ECLI:NL:RBAMS:2018:9299

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/751213-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een Slowaakse persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel, waarbij de overlevering deels is geweigerd op grond van artikel 12 OLW

Op 18 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een Slowaakse persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een EAB dat op 11 december 2017 door de Districtsrechtbank voor Praag 1 is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1980, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is op dat moment gedetineerd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang beschreven, waarbij de zittingen op 20 november en 4 december 2018 hebben plaatsgevonden. Tijdens deze zittingen zijn de officieren van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig geweest.

De rechtbank heeft de overlevering deels geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW), omdat niet is gebleken dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van zijn recht op verzet of hoger beroep in de Tsjechische procedure die leidde tot een vonnis van 31 juli 2015. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling van dit vonnis, wat een weigeringsgrond vormt. Voor de andere feiten, die betrekking hebben op een vonnis van 9 september 2015 en een beslissing in hoger beroep van 14 maart 2017, heeft de rechtbank geoordeeld dat de overlevering wel kan plaatsvinden, omdat aan de eisen van de OLW is voldaan.

De rechtbank heeft de overlevering voor het vonnis van 31 juli 2015 geweigerd, maar de overlevering voor de andere feiten toegestaan. De rechtbank heeft benadrukt dat de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van de straf, en dat de rechtbank niet kan beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf aan de feiten waarvoor de overlevering is toegestaan, is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751213-18
RK nummer: 18/6661
Datum uitspraak: 18 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2017 door De Districtsrechtbank voor Praag 1 (Tsjechië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Slowaakse Republiek) op [geboortedag] 1980,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Tsjechische taal. De rechtbank heeft op deze zitting het onderzoek geschorst tot 4 december 2018 om 14:00 uur.
Het onderzoek is hervat op 4 december 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Tsjechische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Slowaakse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Districtsrechtbank voor Praag 1 van 9 september 2015, met kenmerk: 6 T 66/2015-261, in kracht van gewijsde gegaan door de beslissing in hoger beroep van 14 maart 2017 door de Stedelijke Rechtbank van Praag, met kenmerk: 8 To 426/2015-389.
Uit het EAB en de aanvullende e-mails van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat het overleveringsverzoek ook ziet op een vonnis van
the District Court in Prague 1van 31 juli 2015, met kenmerk: 67 T 60/2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een cumulatieve vrijheidsstraf voor de duur van 14 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Hierop strekt in mindering de tijd die de opgeëiste persoon in hechtenis heeft gezeten van 28 juli 2015 tot 31 juli 2015.
Uit de aanvullende e-mails van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat de opgeëiste persoon bij vonnis van 31 juli 2015 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden, met een proeftijd van 12 maanden. Deze straf is verdisconteerd in de later opgelegde cumulatieve straf van 14 maanden, opgelegd bij voornoemde uitspraak van 9 september 2015 en in hoger beroep bevestigd bij uitspraak van 14 maart 2017.
De cumulatieve straf betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en in de aanvullende e-mails van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 november 2018. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Vonnis 31 juli 2015
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 29 november 2018 volgt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van 31 juli 2015 van
the District Court in Prague 1heeft geleid. Wel is het volgende meegedeeld:
“(…) When it is delivered, the accused has a right to appeal the decision. [opgeëiste persoon] was delivered the decision on 31. 7. 2015 (literally into his hands) and he did not appeal.”
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat hieruit volgt dat is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW.
De rechtbank overweegt dat niet is gebleken dat – zoals bepaald in artikel 12 onder c OLW – de opgeëiste persoon uitdrukkelijk is geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn en tijdens welke de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld, nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten en die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis. Dat de opgeëiste persoon het vonnis heeft ontvangen en niet in hoger beroep is gegaan, is hiervoor niet voldoende. Niet is gebleken dat sprake is geweest van een van de overige situaties uit artikel 12 sub a tot en met d OLW. De overlevering dient daarom te worden geweigerd ten aanzien van het vonnis van 31 juli 2015 van
the District Court in Prague 1, waarbij een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden is opgelegd.
4.2
Vonnis 9 september 2015 en beslissing in hoger beroep 14 maart 2017
