ECLI:NL:RBAMS:2018:9295

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
13/751573-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met verwerping van verweren

Op 4 december 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Osnabrück in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1957, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 24 september 2018, behandeld tijdens een openbare zitting op 20 november 2018. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Tamas.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De raadsman had betoogd dat het EAB ongenoegzaam was en dat de opgeëiste persoon onschuldig was, maar de rechtbank verwierp deze verweren. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldiging en dat de identiteit van de opgeëiste persoon was vastgesteld. Bovendien werd de garantie van de Hoofdofficier van Justitie te Osnabrück als voldoende beschouwd, wat betekent dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De rechtbank concludeerde dat de overlevering moest worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke vereisten en er geen belemmeringen waren. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.M. Gabel, voorzitter, en mrs. Ch.A. van Dijk en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751573-18
RK-nummer: 18/6474
Datum uitspraak: 4 december 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 april 2018 door de Staatsanwaltschaft Osnabrück (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Tamas, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een Aanhoudingsbevel ter voorlopige hechtenis van
7 maart 2018, uitgevaardigd door de rechtbank Nordhorn, met kenmerk: 5 Gs 610 Js 9235/18 (96/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid en onschuldverweer

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het EAB ongenoegzaam is, omdat het dossier onvoldoende informatie bevat voor het vermoeden dat de opgeëiste persoon het omschreven feit heeft gepleegd. Het vertrouwensbeginsel kan niet zover strekken dat deze summiere informatie al voldoende is voor het toestaan van de overlevering.
De raadsman heeft daarnaast Duitse stukken overgelegd en gesteld dat dit een verklaring betreft van een medeverdachte die in Duitsland ten onrechte heeft verklaard over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het omschreven feit. Deze verklaring is echter aantoonbaar onbetrouwbaar en inconsistent, zodat er van moet worden uitgegaan dat de opgeëiste persoon onschuldig is, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verweren niet kunnen slagen.
De verweren worden verworpen en het volgende is hiervoor van belang.
De genoegzaamheid van het EABHet EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In de onderhavige zaak geldt dat hieraan is voldaan. Hierbij merkt de rechtbank op dat de uitvaardigende justitiële autoriteit alleen de vermeende betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit, de verdenking, duidelijk moet maken. Vermelding van de gronden van de verdenking is niet vereist. Het is vaste rechtspraak dat de overleveringsrechter niet in de beoordeling van de gronden van de verdenking treedt. De door de raadsman overgelegde – overigens niet vertaalde – stukken dienen dan ook in de procedure in Duitsland te worden beoordeeld.
Het onschuldverweer
In het verlengde van het voorgaande geldt, dat niet is aangetoond dat de opgeëiste persoon het omschreven feit onmogelijk kan hebben gepleegd. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie te Osnabrück heeft op 5 november 2018 de volgende garantie gegeven:
In aansluiting op uw e-mail van 2 oktober 2018 wordt gegarandeerd, dat de verdachte [opgeëiste persoon] voor het geval, dat hij tot een ovoorwaardelijke(de rechtbank begrijpt: onvoorwaardelijke)
gevangenisstraf zal worden veroordeeld, nadat het vonnis rechtsgeldig is geworden, voor de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aan Nederland zal worden overgedragen.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.
Aan deze voorwaarde is voldaan. Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder B van de Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat voornamelijk Nederlands van aard is; alle betrokkenen wonen in Nederland en de feitelijke handelingen hebben grotendeels in Nederland plaatsgevonden.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat het feit geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd. De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW geldt daarom niet. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Staatsanwaltschaft Osnabrückten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.