ECLI:NL:RBAMS:2018:9377

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
13/846035-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan witwassen met voorwaardelijke geldboete

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 14 november 2018, is verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan witwassen in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 31 oktober 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, haar vordering heeft gepresenteerd. Verdachte is vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar is wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan witwassen. De rechtbank oordeelt dat verdachte, door [naam 1] te benaderen en hem te overtuigen zijn bankrekening ter beschikking te stellen aan medeverdachte [medeverdachte], een bijdrage heeft geleverd aan het witwassen van gelden die voortkwamen uit de verkoop van gewasbeschermingsmiddelen. De rechtbank legt een voorwaardelijke geldboete op van € 500,00 met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank houdt rekening met de beperkte rol van verdachte, zijn strafblad en de omstandigheid dat hij vier dagen in verzekering heeft gezeten. De rechtbank constateert ook een overschrijding van de redelijke termijn, maar legt een lagere straf op dan geëist door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/846035-16
Datum uitspraak: 14 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [brp adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.G. Wiebes, naar voren hebben gebracht.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte] (13/846030-15), en de rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij onzorgvuldig is omgegaan met gewasbeschermingsmiddelen en dat hij opbrengsten uit verboden handel in gewasbeschermingsmiddelen heeft witgewassen. Dit is kort gezegd ten laste gelegd als:
Feit 1primair: medeplegen van (opzettelijk) zorgvuldig omgaan met gewasbeschermingsmiddelen;
subsidiair: medeplichtigheid aan (opzettelijk) onzorgvuldig omgaan met gewasbeschermingsmiddelen door [medeverdachte] ;
Feit 2primair: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen;
subsidiair: medeplichtigheid aan witwassen door [medeverdachte] .
De ten laste gelegde periode is telkens 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlagebij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.
De rechtbank leest het in de laatste alinea van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde vermelde “
zijn, verdachtes, bankpas” als “
zijn, [naam 1] , bankpas”, aangezien hier sprake is van een kennelijke misslag. Daarbij betrekt de rechtbank dat dezelfde zinsnede onder 1 subsidiair wél juist is weergegeven en het in diezelfde zin genoemde bankrekeningnummer op naam staat van [naam 1] , en niet van verdachte. Door de verbetering van deze misslag wordt verdachte niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Feit 1
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] zich heeft bezig gehouden met het verkopen van gewasbeschermingsmiddelen en dat hij gewasbeschermingsmiddelen voorhanden had. Bij die handel heeft [medeverdachte] regels met betrekking tot de omgang met gewasbeschermingsmiddelen overtreden.
Op een aantal momenten komt verdachte, bevriend met [medeverdachte] , ook in beeld in dit dossier. De rechtbank kan uit die omstandigheden niet afleiden dat verdachte betrokken is geweest bij de omgang met gewasbeschermingsmiddelen, in het bijzonder bij het op de markt brengen van die middelen.
3.2.
Feit 2
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] geld heeft ontvangen van kopers van gewasbeschermingsmiddelen. Met betrekking tot die gelden heeft [medeverdachte] zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] kopers van de door hem aangeboden gewasbeschermingsmiddelen geld liet overmaken op een bankrekening op naam van [naam 1] . Met betrekking tot die gelden heeft [medeverdachte] zich schuldig gemaakt aan witwassen.
Verdachte heeft aan dit witwassen een bijdrage geleverd. Van belang is dat [medeverdachte] een deel van het geld ontving op een bankrekening op naam van [naam 1] . Verdachte heeft [naam 1] benaderd en hem zover gekregen dat hij toestemming gaf dat [medeverdachte] zijn bankrekening mocht gebruiken. Verdachte heeft vervolgens de bankpas en bijbehorende pincode van de bankrekening van [naam 1] aan [medeverdachte] verstrekt. Met deze handelingen heeft verdachte [medeverdachte] in staat gesteld om via de bankrekening van [naam 1] wit te wassen.
Voor de rechtbank staat ook vast dat verdachte daar het - voorwaardelijk - opzet op had. Wanneer gebruik gemaakt wordt van een zogenaamde katvanger om gelden te ontvangen, is sprake van een aanmerkelijke kans dat die gelden geen legale herkomst hebben. Dat moet ook voor verdachte duidelijk zijn geweest. Door desondanks [medeverdachte] in staat te stellen van de bankrekening gebruik te kunnen maken, heeft verdachte die aanmerkelijke kans ook aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gedragingen die verdachte heeft verricht van onvoldoende gewicht om te kunnen spreken van medeplegen van witwassen. Daarvoor is in het bijzonder van belang dat niet blijkt dat verdachte zelf handelingen heeft verricht met betrekking tot de door [medeverdachte] ontvangen gelden of dat verdachte beschikkingsmacht heeft gehad over die gelden. De gedragingen van verdachte zijn wel van voldoende gewicht om van medeplichtigheid aan witwassen te spreken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat
Ten aanzien van feit 2 subsidiair
[medeverdachte] op tijdstippen in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of elders in Nederland,
telkens (van) enig geldbedrag
a. a) de werkelijke aard en herkomst en de vindplaats heeft verhuld, en
b) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl [medeverdachte] wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf,
tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, toen en daar, opzettelijk gelegenheid en middelen en inlichtingen heeft verschaft,
door [naam 1] te bewegen [medeverdachte] de beschikking te geven over zijn, [naam 1] , bankpas en pincode en bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 subsidiair en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van twintig dagen.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete op van € 500,00, met een proeftijd van twee jaar.
Bij het bepalen van die straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft zich als medeplichtige schuldig gemaakt aan witwassen. Verdachte heeft geregeld dat [naam 1] als katvanger zijn bankrekening ter beschikking stelde aan [medeverdachte] . Het was daardoor voor [medeverdachte] mogelijk om inkomsten uit verboden handel in gewasbeschermingsmiddelen af te schermen en te verhullen, en zodoende te profiteren van de door hem gepleegde strafbare feiten. Door witwassen wordt de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast en verdachte heeft daaraan een bijdrage geleverd. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte door zijn gedragingen ook zelf geprofiteerd heeft van de door [medeverdachte] gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 15 augustus 2018. Daaruit volgt dat geen sprake is van relevante eerdere veroordelingen.
Gelet op de beperkte rol van verdachte, zijn strafblad en de straffen die in soortgelijke zaken door rechters worden opgelegd, is wat de rechtbank betreft een geldboete de aangewezen strafsoort.
De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat verdachte in het kader van deze strafzaak vier dagen (8 tot 11 november 2016) in verzekering heeft gezeten. De rechtbank ziet in deze omstandigheid aanleiding om thans nog slechts een
voorwaardelijkegeldboete aan verdachte op te leggen.
Tot slot constateert de rechtbank dat in deze strafzaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zij het slechts met enkele dagen. De rechtbank volstaat met de constatering dat sprake is van een overschrijding, gelet op de beperkte duur van de overschrijding en de omstandigheid dat een geheel voorwaardelijke straf [1] wordt opgelegd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie. Naast hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is daarvoor ook van belang dat de rechtbank tot een andere en minder zware bewezenverklaring komt dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis uitging.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c, 48, 49 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
medeplichtigheid aan witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 500,00(vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van tien dagen.
Beveelt dat deze geldboete niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2018.
[..]

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, in het bijzonder r.o. 3.6.2 onder C.