ECLI:NL:RBAMS:2018:9379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
13/845220-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale fraude met een benadelingsbedrag van ongeveer 400.000 euro, resulterend in een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk

Op 19 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan fiscale fraude. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012, het niet doen van aangifte over 2015, het niet voeren van een administratie in de jaren 2013-2015, en het witwassen van een bedrag van EUR 399.617, dat voortkwam uit de te weinig betaalde belasting over de jaren 2011-2015. De rechtbank heeft op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en diverse bewijsmiddelen vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft gepleegd zoals ten laste gelegd.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 15.000. De verdediging pleitte voor een taakstraf in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende vijf belastingjaren had gefraudeerd en dat zijn handelingen de gemeenschap voor een aanzienlijk bedrag hadden benadeeld. De rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en besloot geen geldboete op te leggen, omdat de Belastingdienst al bezig was met het incasseren van de naheffingen.

Daarnaast werd er beslag gelegd op 24 sieraden en tien gram goud van de verdachte, maar de rechtbank besloot deze voorwerpen aan de verdachte terug te geven, nu er geen geldboete werd opgelegd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze golden ten tijde van de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845220-17 (Promis)
Datum uitspraak: 19 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.M.J. Backx en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.M.P.M. Adank naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
het opzettelijk doen van onjuiste aangiften inkomstenbelastingen over de jaren 2011 en 2012, terwijl dat telkens ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
het opzettelijk niet doen van aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015, terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
het opzettelijk niet voeren van een administratie in de jaren 2013-2015, terwijl dat ertoe strekte dat te weinig belasting wordt geheven;
het witwassen van EUR 399.617, zijnde het totaal aan te weinig betaalde belasting over de jaren 2011-2015.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
in de periode van 28 februari 2012 tot en met 25 juli 2013 in Nederland, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2011
en
een digitale aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2012
onjuist heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk op de voornoemde bij de inspecteur der belastingen en de Belastingdienst elektronisch ingediende aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 – zakelijk weergegeven -
te lage belastbare inkomens en te lage verzamelinkomens opgegeven
terwijl die feiten ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 13 september 2017 in Nederland, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een (digitale) aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2015
niet heeft gedaan, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 in Nederland, terwijl hij als administratieplichtige als bedoeld in artikel 52 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verplicht was tot het voeren van een administratie overeenkomstig de daaraan bij of krachtens de Belastingwet gestelde eisen, opzettelijk een zodanige administratie niet heeft gevoerd, terwijl dat feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Ten aanzien van feit 4
in de periode van 28 februari 2012 tot en met 13 september 2017, in Nederland en in Turkije,
een geldbedrag, groot in totaal EUR 399.617, heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet en van voornoemd geldbedrag gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, wist dat dat geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank baseert haar overtuiging dat verdachte de bewezen feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen. Omdat verdachte de bewezen feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018;
Geschriften, zijnde digitale belastingaangiften over de jaren 2011 en 2012 (DOC-002 en DOC-003);
Een geschrift, zijnde een navorderingsaanslag over het jaar 2011 (DOC-039);
Een geschrift, zijnde een definitieve belastingaanslag over het jaar 2012 (DOC-004);
Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring (DOC-034).
Ten aanzien van feit 2
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018;
Een geschrift, zijnde een schermafdruk uit het systeem ABS (DOC-019);
Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring (DOC-034).
Ten aanzien van feit 3
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 december 2018;
Een geschrift, zijnde een niet ondertekend controlerapport van de Belastingdienst (DOC-001);
Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring (DOC-034).
Ten aanzien van feit 4
Een proces-verbaal van verhoor van verdachte van 27 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam] en [naam 1] , inhoudende de bekennende verklaring van verdachte (V-001-02);
Een proces-verbaal van bevindingen van 9 augustus 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (AMB‑006);
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (AMB‑007);
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (AMB‑022);
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam] (AMB‑023);
Een geschrift, zijnde een registratie bankgegevens (DOC-013);
Een geschrift, zijnde een ambtsedige verklaring (DOC-034).

