ECLI:NL:RBAMS:2018:9376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
13/846030-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 14 november 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van illegale handel in gewasbeschermingsmiddelen en witwassen. Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op 31 oktober 2018, waarbij de officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1974, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen en het niet zorgvuldig omgaan met deze middelen. De rechtbank behandelde de zaak gelijktijdig met een medeverdachte.

De tenlastelegging omvatte onder andere het medeplegen van het op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, het niet voldoen aan de goede gewasbeschermingspraktijken, en het witwassen van opbrengsten uit deze handel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, maar sprak hem vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, waaronder het medeplegen van bepaalde feiten. De rechtbank vond het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de overige feiten.

De rechtbank legde een taakstraf op van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van drie jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de risico's voor mens, dier en milieu die het handelen van de verdachte met zich meebracht. De verdachte had gedurende een jaar gewasbeschermingsmiddelen via internet verkocht, wat leidde tot ongecontroleerd gebruik van deze middelen. De rechtbank besloot dat de auto van de verdachte niet verbeurd verklaard zou worden, maar dat andere in beslag genomen voorwerpen onttrokken zouden worden aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/846030-15
Datum uitspraak: 14 november 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige economische strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [BRP adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 oktober 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.C.A. Plantenga, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. V.C. van der Velde, naar voren hebben gebracht.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen [medeverdachte 1] (13/846035-16), en de rechtbank doet in beide zaken gelijktijdig uitspraak.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij onzorgvuldig is omgegaan met gewasbeschermingsmiddelen en dat hij opbrengsten uit verboden handel in gewasbeschermingsmiddelen heeft witgewassen. Ook zou verdachte valse merkgoederen in voorraad hebben gehad. Dit is kort gezegd ten laste gelegd als:
Feit 1A: medeplegen van (opzettelijk) op de markt brengen van niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen;
B: medeplegen van (opzettelijk) niet overeenkomstig de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik;
C: medeplegen van onjuist etiketteren van gewasbeschermingsmiddelen;
Feit 2voorhanden hebben van gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik, zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheid;
Feit 3medeplegen van (opzettelijk) niet op zorgvuldige wijze omgaan met gewasbeschermingsmiddelen;
Feit 4een beroep maken van opzettelijk valse merkartikelen in voorraad hebben;
Feit 5medeplegen van een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
De ten laste gelegde periode is telkens 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage 1bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt alle ten laste gelegde feiten bewezen. Ten aanzien van de economische delicten waarbij een misdrijf- en overtredingsvariant (1A, 1B en 3) ten laste is gelegd, gaat de officier van justitie uit van de misdrijfvariant. Ten aanzien van het witwassen vindt de officier van justitie in elk geval ‘enig geldbedrag’ bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte voert aan dat ten aanzien van de feiten 1A, 1B en 1C geen sprake is van medeplegen. Ten aanzien van feit 1B voert de raadsman ook aan dat niet bewezen is dat verdachte het feit opzettelijk heeft begaan. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 4 voert de raadsman aan dat verdachte niet wist dat de merken vals waren, en dat daarom het vereiste opzet ontbrak. De raadsman verzoekt daarom verdachte van dit feit vrij te spreken.
Ten aanzien van feit 5 stelt de raadsman dat weliswaar sprake is geweest van verhullingshandelingen, maar dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag niet bewezen kan worden, gelet op de stukken die namens verdachte zijn ingebracht in het kader van de ontnemingsprocedure.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De feiten 1A, 1B, 1C, 2 en 3
Gelet op de verklaring van verdachte dat hij gewasbeschermingsmiddelen verkocht en gelet op de overige inhoud van het dossier, vindt de rechtbank bewezen dat verdachte de feiten 1A, 1B, 1C, 2 en 3 heeft begaan.
Dat verdachte ten aanzien van deze feiten nauw en bewust heeft samengewerkt blijkt onvoldoende uit het dossier. Dat verdachte de feiten als medepleger heeft begaan is daarom niet bewezen, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.
De rechtbank vindt wel bewezen dat verdachte de feiten 1A, 1B en 3 opzettelijk heeft begaan. Het vereiste van ‘kleurloos’ opzet brengt mee dat niet hoeft komen vast te staan dat verdachte wist dat de door hem verrichte gedragingen verboden waren. Voldoende is het wanneer vast komt te staan dat verdachte de gedragingen opzettelijk heeft verricht. Dat verdachte de gedragingen opzettelijk heeft verricht, blijkt voldoende uit het dossier en in het bijzonder uit de eigen verklaring van verdachte.
Feit 4
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte wist dat zich in zijn voorraad valse of vervalste merkgoederen bevonden. Daarom kan niet worden bewezen dat verdachte dergelijke goederen opzettelijk in voorraad had.