In onderdeel d) van het EAB is ten aanzien het vonnis van 9 september 2015 meegedeeld dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot dit vonnis heeft geleid; tevens is vermeld dat de opgeëiste persoon op 31 juli 2015 persoonlijk is gedagvaard en daarbij op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van de behandeling ter terechtzitting die tot de beslissing heeft geleid. De situatie van artikel 12 onder a OLW is dus van toepassing.
De opgeëiste persoon is tegen deze beslissing in beroep gegaan. Over de procedure in beroep heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mail van 15 november 2018 onder andere het volgende meegedeeld:
The hearing held on 14 March 2017 at Municipal Court in Prague ref. no. 8 To 426/2015 was on the appeal of [opgeëiste persoon] against the punishment imposed by judgment of District Court Prague 1 ref. no. 6 T 66/2015. The guilt was not reviewed, only the punishment and no new evidence was re-examined.(…)[opgeëiste persoon] did not appear in person at the hearing on 14 March 2017 however our legal conditions to proceed with the hearing in absence were fulfilled. [opgeëiste persoon] was properly and in a timely manner informed of the time and date of the appeal hearing as he appeared at the Municipal Court in Prague before the hearing and received the information.(…)[opgeëiste persoon] was not represented by a lawyer,
In een e-mail van 19 november 2018 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit hier het volgende aan toegevoegd:
[opgeëiste persoon] came to the Court of Appeal on February 22 2017 (attached file page 3) where he was informed of the hearing on the appeal which was held on 14 March 2017. He therefore knew about the hearing and in that case our court could deliver judgment in absentia (…).
De officier van justitie is van oordeel dat uit de aanvullende informatie volgt dat is voldaan aan de eisen van artikel 12 OLW.
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW of dat moet worden nagevraagd of de opgeëiste persoon daadwerkelijk op 22 februari 2017 een oproeping heeft ontvangen in Tsjechië. De opgeëiste persoon is immers pas op 22 maart 2017 overgeleverd van Nederland aan Tsjechië; hij was in februari 2017 dus nog in Nederland. Het is zeer onaannemelijk dat de opgeëiste persoon zonder reisdocumenten op 22 februari 2017 in Tsjechië is geweest. Het onlogische scenario en de stellige ontkenning van de opgeëiste persoon, moet in ieder geval leiden tot het stellen van nadere vragen, aldus de raadsman.
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, naast de uitspraak in eerste aanleg van 9 september 2015, ook de uitspraak in hoger beroep van 14 maart 2017 – waarbij enkel is geoordeeld over de hoogte van de straf – moet worden getoetst aan artikel 12 OLW [1] . De rechtbank is van oordeel dat het verweer niet kan slagen, gelet op het eenduidige antwoord van de uitvaardigende justitiële autoriteit in voornoemde e-mail van 19 november 2018 op de specifieke vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC). De stellige ontkenning van de opgeëiste persoon en de gestelde onaannemelijkheid van het scenario dat de opgeëiste persoon op 22 februari 2017 in Tsjechië was, zijn onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de aanvullende informatie. De rechtbank ziet ook geen aanleiding de zaak aan te houden teneinde hierover nogmaals vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Naar het oordeel van de rechtbank is dus komen vast te staan dat ook ten aanzien van de uitspraak van 14 maart 2017 is voldaan aan artikel 12 OLW, nu de situatie van onderdeel a van dat artikel zich voordoet. Het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de onder e) omschreven feiten moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit die feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 11, te weten:
informaticacriminaliteit
Voor zover de feiten vallen onder het onder e) van het EAB omschreven artikel 209 van het Tsjechische Wetboek van Strafrecht (“bedrog”), moet de dubbele strafbaarheid worden getoetst op grond van artikel 7 OLW. Voor bedrog geldt naar Tsjechisch recht immers een maximumstraf van 2 jaar, terwijl lijstfeiten een maximumstraf van ten minste 3 jaar moeten hebben.
De rechtbank stelt vast dat aan artikel 7 OLW is voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
oplichting

6.Slotsom

Nu ten aanzien van het feit dat ziet op het vonnis van
the District Court in Prague 1van 31 juli 2015 (67 T 60/2015) is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, dient de overlevering voor dat feit te worden geweigerd.
Ten aanzien van de overige feiten is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW, zodat de overlevering voor die feiten dient te worden toegestaan.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van de feiten waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 326 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het vonnis van
the District Court in Prague 1van 31 juli 2015 (67 T 60/2015).
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan De Districtsrechtbank voor Praag 1 ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het vonnis van de Districtsrechtbank voor Praag 1 van 9 september 2015 (6 T 66/2015-261), in kracht van gewijsde gegaan door de beslissing in hoger beroep van 14 maart 2017 door de Stedelijke Rechtbank van Praag (8 To 426/2015-389).
Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.P. Sno en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Hof van Justitie van de Europese Unie, 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (Zdziaszek).