Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiseres sub 1] ,
[eiseres sub 2],
[eiseres sub 3],
[eiseres sub 4],
[eiseres sub 5],
Rechtbank Amsterdam
In een tussenvonnis van 7 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter in de Amsterdamse rechtbank geoordeeld dat aan het Europese Hof in Luxemburg de vraag zal worden voorgelegd wat de rechtspositie is van in andere EU-landen wonende Britten na een "harde Brexit". De Staat en de Gemeente hebben verzocht tegen dit vonnis tussentijds hoger beroep te mogen instellen. Deze toestemming is hun verleend, onder voorwaarde dat de appeldagvaarding uiterlijk drie weken na het vonnis wordt uitgebracht en dat deze aanstonds de grieven tegen het vonnis van de voorzieningenrechter bevat. Voorshands zal het Europese Hof zich dus niet over de zaak buigen. Of dit alsnog gebeurt, zal door het Amsterdamse hof worden beslist.
De procedure begon met een verzoek van gedaagden om tussentijds hoger beroep open te stellen tegen het tussenvonnis van 7 februari 2018. Gedaagden voerden aan dat er een wezenlijk verschil van inzicht bestaat over de vraag of eisers een vordering hebben tegen gedaagden. Eisers verzetten zich tegen dit verzoek en stelden dat hoger beroep tegen een verwijzingsbeslissing tot het stellen van prejudiciële vragen naar zijn aard niet mogelijk is. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat er aanleiding is om gedaagden toe te staan van het tussenvonnis en het verwijzingsvonnis tussentijds hoger beroep in te stellen.
De voorzieningenrechter stelde dat de verwijzingsuitspraak niet opgeschort wordt en dat het aan het Amsterdamse hof is om te beoordelen of vragen aan het HvJEU zullen worden gesteld. De beslissing om tussentijds hoger beroep open te stellen werd onder voorwaarden verleend, waaronder de verplichting voor gedaagden om de appeldagvaarding binnen drie weken na het vonnis uit te brengen en deze te voorzien van de benodigde grieven en toelichting. Iedere verdere beslissing werd aangehouden.