Daarvoor is in de eerste plaats van belang dat de rechtbank uitgaat van de – door de officier van justitie niet weersproken – stelling van verdachte dat slechts een klein deel van de aanwezige en door de douane gecontroleerde goederen als ‘vals’ zijn bestempeld.
Ook is van belang dat uit het dossier weliswaar blijkt dat sprake is van valse merkgoederen, maar de valsheden springen niet direct in het oog. Voor het detecteren van de valse goederen hebben de verbalisanten onder andere gebruik moeten maken van een interne, en dus niet openbaar beschikbare, website van de Douane waarop productinformatie is weergegeven.
Tegen deze achtergrond en gelet op de ontkennende verklaring van verdachte, kan niet worden bewezen dat verdachte wist dat de merkgoederen vals waren. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte de (aanmerkelijke) kans daarop heeft aanvaard door de voorwerpen in voorraad te houden.
Feit 5
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte ‘enig geldbedrag’ heeft witgewassen. Gelet op de hoeveelheid transacties en de door verdachte gekozen structuur vindt de rechtbank ook bewezen dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen.
Het in de tenlastelegging genoemde bedrag is gebaseerd op het geschatte wederrechtelijke voordeel dat verdachte met de handel in gewasbeschermingsmiddelen zou hebben genoten. Gelet op de stukken die namens verdachte in het kader van de ontnemingszaak zijn ingebracht tegen die schatting kan op dit moment niet worden vastgesteld dat verdachte dit bedrag aan wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen bij het witwassen. In het bijzonder zijn de rollen die [medeverdachte 1] en [naam] bij het witwassen hebben gespeeld, van onvoldoende gewicht om van medeplegen te kunnen spreken. Dat verdachte het witwassen als medepleger heeft begaan, is daarom niet bewezen, zodat verdachte van dat onderdeel zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
A
in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 28, eerste lid van verordening (EG) 1107/2009 en/of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen,
immers heeft hij Vertimec, Nissorun 050 CS, Karate Zeon 050 CS, Galaper 200 EC, Floramite, Apollo en Envidor op de markt gebracht en/of gebruikt terwijl deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland niet overeenkomstig genoemde verordening waren toegelaten
en
B
in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland opzettelijk heeft gehandeld in strijd met artikel 55 van verordening (EG) 1107/2009 en/of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen,
immers heeft hij Vertimec, Nissorun 050 CS, Karate Zeon 050 CS, Galaper 200 EC, Floramite, Apollo en Envidor niet op de juiste wijze gebruikt overeenkomstig de beginselen van goede gewasbeschermingspraktijken en heeft hij niet voldaan aan de voorschriften die overeenkomstig artikel 31 van genoemde verordening waren vastgesteld en op het etiket nader zijn aangegeven
en
C
in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland heeft gehandeld in strijd met artikel 65, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 en/of de ter uitvoering daarvan vastgestelde verordeningen,
immers voldeed de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen niet aan de indelingsvoorschriften en/of etiketteringsvoorschriften en/of verpakkingsvoorschriften van Richtlijn 1999/45/EG en/of aan de voorschriften van een verordening die is aangenomen volgens de in artikel 79, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing,
immers was de etikettering van gewasbeschermingsmiddelen Nissorun 050 CS, Karate Zeon 050 CS, Galaper 200 EC, Floramite, Apollo en Envidor voorzien van Pools opschrift en niet van een duidelijke en leesbare etikettering met de handelsbenaming en/of de omschrijving van het gewasbeschermingsmiddel en/of met de naam en het adres van de houder van de toelating, en/of ontbrak het Nederlandse toelatingsnummer van het gewasbeschermingsmiddel;
Ten aanzien van feit 2
in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland zonder een geldig bewijs van vakbekwaamheid, Nissorun 050 CS, Karate Zeon 050 CS, Floramite, Apollo en Envidor heeft ontvangen en gebruikt en voorhanden heeft gehad, terwijl geen van de in bij regeling van Onze Minister bepaalde gevallen van toepassing was;
Ten aanzien van feit 3
in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland opzettelijk niet aan zijn verplichting heeft voldaan om op zorgvuldige wijze om te gaan met gewasbeschermingsmiddelen,
immers heeft hij
- niet toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op de markt gebracht en/of gebruikt
en
- gewasbeschermingsmiddelen verkocht terwijl hij niet in het bezit was van een vakbekwaamheidsbewijs en via internet aan personen verkocht, waarvan hij niet wist of die in het bezit waren van een vakbekwaamheidsbewijs
en
- gewasbeschermingsmiddelen uitgevuld in kleinverpakking op de markt gebracht
en
- gewasbeschermingsmiddelen in strijd met de regelgeving geëtiketteerd op de markt gebracht,
waardoor hij wist dat door dit handelen of nalaten gevaar ontstond of kon ontstaan voor een mens en/of voor een dier en/of voor planten waarvan de instandhouding gewenst was en/of voor planten die aan anderen toebehoren en/of voor de bodem en/of voor het water;
Ten aanzien van feit 5
op tijdstippen in de periode van 30 juli 2015 tot en met 8 november 2016 te Zeewolde en/of te Harderwijk en/of elders in Nederland,
telkens (van) enig geldbedrag
a. a) de werkelijke aard en herkomst en de vindplaats heeft verhuld,
en
b) heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft omgezet,
terwijl hij, verdachte, wist dat die geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf,
terwijl hij, verdachte, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar
onder 1A, 1B, 3, 4 en 5bewezen geachte misdrijven zal worden veroordeeld tot:
  • een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van drie jaar; en
  • een taakstraf van honderdtwintig uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van zestig dagen.
