijn dat de benadeelde partij wel in de vordering kan worden ontvangen, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat maximaal een bedrag van
€ 4.808 (vierduizend achthonderdacht euro) kan worden toegewezen en dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering.
De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat verdachte ter zake van het hem onder 1 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 27 juni 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/109054-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
24 november 2015 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 (zestig) uren subsidiair 30 (dertig) dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 (dertig) uren subsidiair 15 (vijftien) dagen jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling wordt toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft zich niet uitgelaten over de vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]
niet-ontvankelijkin de vordering.
Gelastde tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 24 november 2015 van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, zijnde een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 15 (vijftien) dagen.
Dit verkort vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.C. Lieberwirth, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.