5.Motivering van de straffen en maatregelen

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot
  • een gevangenisstraf van vijftien maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren; en
  • een geldboete van € 15.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 110 dagen.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar in plaats daarvan een (hoge) taakstraf, in combinatie met een (lange) voorwaardelijke gevangenisstraf en zo nodig een lange proeftijd.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Daarvoor is het volgende van belang.
Verdachte heeft gedurende vijf belastingjaren gefraudeerd met betrekking tot de inkomstenbelasting. In de jaren 2011 en 2012 heeft verdachte onjuiste belastingaangiften gedaan. In 2015 heeft verdachte helemaal geen aangifte gedaan. [1] Over de jaren 2013-2015 heeft verdachte geen administratie bijgehouden, waardoor niet goed controleerbaar is wat verdachte verdiende. Uit de berekeningen van de Belastingdienst volgt dat verdachte over de jaren 2011-2015 in totaal EUR 399.617 aan belasting had moeten betalen. In plaats van die belasting te betalen heeft verdachte het geld echter naar eigen goeddunken besteed.
De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen.
Bij het bepalen van de hoogte van een straf in een fraudezaak gebruiken rechters veelal het oriëntatiepunt Fraude van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Dat oriëntatiepunt gaat in de eerste plaats uit van de omvang van de benadeling dat door de bewezenverklaarde feiten is veroorzaakt. Vervolgens kan rekening gehouden worden met de bijzondere omstandigheden van het geval en met strafverhogende of strafverlagende omstandigheden. Uitgaande van een benadeling van ongeveer EUR 400.000 neemt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zestien maanden als uitgangspunt.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte van 4 oktober 2018. Hieruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld. Voor de strafoplegging in deze zaak heeft dat evenwel geen gevolgen: het uitgangspunt van het oriëntatiepunt is dat iemand geen strafblad heeft.
Verdachte lijkt niet doelbewust op zoek te zijn geweest naar mogelijkheden om de belastingdienst te benadelen. Veeleer lijkt verdachte onvoldoende in staat te zijn geweest om te gaan met zijn groeiende onderneming(en) en zijn problemen in de privésfeer. Dit laat echter onverlet dat door het handelen van verdachte de gemeenschap voor een groot bedrag is benadeeld.
Verdachte heeft zich op zitting bereid verklaard zijn belastingschuld alsnog te betalen en gesteld dat hij hiertoe in de toekomst in staat zal zijn, gelet op de verwachte opbrengsten van zijn ondernemingen en werkzaamheden. De rechtbank moet echter vaststellen dat deze stelling van verdachte niet wordt ondersteund door stukken en dat ook niet is gebleken dat verdachte eind 2018 daadwerkelijk al een begin heeft gemaakt met het afbetalen van zijn belastingschuld. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte niet altijd in staat is geweest om zijn toezeggingen in daden om te zetten. Zo heeft hij eerder voor zijn belastingschuld gespaard geld weer aan iets anders uitgegeven.
De rechtbank ziet in het voorgaande desondanks aanleiding om in het voordeel van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken. Deze omstandigheden bevatten echter onvoldoende aanleiding om – tegen de achtergrond van de ernst van het feit en de veroorzaakte schade – in het geheel af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de verdediging is verzocht.
De rechtbank legt een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke zin op als stok achter de deur om niet opnieuw strafbare feiten te gaan plegen. In het bijzonder moet dit verdachte ervan weerhouden om geen (extra) geld te verdienen met strafbare feiten om zo zijn schuld aan de Belastingdienst af te kunnen betalen.
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om daarnaast nog een geldboete aan verdachte op te leggen. Daarvoor is met name van belang te verwachten valt dat de Belastingdienst zal blijven proberen de naheffingen te incasseren, waarmee het voordeel van verdachte voor zover mogelijk teniet gedaan zal worden.

6.Beslag

6.1.
Het beslag
Onder verdachte zijn 24 sieraden, tien gram goud en één ordner in beslag genomen. Op de sieraden en op het goud ligt naast ‘klassiek’ beslag ook conservatoir beslag.
De volledige lijst van in beslag genomen, maar nog niet terug gegeven voorwerpen is opgenomen in
bijlage 2bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.
6.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het beslag aan verdachte wordt teruggegeven, voor zover de in beslag genomen voorwerpen niet aangewend worden ten behoeve van het voldoen van de door haar gevorderde geldboete.
6.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de in beslag genomen familiesieraden terug te geven aan verdachte, omdat die voor de familie van onschatbare (emotionele) waarde zijn.
6.4.
Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om aan verdachte een geldboete op te leggen, zal de rechtbank – conform het standpunt van de officier van justitie – gelasten dat de in beslag genomen voorwerpen aan verdachte terug gegeven moeten worden.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
-
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2
-
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Ten aanzien van feit 3
-
opzettelijk het feit begaan, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven;
Ten aanzien van feit 4
-
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- Gelast de teruggave aan verdachte van de in
bijlage 2genoemde voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B.M. Visser en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[....]

Voetnoten

1.[....]