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar
onder 1C en onder 2bewezen geachte overtredingen zal worden veroordeeld tot:
geldboetes van telkens € 250,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van vijf dagen.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deel van de gevorderde taakstraf voorwaardelijk op te leggen, en om niet naast de taakstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Ten aanzien van de straffen voor de overtredingen heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt ten aanzien van de misdrijven aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op van één maand, met een proeftijd van drie jaar, en daarnaast een onvoorwaardelijke taakstraf van honderd uren. Ten aanzien van de twee overtredingen legt de rechtbank geen afzonderlijke straffen op.
Bij het bepalen van die straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte heeft gedurende ruim één jaar gewasbeschermingsmiddelen voor professioneel gebruik via Marktplaats verkocht en het geld witgewassen wat hij met die handel verdiende. Het handelen van verdachte heeft eraan bijgedragen dat deze gewasbeschermingsmiddelen ongecontroleerd ter beschikking zijn gekomen van particulieren. Het gebruik van deze gewasbeschermingsmiddelen is niet zonder risico, en zeker als sprake is van verkeerd gebruik kan dat risico’s en gevaren inhouden voor mens, dier en milieu. Om die gevaren in te dammen zijn op Europees niveau strenge regels gemaakt die door verdachte zijn geschonden, waarbij verdachte kennelijk alleen heeft gehandeld uit financiële motieven.
Verdachte heeft tijdens de zitting gesteld dat hij minder lang in gewasbeschermingsmiddelen gehandeld zou hebben, als door de autoriteiten direct was ingegrepen toen zij lucht kregen van de handel. Verdachte heeft er daarbij op gewezen dat uit het dossier zou blijken dat het doel van het onderzoek was om de handel te stoppen en dat het om die reden onbegrijpelijk is dat men hem niet eerder heeft gestopt. Van belang is echter dat de handel van verdachte niet op zichzelf staat, maar dat verdachte de gewasbeschermingsmiddelen bij iemand inkoopt en de kopers de middelen uiteindelijk weer gebruiken. Het is dan ook begrijpelijk dat verder onderzoek is verricht naar die handelslijnen, waarbinnen verdachte een schakel vormde. Het doel is ook niet zozeer dat verdachte stopt met handelen, maar dat de niet toegestane handel in bredere zin gestopt wordt. De strafwaardigheid van het handelen van verdachte wordt niet minder omdat hij gedurende een kortere periode zou hebben gehandeld, wanneer direct was ingegrepen door de autoriteiten.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 15 augustus 2018. Daaruit volgt dat geen sprake is van recente eerdere veroordelingen. Wel blijkt uit het strafblad dat verdachte langer geleden is veroordeeld voor een breed scala aan strafbare feiten, waaronder overtredingen van de Opiumwet, de Wet op de accijns en de Auteurswet.
Verdachte is een handelaar die naar eigen zeggen altijd duizend-en-één ideeën heeft en die in zijn levensonderhoud voorziet door te handelen. De rechtbank ziet daarin ook een gevaar dat verdachte zich in de toekomst op terreinen gaat begeven waar hij mogelijkheden ziet om geld te verdienen, zonder dat hij de benodigde kennis heeft van de voor dat terrein relevante regelgeving, met een risico op nieuwe strafbare feiten als gevolg. Om verdachte daarvan te weerhouden is het noodzakelijk dat een stevige voorwaardelijke straf wordt opgelegd, met een lange proeftijd. Een voorwaardelijke strafdeel in de vorm van een taakstraf, zoals de raadsman heeft verzocht, is daarvoor onvoldoende.
De bewezen verklaarde overtredingen hebben betrekking op gewasbeschermingsmiddelen en daarmee is sprake van een sterke samenhang met de bewezen verklaarde misdrijven. Dit brengt mee dat de strafwaardigheid van de overtredingen al verdisconteerd is in de op te leggen straffen ten aanzien van de misdrijven. Om die reden zal de rechtbank afzien van het opleggen van afzonderlijke straffen voor de twee overtredingen.
Tot slot constateert de rechtbank dat in deze strafzaak sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zij het slechts met enkele dagen. De rechtbank volstaat met de constatering dat sprake is van een overschrijding, gelet op de beperkte duur van de overschrijding en de hoogte van de onvoorwaardelijke taakstraf [1] die aan verdachte wordt opgelegd.
De rechtbank komt tot een lagere strafoplegging dan de officier van justitie. Naast hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is daarvoor van belang dat de rechtbank tot een andere, en minder zware bewezenverklaring komt dan waarvan de officier van justitie bij het formuleren van haar strafeis van uitging.

7.Beslag

7.1.
De beslaglijst
Onder verdachte zijn onder 71 volgnummers een groot aantal voorwerpen in beslag genomen. Samengevat gaat het om gewasbeschermingsmiddelen en voorwerpen ten behoeve van de handel in gewasbeschermingsmiddelen, valse merkgoederen, de auto van verdachte en enkele andere voorwerpen.
De auto van verdachte is inmiddels aan hem teruggegeven, nadat door verdachte ter zekerheidsstelling € 16.000,- is betaald. Naast ‘klassiek’ beslag ligt op de auto van verdachte conservatoir beslag, met het oog op het ontnemen van wederrechtelijk genoten voordeel.
De volledige lijst van in beslag genomen voorwerpen is opgenomen in
bijlage 2bij dit vonnis. Die bijlage hoort bij dit vonnis en maakt hiervan deel uit.
7.2.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de auto van verdachte (volgnummer 1) wordt verbeurd verklaard. Wat de officier van justitie betreft kunnen drie overhemden (volgnummer 10), drie assimilatielampen (volgnummer 14), twee harmonicabuizen (volgnummer 28) en een vergiet en aluminium buis (volgnummer 29) aan verdachte worden teruggegeven. Ten aanzien van de overige in beslag genomen voorwerpen vordert de officier van justitie dat die worden onttrokken aan het verkeer.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte verzoekt alle in beslag genomen voorwerpen aan verdachte terug te geven, tenzij verdachte niet over die voorwerpen mag beschikken (de valse merkgoederen en de gewasbeschermingsmiddelen). In het bijzonder verzoekt de raadsman de auto van verdachte terug te geven, nu de misdrijven niet per se met deze auto is gepleegd. Gelet op de substantiële waarde die de auto vertegenwoordigt staat de bijkomende straf van verbeurdverklaring niet in verhouding tot de bewezen verklaarde feiten.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
Net als de raadsman vindt de rechtbank dat het gebruik van de in beslag genomen auto van onvoldoende gewicht is bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten. Het verbeurd verklaren van die auto zou een te zware sanctie zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat de auto (volgnummer 1), althans het ter zekerheidsstelling betaalde bedrag, aan verdachte zal worden teruggegeven. Deze beslissing van de rechtbank heeft alleen betrekking op het ‘klassieke’ beslag en laat onverlet dat het conservatoire beslag op het ter zekerheidsstelling betaalde geldbedrag blijft voortduren.
De voorwerpen die van de officier van justitie aan verdachte mochten worden teruggegeven (volgnummers 10, 14, 28 en 29), zullen aan verdachte worden teruggegeven.
De overige in beslag genomen voorwerpen dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar. Een deel van de voorwerpen, omdat met betrekking tot of met behulp van die voorwerpen de onder 1A, 1B, 1C, 2 en/of 3 bewezen geachte feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
Een deel van de te onttrekken voorwerpen betreffen valse merkgoederen. Die voorwerpen zijn vatbaar om onttrokken te worden, omdat die voorwerpen zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36d, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht;
  • 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
  • 2a, 20 en 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
  • 28, 55 en 65 van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1A, 1B, 1C, 2, 3 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
- ( (A:)
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan
en
- ( (B:)
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, eerste lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan
en
- ( (C:)
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 20, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
Feit 2
-
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 71 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden;
Feit 3
-
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2a van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, opzettelijk begaan;
Feit 5
-
een gewoonte maken van het plegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van de feiten 1A, 1B, 3 en 5
- Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Ten aanzien van feit 1C
- Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Ten aanzien van feit 2
- Bepaalt dat geen straf wordt opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in
bijlage 2genoemde voorwerpen met volgnummers 2-9, 11-13, 15-27 en 30-71.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in
bijlage 2genoemde voorwerpen met volgnummers 1, 10, 14, 28 en 29.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en F.W. Pieters, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2018.
[Bijlage]

Voetnoten

1.[Bijlage]